| |
De twee stiefmoeders.
Eene historische schets.
Prinses louise, dochter van margaretha van egmont, de eerste gemalin van nicolaas, Hertog de mercoeur en Graaf de vaudemont, werd, op den 30 April 1558, te Nomein, in een kasteel op de oevers van de Seine, geboren. Toen zij 't eerste levenslicht zag, was er geen mannelijke afstammeling in 't Lotharingsche Huis. Hertog nicolaas wenschte dus vurig naar een' zoon, en ontving het dochtertje meer met onderwerping dan met vreugde. Ook werd zij, om die reden, niet met den pracht aan haren rang voegende, in de Hoofdkerk van Nancy, maar eenvoudig in de kleine kapel van Nomein gedoopt. Hare peeten waren de Bisschop van Toul en de Gravin louise de salins, wier naam zij ontving.
Naauwelijks was de kleine louise twee jaren oud, toen hare Gouvernante, Mevrouw de champy, diep bedroefd, haar bragt naar het sterfbed van hare moeder, die sedert hare bevalling verkwijnde. Waskaarsen brandden aan het voetenëind des legers; terwijl een priester, geknield, de gebeden voor stervende opzeide. Die gebeden, door de aanwezigen herhaald, vervulden het kind met vrees en deden 't schrijen. Hare kreten schenen de stervende te doen herleven, zij strekt de armen uit en louise vergat allen angst in de omhelzing harer moeder, die eene snoer paarlen, aan welke eene reliek hing, van haren hals losmaakte en over louises blonde lokken schoof, met de zegenbede: ‘Moge dit u beschermen en nooit van u scheiden.’ Niet méér kunnende zeggen, drukte zij hare lippen op het voorhoofd des kinds en wenkte de Gouver- | |
| |
nante om zich met de kleine te verwijderen, opdat zij geene getuige wierde van haren laatsten strijd.
De Graaf de vaudemont beminde zijne gade hartelijk, zoodat hij langen tijd het gezigt niet kon verdragen van het wichtje, welks geboorte een zoo grievend leed had veroorzaakt. Louise werd alzoo geheel aan hare Gouvernante overgelaten, wier liefde voor de kweekelinge, in gelijke mate als des vaders onverschilligheid aanwies. Zij dacht aan niets dan aan louise, zorgde behoedzaam voor hare gezondheid, vormde haar hart en legde in haar de kiem dier ijverende godsvrucht, welke het Lotharingsche Huis steeds onderscheidde. Maar deze innige genegenheid, die aan hartstogt grensde, maakte haar dikwerf onbillijk tegen anderen, die niet, gelijk zij, haren kleinen afgod aanbaden. De onder-gouvernante, Mejufvrouw de monfrat, deed door vleijerij het overige; zoodat louise alleen, door haar uitmuntend hart, geen bedorven kind werd. Maar, al komt de goede natuur zulke proeven gelukkig te boven, zelfs de schoonste inborst is toch niet altijd bestand tegen vooroordeelen door beminde en geëerbiedigde personen ingeprent.
De Graaf, geen' zoon hebbende, dacht aan een tweede huwelijk, en spoedig werd 't bekend, dat hij om de hand van jeanne de savoye, zuster van den Hertog de nemours, had gevraagd. Dit plan griefde Mevrouw de champy. ‘Arm kind! gij zult dan eene stiefmoeder hebben! Ach, Hemel! erbarm u over haar!’ riep zij telkens, zonder acht te slaan op den indruk, dien hare woorden op 't kind maakten, dat nu vier jaren oud was.
‘Maar, wat is dan toch eene stiefmoeder?’ vroeg het meisje eens. ‘Het is een monster, dat het bederf in de familiën brengt.’ antwoordde zij. ‘Ach!’ riep louise in angst, ‘het is dan eene vrouw, die de kinderen slaat?’ - ‘Ja, al te dikwijls.’ hernam de Gouvernante; doch berouw gevoelende over dat gezegde, poogde zij 't te verzachten door er bij te voegen, dat niet alle stiefmoeders zoo waren, en sommige zelfs zeer goed en vriendelijk konden zijn. Maar de wond was geslagen, en op den
| |
| |
trouwdag, toen de Graaf begeerde, dat louise zijne tweede echtgenoote zou omhelzen, liep het kind schreijende weg en niets kon 't overhalen, om aan de liefkozingen der stiefmoeder te beantwoorden. Over dien afkeer bedroefd, doch hem natuurlijk vindende, verdedigde de Gravin het meisje tegen haren vader, die in zijne gramschap haar geheel uit zijne nabijheid wilde verwijderen.
Twee jaren verliepen, louises afkeer van hare stiefmoeder bleef dezelfde, en de Gravin, wanhopende aan het verwerven van hare liefde, zag haar niet anders meer dan bij zeer plegtige gelegenheden.
Zeven jaren oud, werd de Prinses door de kinderziekte aangetast en in groot gevaar gebragt. Mevrouw de champy sloot zich met de zieke op, verliet haar dag noch nacht, en werd zoodanig geschokt toen de geneesheer de erisis als nabij verklaarde, dat zij in onmagt viel, hevige koortsen kreeg en nu zelf haar bed moest houden. De onder-Gouvernante had het kasteel, uit vreeze voor de kwaal, verlaten. Wie zou nu zorg dragen voor de kleine vorstin? De ziekte viel op hare oogen, drie dagen lang kon zij die niet openen, en zij riep gestadig om Mevrouw de champy. ‘Waarom is zij niet hier?’ vroeg zij al snikkende. - ‘Omdat zij-zelve zoo ziek is en rust behoeft:’ - antwoordde eene zachte, maar liefderijke stem, - ‘maar ik ben hier om u even zorgvuldig, als mijn lieve kind, op te passen. Maak u niet ongerust en drink dit eens.’ - Dit werd op zulk een onwederstaanbaren toon gezegd, dat louise, in weerwil van haren tegenzin, den drank, die haar werd voorgehouden, aannam.
‘Wie zijt ge?’ vroeg zij. - ‘Eene nieuwe oppaster, die uwe Gouvernante, tot aan hare herstelling, zal vervangen.’ - Maar gij zult toch zeker den geheelen nacht niet bij mij blijven, zoo als zij!’ - ‘Ja, zeker, mijn kind! ik zal dag en nacht bij u blijven, tot gij weêr sterk en gezond zijt, en dan zullen wij trachten u te vermaken. Dan zult gij mij ook een weinigje lief hebben, niet waar?’
‘Ja, ja,’ antwoordde louise; met hare gloeijende hand, die van de spreekster zoekende, ‘ik zie nu wel, dat
| |
| |
mijne goede vriendin u zendt. Houdt gij ook van kinderen? Gij zijt zeker geene stiefmoeder?’
De hand, door louise gevat, werd terug getrokken en een lang stilzwijgen volgde.
- ‘Hoe heet gij?’ - vroeg het kind.
- ‘Jeanne.’ - was 't antwoord.
- ‘Welnu, jeanne! wilt gij ook zoo aardig vertellen, als Mevrouw de champy, van fraaije ridders en tournooispelen en kluizenaars?’
- Zeker, ik weet ook heel aardige vertellingen, die u even spoedig zullen doen inslapen als de hare.’ - En nu ving de nieuwe oppaster aan, en weldra sliep het kind, en die slaap verdreef de koorts. Twee dagen later achtte men haar buiten gevaar; doch vreesde voor haar gezigt. De geneesheeren verklaarden ook, dat zij geschonden zou zijn, als zij aan de rooven plukte, die haar gelaat bedekten, en sloegen voor om hare handen te binden, Dat denkbeeld maakte het kind wanhopig; maar jeanne beloofde zoo zorgvuldig te zullen oppassen, dat zij haar gelaat niet zou kunnen aanraken. Nu wilde louise haar omhelzen, en jeanne aarzelde ook niet om het dankbare kind in hare armen te drukken.
Zieken zijn dikwerf grillig en hoofdig. Louise had een afkeer van de kamferlucht, van een vocht, waarmede hare oogen gebedt moesten worden, en wilde 't niet meer gebruikt hebben. Noch vermaningen, noch de waarschuwing, dat zij haar gezigt niet terug zou krijgen, konden haar bewegen en de geneesheer vertrok, zeggende: ‘Als zij volstrekt blind blijven wil, kan ik er niets aan doen.’
- ‘Wie schreit daar?’ - vroeg louise. - ‘Ik.’ - sprak jeanne. - ‘Zou ik niet bedroefd zijn, als gij, door eigen schuld, blind wordt?’ - ‘Gij moet niet weenen,’ sprak het kind, aangedaan, ‘kom spoedig hier en bet mijne oogen maar. Ik wil alles doen wat gij verlangt.’ - Jeanne nam nu het vocht en bette de oogen der kleine, maar zij had 't nog niet dikwerf gedaan, toen 't kind uitriep: - ‘Ik kan weêr zien! Ik kan duidelijk zien!’ - En inderdaad de oogleden kwamen half open, maar het
| |
| |
scherpe daglicht hinderde haar. Nu spoedde jeanne zich naar het venster, en sloot de dikke damasten gordijnen, zoodat de halve duisternis aan de lijderes gelegenheid gaf om allengskens rond te zien.
- ‘Jeanne! Jeanne!’ - riep zij. - ‘Kom, dat ik u zie!’ - Maar jeanne verschool zich achter de gordijnen aan het bed. - ‘Waar zijt ge dan, jeanne? o Het is niet langer nacht! Wat ben ik gelukkig. Gij hebt mij genezen! Kom, laat ik u danken, lieve jeanne! Zijt gij dan ook niet blijde?’ - ‘Ja, ik ben zeer blijde.’ - antwoordde jeanne, nadenkende om de hand te vatten, die louise naar haar uitstrekte; maar het kind, toen 't haar zag, plotseling van schrik getroffen, schreeuwde angstig: - ‘Hemel! de Gravin!’ - en viel bijna bewegingloos op haar kussen.
- ‘Neen! neen! Het is de Gravin niet, maar uwe moeder.’ - sprak jeanne van savoye, de vermagerde armen van louise met heete tranen besproeijende. - ‘Zie, gij maakt haar bedroefd! Ontwaak en troost haar!’ - Het liefelijk geluid der stem deed in het kind de gedachte aan al de teedere zorgen van hare oppaster herleven, en haar afschuw verdween. - ‘Gij bemint mij dan?’ - vroeg zij, en werd met de hartelijkste omhelzingen beantwoord.
Aldus kwam er genegenheid en vertrouwen tusschen de stiefmoeder en hare dochter. Louise, vol beroeuw over haar onregtvaardig vooroordeel, betoonde haar nu alle liefde en gehoorzaamheid. En dit viel haar niet zwaar; want de Gravin was in den volsten zin van het woord eene teedere en zorgvuldige moeder voor de jonge Vorstin.
Deze groeide op tot een beminnenswaardig meisje. De Gravin bragt haar aan het Hof van Hertog karel, om geplaatst te worden bij claude, dochter van hendrik II en catharina de medicis. Daar was het jeanne's zorg om al de goede en aanminnige eigenschappen van hare stiefdochter te ontwikkelen, en haar dien fijnen toon en gratie te geven, welke de Hertogin claude van het Fransche Hof in dat van Lotharingen had overgebragt.
| |
| |
Dit geluk duurde te kort. Jeanne van savoye stierf en de Graaf huwde ten derden male. Zijne keuze was gevallen op catharina van lotharingen, dochter van den Hertog d'aumale; eene hovaardige en afgunstige vrouw, die louise om hare uitstekende schoonheid haatte. Het leven der Prinses was nu zoo bitter als het vroeger aangenaam was geweest. Elken dag ontving zij nieuwe blijken van den afkeer harer tweede stiefmoeder; zoodat zij, om eenige uren rust te hebben, haren vader verzocht, deel te mogen nemen aan eene wekelijksche bedevaart naar de reliquiën van Sint nicolaas. De geschiedenis heeft het geboekt, dat zij daar henen ging gekleed als een boeren meisje, vergezeld van hare kamerjuffers, een edelman en een lakei; onder weg de vijf-en-twintig kroonen uitdeelende, die zij maandelijksch als speldegeld ontving.
Op eenen avond, zeer vermoeid van den togt, was zij gereed, ofschoon 't nog vroeg was, om zich ter rust te begeven, toen catharina van lotharingen in hare kamer trad en op een spottenden toon zeide: - ‘Zoudt gij op dit uur u reeds afzonderen en aan de bewondering onttrekken? Zijt gij niet de ster van 't Hof van Lotharingen, en kunnen wij hier een' Koning onthalen zonder hem het schoonste dat wij bezitten te toonen?’
- ‘Verschoon mij, Mevrouw! ik versta u niet.’ sprak louise.
- ‘Weet gij dan niet, dat de jonge Koning hier doorreist om zich te Warschauw te doen kroonen; dat hij onverwacht is aangekomen en morgen weêr zal vertrekken; dat Hertog karel, ter zijner eere, heden nacht een feest geeft, en hem alles wil doen zien, wat merkwaardig is aan zijn Hof?’
- ‘Ik geloof, Mevrouw! dat ik mij van die eer kan verschoonen.’
- ‘Neen, neen,’ antwoordde de Gravin, ‘uw vader beveelt, dat gij u zult kleeden en mij volgen.’
Aan dat bevel werd gehoorzaamd. Louise verscheen weldra in hofgewaad, eenvoudig maar bevallig; 't geen haar edele en bekoorlijke gestalte volmaakt deed uitko- | |
| |
men. Zonder versierselen was zij hoogst aanminnig. Zoodra de Prins haar zag, was hij verstomd door bewondering. Geene der jeugdige schoonheden, met welke catharina de medicis haren zoon zoo gaarne omningde, had hem van een schepsel zoo onbeschrijfbaar beminnelijk het minste denkbeeld gegeven. Te zeer getroffen om meer te kunnen doen dan haar beleefd te groeten, zette hij zich naast zijne zuster en overstroomde haar met vragen omtrent hare schoone nicht; waarop de Hertogin antwoordde: dat louise even goed als bekoorlijk was, en, als een bewijs van hare lieftalligheid, hare onveranderlijke onderwerping aan de onvriendelijke behandelingen harer stiefmoeder aanvoerde. Eenige woorden van verontwaardiging ontsnapten deswege aan den Vorst, die den Graaf en zijne gade van nu af met in 't oog loopende koelheid bejegende.
De reis des Konings was van uur tot uur bepaald, en het uitsel van een' dag of de verandering van eene enkele postrid moest ontelbare ongemakken veroorzaken; doch in weerwil daarvan en van de voorstellingen van zijn gevolg, besloot hendrik om nog eenen dag te Nancy te vertoeven.
Jagt, dans en feestvermaken vulden dien dag. Nimmer had de Prins zich zoo gunstig vertoond: zijne bevalligheid, vriendelijkheid en edel voorkomen bekoorden allen, en ieder achtte het jammer, dat een vorst zoo onwederstaanbaar en aangenaam, het land verliet om in Polen te gaan regeren. Ook louise dacht alzoo.
Het vertrek des jeugdigen Konings bragt haar weder in haren gewonen treurigen toestand terug; de afgunst der schoonmoeder, aangeprikkeld door den schitterenden bijval, die hare dochter steeds te beurt viel, was eene bron van allerlei listen en streken, om haar ook de genegenheid van haren vader te doen verliezen. Door dezen vaak onregtvaardig behandeld, door de stiefmoeder onvermoeid vervolgd, gaf louise den moed op, en besloot hare toevlugt in een klooster te zoeken.
Maar de dood van karel IX riep den jongen Koning van Polen tot den Franschen troon. Geheel de natie was er verheugd over; want de herinnering aan de triumfen van Jarnac en Montcontour, door hendrik, op achttienjarigen leeftijd behaald, bewezen zijne dapperheid; terwijl zijne edelmoedigheid bekend was.
Louise alleen bleef bij dat berigt onverschillig. Wat toch was voor haar de verheffing van een Vorst, dien zij slechts eenmaal had gezien en die gewis niet meer aan haar dacht? Zij toch kon geene bescherming tegen
| |
| |
hare vijanden vragen, want die vijanden waren hare ouders.
Eens des morgens, toen zij nog sliep, werd zij wakker door het openen der kamerdeur. Het was de Gravin, stiefmoeder, die binnentrad. Louise wachtte verwijtingen, en begon reeds zich te ontschuldigen, dat zij hare opwachting nog niet had gemaakt. - ‘Maar!... Gij zijt het, bij wie ik mijne opwachting moet komen maken, Mevrouw de Princes!’ - antwoordde de moeder zeer eerbiedig, - ‘en u vergiffenis te verzoeken, dat ik u niet steeds met verschuldigde achting heb behandeld. Gij zijt Koningin; gij zijt ten echt gevraagd door den Koning van Frankrijk. Ik haast mij om u dat bekend te maken! Gij zijt goed en edelmoedig. Ach! vergeef mijne fouten en onttrek aan mijne kinderen, uwe broeders, uwe hooge bescherming niet! - Vergeef om hunnent wille de moeder!’
Louise meende, dat zij nog droomde. - De verrassing maakte haar sprakeloos. Zij de dochter van een jongeren tak van het Lotharingsche Huis, - en eene echtverbindtenis met een der magtigste koningen van Europa! - Dat kon niet anders zijn dan misleiding of een list om haren hoogmoed te beproeven. Op het punt om te verklaren, dat zij geen speelbal van de list was, traden haar neef de Hertog van lotharingen en haren vader binnen, om haar mede van 's Konings aanzoek te onderrigten, en haar voor te bereiden om de hulde te ontvangengen, welke de Markies du guastre haar in den naam van zijn koninklijken meester kwam aanbieden.
Het was dus geen droom! Hendrik III, getroffen door louises schoonheid en nog meer door haar edele inborst, verkoos eene verbindtenis met haar boven de schitterendste in Europa.
Van hare verbazing bekomen, maakte de Vorstin zich gereed om de eerste edelen des Hofs van Lotharingen, wier rang hun vergunde haar gelukwenschingen aan te bieden te ontvangen. Daarna geleidde men haar ter kerke, om als Koningin van Frankrijk de mis te hooren. Het heiligdom binnentredende viel haar blik op de Gravin, stiefmoeder, die schreijend nederzat. - ‘Omhels mij!’ - riep louise - ‘men zegt, dat op een troon vrienden worden vergeten. Ik wil mijne vijanden daar niet gedenken!’
Op deze woorden van vergiffenis viel de Gravin op hare knieën, voor de mishandelde dochter, en al het volk juichte: ‘Lang leve onze goede Koningin!’ |
|