| |
Jaarboekjes voor 1851.
(Tweede Verslag.)
Jaarboekje van Wetenschappen en Kunsten, bevattende: de meest belangrijke ontdekkingen en verbeteringen in het gebied der Werktuigkundige, Technologische en andere op Nijverhand en Landbouw toegepaste Wetenschappen; Natuurkunde; Scheikunde; Dierkunde; Kruidkunde; Delfstofkunde; Aardkunde; Weêrkunde; Sterrekunde en Statistiek. Met houtsneê-figuren. Vierde Jaargang, door S. Bleekrode, Math. Mag. Phil. Nat. Med. et Art. Obst. Doct., Hoogleeraar in de Natuur- en Wiskundige Wetenschappen aan de Koninklijke Akademie te Delft. Te Gorinchem, bij J. Noorduyn en Zoon. 1851. In 12mo. 1059 bl. f 5-90.
Korter dan door het letterlijk afschrijven van den breedvoerigen titel konden wij niet opgeven, wat men in dit geleerde Jaarboekje aantreft, welks voor ons liggende jaargang de uitvindingen, ontdekkingen, waarnemingen, proeven enz. behelst over de tweede helft van 1849 en de eerste van 1850. Wij zouden van den hooggeleerden Verzamelaar, ten aanzien van dat tijdvak, eenigermate verschillen, en liever het Jaarboekje telken male eenige maanden later uitgeven, opdat het een overzigt bevatte van hetgeen in de Natuurwetenschappen, Techniek enz. is voorgevallen in het vorige jaar. Doch dit in het voorbijgaan.
Men verwachte van hetzelve uit onze pen geene beoordeeling. Er zullen slechts weinigen zijn, welke zich die zonder aanmatiging mogen veroorloven. Meer dan
| |
| |
twee-, misschien wel drieduizend mededeelingen uit de verschillendste vakken van Natuurwetenschappen en nijverheid, bijeengezameld uit allerlei binnen- en buitenlandsche geleerde journalen en andere geschriften en berigten uit alle oorden der beschaafde wereld - wie zou zich bij den verbazenden omvang der onderwerpen vermeten, over juistheid en volledigheid oordeel te vellen? - Ref. althans niet. Hij wil er alleen van zeggen, dat de uitbreiding van kennis, de zorgvuldigheid in het waarnemen, de scherpzinnigheid in het ontdekken, de schranderheid in het toepassen op het veld der natuur- en werktuigkunde, hem telkenmale verbazen, wanneer hij het altijd uitvoeriger Jaarboekje van Prof. bleekrode doorloopt. Met elken dag zetten zich de grenzen der wetenschap uit; met elken dag maakt zij hare uitbreiding meer dienstbaar aan het praktische leven. Uit de honderde voorbeelden, die daarvan in dit boek voorhanden zijn, willen wij een paar onder het oog van onze lezers brengen, daartoe kiezende, wat onder ieders bevatting valt.
Eene proeve van de fijnheid der werktuigen: een chronoskoop (tijdmeter) tot waarneming van het vallen der ligchamen is zoo naauwkeurig, dat ‘de valtijd door eene hoogte van 10 streep gemakkelijk kan gemeten worden; 1/1000 van eene seconde is merkbaar.’ Bladz. 484.
Ontzettende kracht: een geschut met zamengeperste lucht, op de tentoonstelling te Parijs aanwezig, ontlast ‘met drie loopen meer dan 1600 kogels in de minuut, - ja men zou het op 5400 in de minuut kunnen brengen. De toestel vordert slechts twee paardenkrachten voor zijne beweegkracht!’ Bladz. 435.
Snelheid van werking: eene nieuw uitgevonden Amerikaansche snelpers kan 12000 afdrukken eener groote Courant in een uur leveren. Bladz. 296. Eene machinerie in Noord-Amerika levert meer dan vijfhonderd meelvaten op éénen dag. Al de duigen worden door eene machine geschaafd, zamengevoegd, gekromd en schuin afgenomen. De bodemschijven worden insgelijks door het werktuig vervaardigd. Bladz. 227.
En alzoo bij menigte van proeven. Men verlustigt zich in de vindingrijkheid van den menschelijken geest, wanneer men het zaakrijk boek doorbladert, en er is veel, dat boven veler bevatting is; veel ook, dat algemeen kan begrepen worden. Onder anderen zal men de breedvoerige mededeeling over de zoo veel besprokene kokerbruggen met genoegen lezen.
Bij zoo ontelbaar veel zaken zijn enkele kleine mis- | |
| |
stellingen onvermijdelijk, te meer daar bijna 50 vellen in eenen betrekkelijk zeer korten tijd moesten afgedrukt worden. ‘Gutta percha op leder opgedragen’ (bladz. 455) is een Germanismus, en niet Hygea, maar Hygieia is de naam der nieuwe planeet, die hier als de laatst ontdekte genoemd wordt. Bladz. 1041. Victoria, Parthenope en de nog onbenaamde van de gasparis konden hier nog niet voorkomen. Maar zulke kleinigheden verdienen naauwelijks aanteekening.
Wij wenschen den wakkeren uitgevers aanmoediging tot het voortzetten dezer belangrijke maar kostbare onderneming, en danken den Hoogleeraar voor zijn wetenschappelijk geschenk, welks gebruik door eenen naauwkeurigen bladwijzer gemakkelijk wordt gemaakt.
| |
Drentsche Volks-Almanak. XVde jaar. Te Koevorden, bij D.H. van der Scheer. f :-90.
Zaanlandsch Jaarboekje. XIde jaar. Te Zaandijk, bij J. Heynis, Tsz. f :-90.
Jaarboekje voor de Koninklijke Militaire Akademie. Eerste jaargang. Te Breda, bij Broese en Comp.
Nederduitsch letterkundig Jaarboekje. XVIIIde jaargang. Te Gent, bij Gebr. Michiels. f :-70.
Wij zullen deze, eerst laat ingekomen Jaarboekjes kortelijk aankondigen. Veel ruimte mogen wij er niet voor bedingen: eene beoordeeling van Almanakken in Maart ware mosterd na den maaltijd. In zeker opzigt echter is het jammer, dat het publiek zoo denkt; wijl vele bijdragen van blijvende waarde, om hunne plaatsing in eenen Almanak, te spoedig vergeten worden.
Onder anderen is dat het geval met sommige der historische stukjes in den Drentschen Volks Almanak, die evenwel, door geringer omvang en gemis van plaatwerk, niet meer is, wat hij vroeger geweest is, voor 20 centen meer. Ook in het aangename en onderhoudende heeft hij niet gewonnen. Althans de stukken van Mr. oldenhuis gratama (fragmentarische historische herinneringen en authentieke stukken over de Gedeputeerde Staten) en van s.g. (het regt van beklemming in Drenthe) behooren, hoe belangrijk op zich-zelve, minder tot de volks-literatuur. De kritische opgave van de landkaarten der provincie, door Mr. bodel nijenhuis doet naar iets dergelijks ook over andere gewesten (van Friesland gaf dezelfde geleerde
| |
| |
met eekhoff eene beredeneerde opgaaf afzonderlijk uit) verlangen; en hetgeen Dr. janssen van eene merkwaardige oud-Germaansche ontdekking te Odoorn zegt, verdient - en vereischt misschien - nadere toetsing. Stukjes zoo als: hoe Baas julfring meende den Duvel in hoes te hebben van d.h.v.d.s., en hendrik ruse, staan hier juist op hare plaats. De Drenthenaar komt de afnemende liefhebberij voor de Provinciale Volks-Almanakken vrij gelukkig te boven.
Zoo ook het Zaanlandsch Jaarboekje: welks Mengelwerk wordt geopend met een vervolg, altijd onaangenaam in eenen Almanak, maar een vervolg van een belangrijk stuk, over de lotgevallen van Zaanlanders op reizen naar het Noorden. Ook van de kleine aanteekeningen uit vroegere jaargangen bekend, komen weder eenige voor. Bruinses geeft een niet kwaad geschreven verhaal. De dichtstukjes zijn vrij goed; doch de steendrukplaatjes ver beneden het middelmatige.
Wanneer men in aanmerking neemt, dat het plan om een Jaarboekje voor de Militaire Akademie uit te geven, eerst in September 11. ontstond, mag in billijkheid geen lof aan deze eerste proeve worden onthouden. Daarom willen wij er ook een woord meer van zeggen. De Kalender heeft dit eigenaardige, dat hij niet alleen voor onze gewone, maar ook voor de Grieksche, Israëlitische en Mahomedaansche jaarrekening, met aanwijzing der feestdagen van deze, is ingerigt. Indien het geoorloofd is nog meer te wenschen, zouden wij meenen, dat in een Jaarboekje, bestemd ook voor hen, die zich aan de dienst in O.I. wijden, de Chinesche insgelijks moest zijn opgenomen. Daarna ontvangt men eene naamlijst van het personeel der Akademie: chefs, docenten, kadetten, adelborsten enz. Wij misten er de namen der Godsdienstleeraars, met het onderwijs der kadetten in hunne respective Kerkgenootschappen belast. Voorts eene breedvoerige beschrijving van het onderwijs, hetwelk, met de inlichtingen, voor ouders en voogden van aanstaande kadets en adelborsten van algemeen nut en belang is. Men ontwaart er het nut uit van deze Akademie, op welke, van tijd tot tijd, vele aanmerkingen zijn gemaakt, en bij al de ingenomenheid van den Schrijver met het onderwijs en de inrigting, verzwijgt hij niet, in welke opzigten de vorming van den aanstaanden krijgsman verandering of aanvulling zou behooren te ondergaan. Dit gedeelte van het Jaarboekje wordt besloten met het verhaal der voorloopige vereeniging van het Marine-Instituut met de Kon. Mil. Akademie. Deze maatregel wordt zeer
| |
| |
toegejuicht, en wij zullen ons wel wachten dien te beoordeelen, wetende, dat de oppervlakkige kennis, die Ref. zich van de zaak durft toeëigenen, niet genoegzaam is. De ondervinding zal ook wel hieromtrent de beste leermeesteresse zijn. Dat overigens plaatselijk belang en de wil om deze of gene stad met eenigerlei openbare inrigting te begunstigen, meermalen verkeerde maatregelen heeft uitgelokt en doeltreffende tegengehouden, zal door niemand ontkend worden. Er ligt zeker wel iets vreemds in, zeelieden te zien vormen in eene landstad, en hen de behandeling van zeilen en touwwerk te zien leeren op eenen mast in den grond geplant; - maar, de ervaring moet beslissen. Hoe de uitkomst zij, men heeft wèlgedaan den maatregel slechts voorloopig in werking te brengen.
Het Mengelwerk heeft eene nieuwe paginatuur en wordt geopend met een stukje, getiteld: Jan moet kadet worden, overwaardig om gelezen en ter harte genomen te worden door ouders en voogden, die somtijds bij het kiezen van eene loopbaan voor hun zoon of pupil te werk gaan met veel meer ligtzinnigheid, dan zij zich, bij het koopen van eenig kleeding- of meubelstuk, zouden veroorloven. Voorts wenschen wij met den Verzamelaar, den Luitenant kempees, dat eenige meerdere afwisseling den volgenden jaargang moge versieren. De uitvoering is zeer net en het Jaarboekje verdient alle aanprijzing.
Van het Belgisch Letterkundig Jaarboekje kwam ons in eenige jaren geen onder het oog. Gaarne kondigen wij het aan, hoewel, naar onze wijze van zien, een buitenlandsch Almanakje, dat alleen door de taal, waarin het geschreven is, onder onze aankondiging kan vallen, in een Vaderlandsch Tijdschrift, dat zoo veel inlandsch heeft te vermelden, onbeoordeeld moet blijven. Kortelijk geven wij dus lof aan het meeste van hetgeen hier is opgenomen, en eindigen met deze puntige kleinigheid van f. de vos:
Het diamanten kruis.
Ziet ge, in dit arm vervallen huis,
Een meisje, hupsch en malsch?
Er blinkt een diamanten kruis
Om (? aan) haren blanken hals. -
't Juweel is valsch, zoo ik vermoed,
Hoe hel 't zijn glansen schiet';
Of - zijn de diamanten goed,
Dan deugt het meisje niet.
|
|