Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Leiden. Te Groningen, bij J. Oomkens, J.Zoon. 1850. In gr. 8vo. 39 bl. f :-38.
Het eerste is in gebonden, het tweede in ongebonden stijl. Beide hebben de nuttige strekking, om te waarschuwen tegen de vrijheid die ontaardt in losbandigheid, de gelijkheid die alles slecht (nivelleert), de broederschap die alle niet-broeders vermoordt, het Communisme dat allen even arm maakt. Het eerste echter stelt tegen die overdrijving, afwijking en dwaalleer, slechts maatschappelijke deugden, eerlijke bedoelingen en algemeene menschenliefde over: het laatste brengt de zaak meer op een Christelijk standpunt. Het eerste, ofschoon in dichtmaat, mist daardoor die verheven vlugt, welke het tweede, ofschoon in prozastijl, soms kenmerkt. Eene uitboezeming b.v. als de volgende, vindt men niet in het eerste, wel in het tweede boekske: ‘Waar de geest des Heeren is, dáár is vrijheid; waar de meeste is gelijk de minste en aller dienaar, dáár is gelijkheid; waar één de Meester is en allen in éénen geest gaan tot denzelfden Vader, dáár is broederschap’ (bl. 10) en ‘Alleen het Communisme der liefde is in staat het Communisme van zelfzucht en geweld te overwinnen’ (bl. 39).
Het eerste boekje bevat drie dichtstukken van Didactischen aard, die echter noch door versificatie, noch door verheven Godsdienstzin uitmunten; het tweede is eene redevoering in eene Nutsvergadering uitgesproken, waarin van een Christelijk standpunt de ongerijmdheid der communistische leerstellingen, de behoefte aan echte Christen-zin wordt betoogd. Noch in het eene, noch in het andere werkje is het onderwerp uitgeput; maar beiden, vooral het laatste, bevatten goede wenken en nuttige leeringen, en laten zich met genoegen en met vrucht lezen.