naamden verdachten naar Parijs te voeren, ten einde voor den aldaar zittenden bloedraad te verschijnen. Onder die dertig was ook iphigenia desille. Zij werd naar de hoofdstad gesleept en voor de vreeselijke regtbank gebragt, welks leden, met alle ondeugden bezoedeld, elke deugd tot eenen ondeugd wisten te maken, om hunne onverzadelijke bloedgierigheid te voldoen.
Aan iphigenia werd een brief voorgelegd, met den naam desille onderteekend, en geschreven aan eenen vijand der Republiek.
Is verre bekendheid met iemand landverraad? - vroeg zij.
Dat is de vraag niet, - antwoordde men haar, - De vraag is eenvoudig, of gij dien brief voor den uwen erkent?
Ik ken den brief, - sprak zij, - en indien nu mijn vonnis niet reeds geveld is, verzoek ik om eenen verdediger.
Men voegde haar den advokaat chaveau toe, en des anderen daags bezocht hij iphigenia in hare gevangenis.
Ik vertrouw gaarne van u, - sprak zij, - dat gij alles wat in uw vermogen is, zult doen, om mij te redden. Gij hebt de beschuldiging in eenen brief gelezen. Wat zegt gij er van?
Er is volstrekt niets tegen u, - gaf hij ten antwoord, - dan het opschrift van dien noodlottige brief, welks onderteekening gij voor de uwe erkend hebt.
Maar die brief behelst niets, wat de schrijfster verdacht kan maken.
Chaveau trok zijne schouders op en zweeg. - Zij ging voort:
Ik begrijp u. Mijn besluit is genomen. Verdedig mij zoo goed gij kunt. Ik heb niets schuldigs bedoeld. Het zal u niet aan gronden ontbreken om dit te bewijzen, en alle verdenking van zamenspanning tegen de Republiek, van mij af te wenden. Doch met meer nadruk zult gij mij verdedigen, wanneer ik u overtuig, dat mij zelfs niet ten laste gelegd kan worden, wat men in dit geval schuld noemt. Maar zweer mij vooraf, dat gij