| |
| |
| |
Jaarboekjes voor 1851.
No. 1. | Holland. Almanak voor 1851. Uitgegeven door Mr. j. van lennep. Te Amsterdam, bij de Gebroeders Kraay. 1850. f 3-50. |
| |
2. | Aurora. Jaarboekje voor 1851. Uitgegeven door Mr. j.i.d. nepveu en s.j. van den bergh. Te Haarlem, bij A.C. Kruseman. f 4-90. |
| |
3. | Almanak voor het Schoone en Goede voor 1851. (Onder Redactie van a.l.g. toussaint.) Te Amsterdam, bij A. Jager. f 1-80. |
| |
4. | Nederlandsche Volks-Almanak, voor 1851. Onder Redactie van a.j. de bull en h.j. schimmel. Te Schiedam, bij H.A.M. Roelants. 1850. f :-90. |
| |
5. | Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, voor het jaar 1851. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. f :-60. |
| |
6. | Miniatuur-Almanak voor 1851. Te Utrecht, bij L.E. Bosch en Zoon. f 1-75. |
Wij voegen de ingekomen Bellettrische Almanakken, als kinderen van een zelfden tijdvak, leden van eene zelfde familie, vriendbroederlijk bijeen.
No. 1. Holland, het piquantste onzer Jaarboekjes, biedt gelijk vroeger, met een' uitmuntenden kalender van f.j. stamkart, in welken ook de zonsverduistering van 28 Julij 1851, zoo als zich die te Amsterdam zal vertoonen, is afgebeeld, en zes lieve platen, eene gelukkige mengeling aan van ernst en luim, in proza en poëzij. In proza vindt men er van Dr. j.p. arend: eene onderhoudende historische schets van het slot te Medemblik; van Mr. j. van lennep: Emilia Barten, een droevig geval, wel wat luchtig verteld, uit het begin der zeventiende eeuw; van
| |
| |
a.j. de bull: een muisjen met een staart, regt levendig; van a.l.g. toussaint: de Alkmaarsche wees, een schets uit het leven van den Admiraal wollebrandt gleyms de jonge, historisch en treffend; van Mr. j. van lennep: een Staats-examen, eene gedialogiseerde Satire, overdreven als alle satires, maar vol vernuft; van Mr. i. da costa belangrijke bijzonderheden uit het politieke leven van den Heer van schonenberg, met een tweetal brieven van welke de bekendwording te danken is aan den Heer de zwaan, Chartermeester van 's Rijks Archief te 's Hage, aan wiens kunde en behulpzaamheid ook de Eerwaarde Dr. schotel, in een gedrukten brief onlangs verdiende hulde bragt; van Ds. b. ter haar: Petrus en Johannes, eene boeijende kunstbeschouwing bij de schilderij van den verdienstvollen j. van dijk, in April 1.1. bekroond door de 4o Klasse van het Koninklijke Nederlandsche Instituut; eindelijk een: Vervolg der Korte Kronijk, in den bekenden trant, doch niet meer geïllustreerd met houtgravuren. In dichtmaat leveren schimmel: Beatrix, een verhaal (vervolg en slot); hofdijk: de Kastelein van den Nyenburcht; beets, Lente; hasebroek: Februarij 1848 en 1850; k. sijbrandi: Vrede; beeloo: Bergen; s.m. boëseken: de Minnezanger; donkersloot: wat is u wel het liefst op aard?; b. van eyk:
bede mijner jonkheid; j. chr. gewin: de Vreemdeling; de génestett: Vliegevreugd en Dichtersmart; brouwer: aan Mareike; wijsman: Hollands roem; van den bergh: Niet meer; Mr. d.j. van lennep: uit den Jongelingstijd; ter haar: een bijschrift voor de kunstplaat petrus en johannes; h.b.: drie epigrammen; een ongenoemde: 't gevecht in de Reecker wadde, en een ander ongenoemde doch niet onbekende: Proeve eener natuurlijke historie voor de Jeugd, eenvoudig verteld door een Schoolmeester. De moed ontbreekt ons om over alle die gedichten te oordeelen: eene opeenstapeling van lief! vloeijend! net! fraai! heerlijk! meesterlijk! en andere uitboezemingen van halve of heele opgetogenheid, is ook niet geschikt om den lezer te voldoen. Genoeg, dat hij wete: door wie en wàt er is bijgedragen. De beroemdheid van de meeste, en de gunstige bekendheid van de overige namen zijn voldoende
| |
| |
borgen voor de waarde der poëzij. Maar wij vestigen met genoegen de aandacht op de bijdrage van b. van eyk, met wien wij (misschien ligt de schuld aan ons) in deze Jaarboekies voor het eerst kennis maken, en wiens aanleg onderscheiding verdient. Tot eene proeve hoe sommige vrienden van den vernuftigen Redacteur hem de hand blijven biedeu ‘om de geesten op te beuren’ strekken de volgende coupletten uit de grappige Jeremiade van de génestett: Vliegenvreugde en Dichtersmart.
Monstervliegen, helsche koren
Springen om en in mijne ooren: -
In mijn hairen, in mijn hals,
Danst een hommel, woest van minne,
Met de vliegenkoninginne,
Den afgrijsselijksten walz.
Hoor ze tieren.... kijk ze zwieren
In mijn boeken en papieren,
In mijn melk en op mijn brood,
In mijn inkt en in mijn suiker,
In mijn vruchten.... op den ruiker
Die een trouwe hand mij bood....
'k Ben de monsters nagevlogen,
Dorst naar 't witte bloed in de oogen.
'k Heb ze op stoelen nagewipt;
Eén doorboorde ik, twee versloeg ik,
Drie vermoordde ik, vijf verjoeg ik,
Een zelfs heb ik.... doorgeknipt.
Ondertusschen, nieuwe drommen
Rukken aan met turksche trommen,
En een Simson ben ik niet;
Op het werken is geen kijk meer,
'k Ben geen kwart ideetje rijk meer,
En prozaïsch van verdriet.
Wij voegen er een paar trekken bij uit de kluchtige Proeve eener natuurlijke historie voor de Jeugd:
De hond.
Een hond nuttigt met pleizier water en droog brood;
Doch een pak slaag, daar heeft hij een broêr aan dood.
Het opzetten is ook iets daar hij niets om geeft:
Als het maar niet begonnen wordt, terwijl hij nog leeft.
| |
| |
De vogels.
Vogels zitten dikwijls op hun uiterste gemak
Met hun eene been op een hoogen, dunnen tak;
't Geen onder vette koeien en dieren van dien aart
De grootste verwondering en afgunst baart.
De leeuw.
De leeuw wordt viervoetig geboren:
Twee van achteren en twee van voren;
Of, volgends anderen, twee aan zijn rechterhand,
En de twee anderen aan dezen kant.
Komt ooit een ware leeuw rechtstreeks op u aan,
Dan is 't beste om maar regelrecht uit den weg te gaan;
Doch niet als hij opgezet of dood is,
Daar er in dat geval hoegenaamd geen nood is.
Ook uit het ernstige gedeelte van den inhoud deelden we gaarne iets mede; doch het bestek dwingt tot karigheid. Maar de keuze tusschen de Lente van beets, de Liefdes Bloemhof van Mr. d.j. van lennep en zoo menig andere geurige keurbloem van gevoel- en smaakvolle kunst zou ook niet gemakkelijk zijn.
No. 2. De aurora wedijvert met den Holland in rijkheid van band, en overtreft dien in fraaiheid van platen. In den inhoud zou het lachwekkende ontbreken, als Mr. j. van lennep geene ‘Zeemansliedtjens’ had bijgedragen. Het godsdienstig gevoel geeft den toon in de meesten der stukken; hooge ernst beheerscht de overigen; evenwel ontbreekt het niet aan verscheidenheid. Men vindt hier in proza, van Mr. w. van de poll: de gevangene op het slot te Buren, eene fiksche en aandoenlijke schets uit de gevangenschap van arnout van Gelder; van e.j. hasebroek: Christiaan Albrecht, een zielvol tafereel van den invloed des Evangelies in Afrika; van j. hoek: mathilde, de boeijende teekening van een edel karakter in eene misvormde gestalte; van Mr. j.i.d. nepveu: de laatste grap van Lord ross: eene geschiedenis; alzoo maar half oorspronkelijk, doch in elk geval onderhoudend geschreven; hoewel eene grap in verband met den dood eens
| |
| |
Godverzakers, die lasterend in de eeuwigheid overgaat, méér pijnt dan vermaakt. In poëzij - behalve de reeds gemelde Zeemansliedtjens - Christus en de volkeren, door schimmel; De dienstman van Beeckestein, en Avondrood op de Veluwe, door hofdijk; Vrouwenvereenigingen, door bennink janssonius; Louw de timmerman, door van zeggelen; Regtvaardigheid, door winkler prins, Rust, door dorbeck; Dagelijksch brood en Album, door de génestett; Aan de Zee, door van den bergh; Het onherstelbare, door j. chr. gewin; De watergeuzen, door van groningen; Het verloren Paradijs, door wijsman; De weeskinderen, door ten kate; Naömi, door beeloo; Brief aan den zanger s.j. van den bergh, door Mr. j.h. burlage; Bloesem en vrucht, door van der pot; Ter gedachtenis van Prins willem frederik maurits alexander hendrik karel der Nederlanden, door da costa; Leven, door alberdingk thijm; Uw Koningrijk kome, door de bull; Voor de wereld bloeit gij niet, door beets; Aan mijn geachten vriend bernard ter haar, na de uitgave zijner gedichten, Januarij 1850, door w.h. warnsinck, bz.;
Genaturaliseerde liederen, door j.p. heije; Aan eene moeder, door brester (onverklaarbaar wat de maat betreft); Winter, door tollens (woudbleek staat in dat juweeltje voor woudbeek); Fantaziën, door ***; Requiescat. Bij het graf van de eerste helft der negentiende eeuw, door hasebroek. - Men ziet het: de oogst is rijk geweest. Reden genoeg om niet te treden in eene beoordeeling, die niets zou beteekenen, of geen einde zou hebben. Evenwel, te midden van zoo veel schoons en schitterends, kunnen we ons niet weêrhouden vlugtig te wijzen op een drietal juweelen bij uitnemendheid. Wat gevoel vol eenvoud en keurige netheid in dat Winter! Wat reine waarheid en ongekunstelde naïviteit in dien Louw, de timmerman! Wat vloed en gloed van natuurlijke welsprekendheid uit een gekrenkt gevoel, in dien Brief aan van den bergh, in verzen zoo glad en kernachtig als alleen een meester in de kunst ze schrijft. Wij laten de door Mr. burlage behandelde stof onaangeroerd; doch spreken van de frischheid van zijn poëtischen geest, zijn kracht van stijl, den rijkdom zijner taal, en de gespierde vlotheid zijner welluidende verzen. Wie zóó en in zulke verzen briefwisselt kan onmogelijk het speeltuig laten liggen. Wij houden ook dien brief voor geen zwanenzang; maar wekken de Redactie van de Aurora op, om Mr. burlage maar geen rust te laten, en hopen dien gloeijenden bewonderaar en gelukkigen navolger van huygens nog dikwerf in dit Jaarboekje en elders weder te ontmoeten.
| |
| |
No. 3. De Redactrice meldt in het Voorberigt, op den haar eigen toon, dat deze Jaargang een plaatje minder dan gewoonlijk bevat, ten gevolge van rampspoeden met den graveur. De vier gravuren, die het lieve boekje versieren, zijn fraai, en dat het eigendomsregt op den Heer jager is overgegaan, heeft noch op het uitwendige, noch op den inhoud ten nadeele gewerkt. De gemoedelijke van schaick staat aan het hoofd der bijdragers met eene Kersvertelling in proza: de arme wever; wiens diepe behoefte, godsvrucht en uitredding door - den dood, het hart beweegt en verheft. Anne van der tholl geeft in Madeleine eene schets, die haar poëtisch gevoel en schilderachtige pen doet waarderen, al vindt men op het plan misschien wat aan te merken. m. cohen stuart sloeg, naar aanleiding van een der plaatjes, een blik des geloofs op de Arabieren der woestijn, en schetst wat hij waarnam in weinig maar verhevene bladzijden. Van de begaafde Redactrice ontvangt men eene Chinesche vertelling kia-shinc, bestemd om de groote verpligtingen te doen erkennen, welke inzonderheid de vrouw heeft aan het Evangelie des heils, en in het Christelijk gemoed de begeerte aan te vuren, om ‘die eeuwig frissche bron van alles goeds’ ook te doen vloeijen voor de vrouwen in China, wier lot als hoogst ongelukkig wordt voorgesteld. Het edele van die bedoeling overdekt de éénzijdigheid van dit tafereel; waarin de hoofdpersone eene uitzondering is, naar welke het lot der Chinesche vrouwen in het algemeen niet is af te meten. De eigenaardige kleur, het costuum en de ordonnantie, zoo wel als het bezielde van deze Novelle uit het, zoo wij hopen, toekomstige domein van den ijverigen gutzlaff, zullen nieuwe lauweren doen vlechten om het gevederde
penseel onzer uitmuntende schilderes van zoo vele onderscheidene hartstogten en behoeften, gebruiken en zeden. - In dichtmaat leverden Mr. c.h. perk, hester la lau, n.j.m., a.j. van der aa, g.p. roos, f.f.c. steinmetz, h. as. zoon doijer, breet, Mw. holm, geb. roorda van eysinga en p.h. testas, bijdragen in harmonie met den aanleg en het doel van dit beminnelijke boekje. Ook door wijsman, de génestett, van den bergh, dorbeck, beets, van zeggelen, ten kate, en de bull werden milde offergaven aan het Schoone en Goede in deze verzameling nedergelegd. Mr. j. van lennep vervrolijkt haar met zijn Laudabunt Alii. Men vindt er ook een Bruiloftsversje en briefje uit de jeugd van wijlen den geestigen a.c. staring: niet onaardig, doch in dit Jaarboekje minder gelukkig geplaatst. De proeve uit de verzameling van ‘vliegende bladen’ van
| |
| |
den als dichter en denker boven velen uitmuntenden ten kate doet naar de geheele Collectie verlangen. Wij deelden er gaarne uit mede, doch het bestek is te klein voor een geheel blad, en ieder blad is te fraai om het te versnipperen.
No. 4. Doet verlegen staan met den titel, of met den tekst. De Kalender is mager, hoewel in aanleg niet onaardig. De verdere inhoud heeft niets onderscheidends; niets karakteristieks; ook niets bijzonder Nationaals, behalve ‘de Deugniet’ van schimmel, aan het leven van m. adr.zoon de ruyter ontleend, en de Hulk van Staat van da costa; - ook niets bijzonder populairs dan het geniale: Het Haarlemmer Meir in 1850, van beets. Als eigenlijke Volks-Almanak derhalve kunnen we dit werkje geen grooten lof toezwaaijen. Matigheid in prijs alleen (druk, prentwerk en omslag zijn er aan evenredig) maakt een boek nog niet tot een Volks-boek. Eene middeleeuwsche Legende, uit de kindschheid van jezus, aan de Apocryfe Evangeliën ontleend, zal ook wel geen algemeen genoegen geven in een boekje door schimmel en de bull voor het volk bestemd. Maar als verzameling van nieuwe lettervruchten is hare gehalte niet minder dan die van No. 1, 2 en 3. De bijdragen zijn geleverd, behalve door de twee Redacteuren, door alberdingk thijm, beeloo, beets, van den bergh, da costa, donkersloot, de génestett, gewin, heije, hoek, hofdijk, j. van lennep, van der pot, van schaick, wijsman en van zeggelen, en elke bijdrage ware in de Aurora, Holland, en voor het Schoone en goede even goed op hare plaats. Wij vinden hier zelfs stukken van zeer ongemeene verdienste. Drie daarvan hebben wij reeds genoemd, en een vierde is de Volksdichter van de génestett, die daar in zielvolle klanken uitspreekt, wat er gewacht en gevorderd wordt van hen, die de pen opnemen om te schrijven voor het volk. - Dat proza en
poëzij elkander hier afwisselen, behoeft wel niet gezegd te worden. Hetzelfde is ook 't geval in
No. 5. Die zijn goed gerucht handhaaft en aan zijn titel beantwoordt. Er is wel niets in, dat den lezer kan doen schateren; maar elke der bijdragen (en heur aantal is groot) stemt tot opgeruimdheid, en menig aardige zet plooit den mond tot een lach. Dit Jaarboekje heeft, zoo ver ons bekend is, geen mededinger; eene opgave van den geheelen inhoud ware dus onnut: de vroegere jaargangen zijn ook de beste aanbevelingen van dezen. Jammer, dat een gedeelte van de lithographie tegenover den titel zoo leelijk is. - Men ontmoet hier de meesten der dichters en novellis- | |
| |
ten, die wij reeds noemden, en vindt er ook bijdragen van a. van der hoop jz., de kanter, prudens van duyse, t. raven, l. schipper, a.w. van diepen, a. ising (in proza), j van weerden, m.l. quack en j. krabbendam rz. (in proza). - Als we uit dezen bundel iets konden mededeelen, zouden we, de Mannenhaatster kiezen; of een der aardige stukjes van van der hoop jz., die zich in het luimige naar van zeggelen schijnt te vormen; of de Mislukte proeve; of de Liefdesverklaring:
Uw hart is, melieve, van pokhout gedraaid;
Tot kaf is mijn ziel reeds verhakt en verwaaid;
Mijn tranenstroom wordt door geen zon meer gedroogd,
Koud blijft gij, als had u een kikvorsch gezoogd.
Och, dat toch uw wang mij een tuintje dra wierd,
'k Heb nooit iets gezien waar de roos zoo op tiert;
En Amor zat vast op 't balkon van uw mond,
Toen hij met zijn pijl mij zoo diep heeft gewond.
No. 6. Dit kleine prachtboekje, in keurigen band, met goud op snede, vier fraaije gravuren, een in kleuren met goud gedrukten titel, en bovendien een Zangstukje, muzijk van craeyvanger, had eigenlijk op No. 3 moeten volgen, of misschien wel aan het hoofd der Jaarboekjes geplaatst mogen worden, om het bijzondere van dezen Jaargang, welks opbrengst bestemd is voor het Dichter-Weduwen- en Weezen-Fonds. Ook dit lieve boekje heeft geen bepaalden mededinger. Wij beperken ons dus omtrent den inhoud tot de eenvoudige melding, dat ook hier bijdragen van een aantal der reeds genoemde dichters worden ontmoet. Bovendien vindt men er dichtstukjes in van de greuve, dusseau, sifflé, van der veem, lesturgeon, van kerckhoven, smit, mouthaan, clavareau, helvetius van den bergh, withuys, van someren, van der noordaa, van wechel, peypers, Mr. scheffelaar klots, de regt, greb, berman en sterk, benevens eene bijdrage in poëtisch-proza van Mejw. l. de chatelain. De Vlaemsche School heeft der Hollandsche hier zusterlijk de hand geboden. Eere zij den Uitgeveren voor hunne liefdadige bedoeling wij wenschen met hen, dat de opbrengst van eenig aanbelang zij. Wie hier eene keuze moest doen uit het ware volksgeluk van de greuve; de Macarius van warnsinck; aan Madeleine van wijsman (een heerlijk, hartverheffend gedicht van dien gevoelvollen zanger); Genot in rust door withuys; Het doel door van kerckhoven; Alvaes dood, door prudens van duyse zou
| |
| |
misschien verlegen staan. Zie hier eenige verzen uit de plegtstatige ‘Orgelwijding’ van beeloo:
Door de schepping, door de sfeeren,
Ruischt één toon, een éénig lied:
Lof en dank den Heer der Heeren,
Schepper van Zijn rijksgebied!
Maar bij 't loflied van 't Heelal,
Klinkt één juichtoon boven al:
't Is het lied, dat menschentongen,
Christnen hun Verlosser zongen.
In des orgels diepe toonen
Zucht een ziel, door 't leed gedrukt,
Of waarin 't berouw mag wonen,
Onder zondenschuld gebukt.
In zijn scheller toongeluid
Drukt de luide vreugd zich uit,
Om genade en schuldvergeven,
Of het eeuwig zalig leven.
Vader, God, Drieëenig Wezen,
Als we Uw liefde, nooit volprezen,
Wijden orgel, stem en lied!
Méér Bellettrische Almanakken zijn ons niet toegezonden; en dus hebben we hiermede onze taak volbragt.
De aankondigingen van Jaarboekjes komen doorgaands als eijeren na Paasch. Evenwel er worden ook na nieuwejaarsdag nog Exemplaren van verkocht, en onze aanprijzing is daarom welligt niet geheel overbodig. Welnu, alle deze Jaarboekjes verdienen, wat hunne letterkundige waarde betreft, ten volle aangeprezen te worden. Wie méér het luimige, geestige, piquante lief heeft, kieze, No. 1 of 5; wie méér het ernstige, deftige, verhevene bemint, kieze No. 2, 3 of 4. Maar als de keuze gedaan is - dat is onze raad: - neme ieder daar te boven No. 6. Waarom? Dat zegt, naar waarheid, de Dichter lesturgeon op bladz. 36 van dien fraaijen en goedkoopen Miniatuur-Almanak, in de volgende slotregelen van zijn heerlijk danklied voor andere liefdegaven
Dat àl wat de aarde geeft verdwijn!
O de offers van uw liefde zijn
In Gods gedenkboek opgeteekend.
Wat gij den arme hebt gedaan,
Wordt als verdienste u toegerekend
Als ge eenmaal voor Zijn troon zult staan.
| |
| |
| |
Geldersche Volks-Almanak. XVIIde Jaar. Te Arnhem, bij J.A. Nijhoff. f :-75.
Terwijl andere provinciale Volks-Almanakken zich niet kunnen staande houden, sommige althans hebben opgehouden, blijft de Geldersche, de oudste, voortdurend in wezen en beantwoordt ook onder zijnen tegenwoordigen redacteur, uitnemend aan zijne bestemming. Ref. die zelf vroeger een anderen Provincialen Volks-almanak bestuurde, weet bij ondervinding, wat het in hebbe, daarin op den duur niet geheel ongelukkig te slagen, en kan dus misschien beter dan anderen, den niet gemakkelijken arbeid waarderen, aan dit Jaarboekje te koste gelegd. Nevens kennis van de Provinciale geschiedenissen en oudheden bevordert het ook die van vroegere en ook tegenwoordige min bekende zeden en gewoonten. In het laatste opzigt trekt vooral de aandacht, een uitvoerig, met gekleurde afbeeldingen van kleederdragten voorzien stukje van haasloop werner over de gemeente Ermeloo en de zeden en gebruiken van hare inwoners. De wel onderrigte Schrijver had het nog belangrijker gemaakt, indien hij hier en daar, waar het pas gaf, in vergelijking ware getreden met elders plaats hebbende volksgebruiken, gelijk men de spinderijen of het wellepoosen nagenoeg ongetwijfeld in Drenthe terugvindt. Het stukje van s.c. kobus, wat de Batavieren hier te lande aten en dronken, verplaatst in den grijzen voortijd op eene zoo onderhoudende wijze, als men voor zulk eenen almanak regt gepast mag rekenen, en die het wint van het drooge en onbehagelijke in enkele andere bijdragen. Tot de historisch-topographische kennis van Gelderland dragen bij de schipbrug te Westervoort door j.a.n. zelven; Deil door Dr. r.c.h. römer en het Engelanderholt door Mr. l.ph.c. van den bergh; terwijl het overzigt van het voormalig bestuur der stad Nijmegen door
p.c.g. guijot weder in een ander onbepaald opzigt zijn belang heeft: w.c. wansleven jr. heeft gezorgd, dat men niet te vergeefs zou zoeken naar een historischromantisch verhaaltje ter exploitatie (gelijk de Nederl. Volks-Alm. het niet zonder waarheid, maar een weinig scherp noemet) van den tachtigjarigen oorlog door het dankbaar nageslacht. Wat Gelderschen aangaat: met regt veel genoegen lazen wij en met veel belangstelling het eerste stuk van a.g.v.c. over wijlen Mr. e.j.b. schonck, den geestigen Schrijver der vermakelijke slatuintjes, een te veel vergeten boekje. De jonge Arnhem- | |
| |
mer, die zijne nieuwe betrekking te Amsterdam aanvaardt heeft niets Geldersch en ook weinig geestigs, ofschoon wij de zedelijke strekking niet te na willen spreken.
Van de gedichten kunnen wij in het algemeen zeggen, dat ze hier geene onwaardige plaats beslaan, hoewel er buiten: Ridder sidneij bij Wamsveld (22 September 1586) door j.m.e. dercksen, naauwelijks één onder is, waarvan de plaatsing in dezen almanak reden heeft. ‘De oude duffel,’ hier ‘de oude mantel’ genoemd, van voss, is al zoo dikwijls en goed in onze taal overgebragt, dat guack zijne krachten liever aan iets anders hadde mogen beproeven. Blijkens het spinlied is de taal der poëzij hem niet vreemd, ofschoon de sterrenhemel een wat pretentieuse titel is boven vier zeer middelmatige coupletjes.
Het missen van de provinciale idiotismen in maarten baerdman wordt eenigzins vergoed door Teunis-oom in den Haag van Dr. donkersloot. Het is jammer, dat de schotel met Gelderschen hutspot ledig schijnt gebruikt te zijn. Er was nog al eens iets onder, dat stof tot nadenken gaf; geene geringe verdienste voorwaar in eenen tijd, waarin vele Schrijvers er zich op schijnen toe te leggen, hun onderwerp tot op den laatsten droppel uit te persen, waardoor men wel eens in het onbeduidende vervalt.
Wij hopen, dat de Geldersche Volks-almanak zich zoo goed als tot hiertoe zal blijven houden, en achten het elders verflaauwen der belangstelling in Provinciale geschiedenis en oudheden een niet zeer aangenaam verschijnsel. Zelfs het voortreffelijk, meer wetenschappelijk Zeeuwsch Jaarboekje Nehalennia schijnt door gebrek aan belangstelling te zijn bezweken, hetwelk ons grootelijks leed doet.
| |
Almanak voor de Jeugd; door C. van Schaick. Met platen. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f :-90.
Almanak in miniatuur, voor kinderen. Uitgegeven door T. van Spall en P.S.V. Dusseau. IXde Jaargang. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. f :-50.
In deze Kinder-almanakken is de kalender vrij overtollig; naar de plaatjes zal de jeugd wel het eerste zien. De gekleurde lithographiën in den grooteren zijn vrij goed; de zwarte in het kleine boekje redelijk. In het nu weder door Ds. van schaick uitgegeven Jaarboekje, is niet ééne bijdrage onderteekend; wij kunnen dus niet
| |
| |
beoordeelen, in hoever zij al of niet afkomstig zijn van den Redacteur - zelven. Het stukje: de arme beeldjeskoop beviel ons het beste; doch over 't geheel, verdienen proza en versjes den lof van gepastheid.
In 't algemeen kunnen wij hetzelfde zeggen van het Miniatuurtje, hetwelk wij met lof aankondigen, hopende dat onze kleinen het nuttige en aangename zullen vinden in deze twee voor hen bestemde Jaarboekjes.
| |
Landhuishoudkundige Almanak, ten dieaste van land- en buitenman (met bijvoeging van maandelijksche tuinoefeningen, vrij gevolgd naar die van wijlen den Hoogleeraar J.A. Uilkens) voor het jaar 1851. Onder redactie van M.D. Feenstra. VIIIste Jaargang. Te Groningen, bij J. Oomkens J. zoon. f :-30.
Na den uitvoerigen voor Groningen ingerigte reiswijzer, vindt men in het Mengelwerk allereerst iets over het wegen, met een overzigt van de onderscheidene gewigten, vroeger hier te lande in gebruik, en voorts de gewigten met derzelver benamingen in onze O.I. bezittingen; alsmede die in andere staten van Europa; eene soortgelijke zwaartetafel is er bijgevoegd. Er volgt op eene opgave van technische benamingen met betrekking tot eenige in onze landhuishouding voorkomende huisdieren. Het stukje geeft meer dan het belooft: enkele bijzonderheden uit de natuurlijke historie der huisdieren en hunne gewone - wetenschappelijke - Hoogduitsche - Fransche en Engelsche namen. Belangrijk is de bijdrage over het voor- en nadeelige van beplanting der wallen van akkers met boomen. De nadeelen van te veel houtgewas voor den landbouw kan niet genoeg worden aangewezen: doch dat eenige beschutting tegen de schrale zeewinden in sommige streken van ons vaderland van veel nut is, wordt hier niet genoeg opgemerkt. Nuttige opmerkingen over Barometer, Thermometer en Hygrometer vindt men hier mede. Aan het laatst genoemd werktuig, wordt voor de weêrsvoorspelling over 't geheel veel te weinig gewigt gehecht. Want daar het weder afhangt van de gesteldheid der lucht en deze zich door waarneming zeer wel laat bepalen, vinden wij het met alle achting voor arago's roem en verdiensten, eene magtspreuk, dat volgens hem ‘nimmer waarnemers, die vertrouwen verdienen en hunnen goeden naam op prijs stellen, het zullen wagen, om den staat van het weder te voorzeggen.’ Zoo als de gewone, uit de lucht ge- | |
| |
grepene weêrsvoorspellingen, maanden vooruit in almanakken worden gedaan - ja; maar de meteorologische waarnemingen verdienen toch ook het duizenden deel niet van de moeite, die men er zich voor geeft, indien zij door den tijd geene gegevens aanbieden ter
voorspelling van het weder met waarschijnlijkheid; want volkomene zekerheid zal wel niemand ligt erlangen. Behalve nog een paar andere kleine bijdragen vindt men onder den titel van verscheidenheden eenige landhuishoudkundige voorschriften, en tot toegift een schepje oude en nieuwe anecdoten, raadsels enz. Deze almanak is zijne weinige centen ruim waardig.
| |
Jaarboekje voor de Doopsgezinde Gemeenten in de Nederlanden, over de jaren 1840-1850. Te Amsterdam, bij M. Schooneveld en Zoon, 1850. In 12mo. 223, 6 bladz. f 1-90.
Dit belangrijk Jaarboekje behelst: 1) eene naamlijst der Doopsgezinde Gemeenten en leeraren in de Nederlanden; 2) het Kerknieuws, bestaande in verandering in het personeel van predikanten; herstelling of stichting van kerken, orgels, enz.; 3) Mengelwerk; 4) Naamlijst der Remonstrantsche Gemeenten en predikanten.
In het Mengelwerk wordt de grootste plaats ingenomen door een uitgewerkt, allerkeurigst stuk van Prof. s. muller, eene: geschiedenis van het onderwijs in de Theologie bij de Nederlandsche Doopsgezinden. Wij weten niet wat meer in deze bijdrage te roemen: de helderheid van oordeel of den milden Christelijken geest, de nette orde of de belangrijke opmerkingen, den warmen Evangeliegloed of het gerijpte oordeel. Het was ons hoogst aangenaam, te vernemen, dat de Hoogleeraar dit stuk ook afzonderlijk verkrijgbaar heeft gesteld; het verzoent ons met den geest der eeuw in het godsdienstige, tegen over zoo vele ongunstige teekenen. Het andere stuk is een brief van s. blaupot ten cate, over den oorsprong der Doopsgezinden en hunne betrekking tot de Wederdoopers, vooral ten opzigte van hetgeen Dr. ter haar er over schrijft in den vierden druk zijner Geschiedenis der Kerkhervorming. 's Mans opmerkingen getuigen van vlijtig voortgezette beoefening der geschiedenis van zijn Kerkgenootschap. |
|