Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 549]
| |
Mengelwerk.Het geslacht Van Hoogstraten.
| |
[pagina 550]
| |
de Rotte gehouden werd,Ga naar voetnoot(68) medegedeeld. Van dezen oogenblik af schonken beide hunne genegenheid aan den knaap, en het was vooral oudaan, die zijn geheele ziel dermate met een brandende zucht voor de poëzij vervulde, dat hij al zijn' ledigen tijd aan de beoefening van dezelve wijdde.Ga naar voetnoot(69) Bij hem ontmoette hij den jongen frans de haes,Ga naar voetnoot(70) later gehuwd met de dochter van geeraert brandt, die in de uren, hem van zijn beroep overblijvende (hij was een aanzienlijk koopman), de dichtkunst, schoon minder gelukkig dan zijn schoonvader, beoefende. Beide jongelingen hechtten zich naauw aan elkander. Hoogstraten noemde hem ‘het vermaeck zyner jeugt.’ - Eens was de eerstgemelde bij zijn grijzen vriend oudaen, toen deze de afgedrukte bladen van den Ystroom van den vier-en-twintig-jarigen antonides van der goes ontving. De oude man was ‘opgetrokken door verwondering’ en haastte zich dien schat aan zijne vrienden dullaert en françois van hoogstraten mede te deelen. De laatste stortte zijne gewaarwordingen bij het lezen in een gedicht aan oudaan uit. Ook het genot dat david smaakte, was onuitsprekelijk. Jaren daarna herinnerde hij zich die oogenblikken als de genoegelijkste zijns levens.Ga naar voetnoot(71) Oudaan gaf aan de dringende bede van zijn jeugdigen vriend gehoor en bragt hem en rabus in kennis met antonides, die de dichtproeven van beide zóó uitnemend achtte, dat hij de uitgaaf er van niet ontraadde; maar er zelfs deze regels vóór plaatste: ‘De teedre jeugt slaet nu aen mannenwerk de hant,
En 't heeft zyn voeglijkheit en staet op zyne beenen.
Schenkt dan de Hemel nu dus vroeger het verstant,
| |
[pagina 551]
| |
Of is Parnas misschien zoo steil niet als wy meenen?
Gelooft dat vry, maar hout van klimmen nimmer op,
Al schynt de toegang licht, de steilte is by den top.’Ga naar voetnoot(72)
Wij deelden in de verrukking van antonides bij het doorbladeren dezer RymoefeningenGa naar voetnoot(73) (dus is de titel van het boeksken). Hoe mannelijk en krachtig bezingt hoogstraten de Uitvaart van de ruiter: ‘Al d' aerde weent op dezen droeven dag!
Geheel Europe, aen 't schudden, voelt dien slag,
Die 't hart benaeut van allerhande volken.
Het naer gekerm verheft zich aen de wolken,
Betogen met een roukleed overal.
De vyand zelf beschreit dien zwaren val,
En eerst het lyk, terwyl het door de baren
Naer 't vaderlant voorby zyn kust komt varen.’Ga naar voetnoot(74)
Ook de volgende regels ter gedachtenis van dezen held, werden te regt voor meesterlijk geacht: ‘Ruiter! die, op 't waterpaerd
Door de baren heengedragen,
Noit ontzaegt een tocht te wagen,
Onvermoeit en onvervaert;
Schoon de Dood u heeft gegrepen
In het gloejen van dat vier,
Om uw blinkenden laurier
In haer woede meê te slepen;
Schoon de Nyd op uwèn naem
Zig te barsten schynt te bassen;
Gy, haer roede lang ontwassen,
Groeit en bloeit door uwe faem.
Zelf de vyand, op het hooren
Van uw dappre heldendaên,
Durf geen waterstuk bestaen,
Of ge eens mooglyk wierd herboren,
Om zyn trots en hoovaerdy
Te bespringen en te zwepen,
Daer hy, dapper aengegrepen,
Zwelt van dolle razerny.
| |
[pagina 552]
| |
Brult de weêrklank van uw daden,
Dappre ruiter! dus op zee,
In den kryg, en in den vreê,
Wat zoud gy, met winst beladen,
Waertge in 't leven, met uw hand,
Niet verrichten voor het land!’Ga naar voetnoot(75)
Zoo lang antonides leefde, bleef hij de vriend der beide jongelingen, en wat hij inzonderheid voor hoogstraten was, heeft deze in zijn lied ter gedachtenis van dien ontslapen arts en fenix der Nederduitsche dichtkunst en vooral in zijn Herderszang: Dametas,Ga naar voetnoot(76) medegedeeld: ‘Wat las ik vruchten op, my door uw hant gewezen!
Wat voorbeeld bleef by u verborgen voor myn oog!
Hoe voerde gy myn zin en geest op naer omhoog!
Hoe wist gy 't edel vier in myne borst t' ontvonken!’.....
Nog vóór zijn eerstelingen ter perse gingen, was hoogstraten naar Leyden vertrokken, om zich, onder lucas schacht,Ga naar voetnoot(77) arnoldus seyen en carolus drelingcourt op de geneeskunde toe te leggen; doch daarbij vergat hij de Ouden niet, in wier onnavolgbre werken hij steeds den toetssteen van waarheid en schoonheid vond, en hoorde hij de lessen van jacobus gronovius, wien hij later zijn Ode de motibus Europaeis et expeditione BritannicaGa naar voetnoot(78) toewijdde. Hier oefende hij zich ook dagelijks in de Nederduitsche poëzij, vervaardigde zijn Jaergetyde der verlossing van Leyden, waarin coupletten voorkomen, die vondel en antonides geen onëer zouden aandoenGa naar voetnoot(79) en hief hij lofliederen aan bij gelegenheid, dat zijn jeugdige akademiemakkers met den doctoralen mantel werden omhangen.Ga naar voetnoot(80) Hij zelf werd door antonides met | |
[pagina 553]
| |
een zang begroet, toen hij openlijk tot doctor in de geneeskunst was bevorderd: ‘De Maes’ (dus eindigde dezelve) ‘verwacht in zulk een schyn,
Ten troost van kranken, die verlangen,
Zyn voedsterling weer van den Ryn
In zyn geboortestad te ontfangen.
Daer zy voortaen uw Hippokreen!
Daer doe d'Ervarenheid u wezen
Een hippocraet en een galeen!
Zoo worde uw artzeny geprezen!’Ga naar voetnoot(81)
Doch de Maas verwachtte hem te vergeefs! Daar zijn vader, na den dood van zijn oom samuël, zich te Dordrecht gevestigd had, besloot ook hij zich aan de Merwe neder te zetten, in hope door invloed zijner verwanten en vooral van sasbout souburghGa naar voetnoot(82) een goede praktijk te erlangen, en de zorgen voor kranken en lijdenden met joh. becius, arnold duircant, cornelis van den anckeren, alexander van der hooght, willem van thuynen en anderen te deelen. Doch hoe werd hij te leur gesteld! Noch voorspraak, noch verdiensten mogten hem baten! Zelfs verhelderden zijne overzetting van ketelaers geschrift over de sprouwGa naar voetnoot(83) en zijn eigen werkje: De hodiernae medicinae statu (Dordr. 1603) zijne vooruitzigten niet. Toch ging hij moedig voort met zich in zijn vak te bekwamen, trad met beroemde geneesheeren in briefwisseling, vervaardigde zijne uitmuntende Schets der | |
[pagina 554]
| |
Geneeskonst, die hij Dr. van moschGa naar voetnoot(84) en zijn Schets der geleerdheid en wetenschappen, die hij Dr. van zantenGa naar voetnoot(85) opdroeg, legde zich op de natuurlijke historie toe;Ga naar voetnoot(86) in één woord, leefde voor de kunst en bewoog zich in den kring harer beoefenaars en vereerders. Het ligt buiten ons plan en is boven onze krachten hoogstraten als geneesheer te schetsen. Eenigen hebben zijne verdiensten als zoodanig erkend; anderen geloochend. Zeker is het, dat hij nimmer zich geheel aan de beoefening van dit vak onttrokken en ten minste broekhuizen als geneesheer behandeld heeft.Ga naar voetnoot(87) Aan de beoefening der geneeskunde paarde hij te Dordrecht die der oude talen, welke aldaar voortreffelijk door neuspitzer, johan metzlerus en abraham valentyn onderwezen werden. Op het voetspoor van den laatsten en van zijn vader, begon hij vroegere en latere classieke schriften over te zetten, als: de Annotatio in N.T. van grotius,Ga naar voetnoot(88) de Vitae excell. imperat. van cornelius nepos,Ga naar voetnoot(89) den Pinax van cebes, den Thebaan,Ga naar voetnoot(90) de Fabulae van phaedrusGa naar voetnoot(91) en faernusGa naar voetnoot(92), de verhandelingen van frederik adolf lampe over het zaligmakend | |
[pagina 555]
| |
geloof en anderen.Ga naar voetnoot(93). De meesten derzelve zijn meermalen herdrukt, munten verre boven die van zijn vader en van hilaridesGa naar voetnoot(94) en andere overzettingen uit; ja, werden niet voor den aanvang dezer eeuw door andere overtroffen. Hij was goed in den geest zijner schrijvers gedrongen, en gaf hen of in vloeijend rijm (b.v. cebes, phaedrus, faërnus) òf ten minste in minder Latijnsch-Hollandsch proza (b.v. de Levens van nepos) dan zijn voorgangers weder. Een goed deel zijner Nederduitsche gedichten zijn ook van dit tijdvak. Nog was aan de Merwe de lust voor de vaderlandsche poëzij niet uitgebluscht, schoon de verbeelding reeds in de kluisters der dichtgenootschappen begon te rusten en hunne wetten meer dan gevoel en smaak werden gevolgd. De tijd der balladen, sonnetten en madrigalen was voorbij, en de dageraad der bruilofts-, lijk- en lof-, klink- en hekeldichten aangebroken. De Dortsche regeringsleden hadden de lier, zoo kunstig door hunne vaderen bespeeld, ter zijde gelegd en lieten zich als Maecenaten door de jeugdige zonen van apollo vergoden. Ook hoogstraten bragt den tijdgeest zijn offers, en geen burgemeesterlijk lijk werd in de patricische grafkapel bijgezet, geen heerenzoon geboren, geen reeks van titels en waardigheid met nog één vermeerderd, of hij zwaaide mede het wierookvat. Een menigte in folio of in plano met gouden randen of zwarte zoomen gedrukte gedichten, kunnen daar | |
[pagina 556]
| |
nog van ten bewijze strekken. Uitstekende zangers waren er op dat pas te Dordrecht niet. Eerst later leerde hij daar johannis van braamGa naar voetnoot(95) en samuël everwijnGa naar voetnoot(96) heer van Brandwyk en Gybeland, jacob targier, bockhoven, pieter dögen, van bracht, greenwood en anderen kennen. Ook leefden er thans geen Latijnsche dichters van eenigen naam aan de Merwe. De scholen van neuspitser bragten slechts geleerden voort; eerst later schenen, onder senalbrug, de opvolger van francius te Amsterdam, en van samuël munkerus, de tijden der rutgersiussen en naeranussen met van den broecke, van der burch, duircant, van steenbergen wederom aan te zullen breken. Er was niemand te Dordrecht wien hoogstraten zijn elegiën en oden mede kon deelen. Menig uitstekend gedicht dagteekent echter van dien tijd, en wij achten de lof, door everwijn, bockhoven, de haes, maar vooral door francius en broekhuizen er aan gegeven, niet overdreven.Ga naar voetnoot(97) Eindelijk brak toch het tijdstip aan, dat hoogstraten zijn verlangen vervuld zag. Curatoren der Latijnsche school te Amsterdam benoemden hem tot praeceptor aan de vijfde, twee jaren later aan de derde school, eindelijk tot prorector, een waardigheid, die hij tot zijn dood bekleedde. Zij verhoogden door deze aanstelling in geen geringe mate den luister van het gymnasium; want toen werd hoogstraten reeds voor een der geleerdste mannen en voortreffelijkste dichters van Nederland gehouden, die door menig geschrift getoond had, hoe het onderwijs hem ter harte ging, en hoe groot zijne geschiktheid was, om zijne kundigheden aan anderen mede te deelen. Veel heeft hij sedert tot verbetering van het onderwijs ge- | |
[pagina 557]
| |
daan, dat vóór hem in een treurigen toestand was; ja, het getuigenis van een zijner tijdgenooten is gewis niet overdreven, ‘dat met hem als een nieuw tijdvak voor hetzelve aanbrak.’ Hij bezorgde niet slechts goede schooluitgaven van sommige Classici (als van nepos,Ga naar voetnoot(98) phaedrus,Ga naar voetnoot(99) terentiusGa naar voetnoot(100)), die welhaast die van schrevelius, minellius, farnabius vervingen; maar bewerkte ook het juist niet met zeer veel oordeel door samuël hannot, advocaat te Rotterdam, zamengestelde Nieuw Woordenboek der Nederd. en Lat. taal,Ga naar voetnoot(101) zoo goed zulks geschieden kon voor de scholen; een woordenboek, dat sedert 1704 den Biglotton van binnart van dezelve verbande en tot den aanvang dezer eeuw in gebruik bleef. Hij was niet stuursch en norsch, gelijk zoo vele paedagogen van dien tijd, die meenden, dat ernst en stroefheid onafscheidelijk van hun ambt waren, ‘die door zaemgetrokken bogen,
en door blixemende oogen,
en door barschheid van gelaat,
't jeugdig kwelen,
't lustig spelen,
banden van de school en straat.’
Door zijne zachtzinnigheid en gematigdheid trok hij de harten zijner leerlingen tot zich. ‘Hij was de oudste discipel onder de discipelen, die hij op den weg naar ‘beschaafde wetenschappen stierde en steunde.’ Van hier dat allen hem zoo lief hadden en zijn vrienden ble- | |
[pagina 558]
| |
ven, ook toen zij de school verlaten hadden en tot hooge waardigheden in Kerk en Staat verheven waren, gelijk een joan de witt, hermannus henricus van de poll, caspar commelin, theodoor hogenberg, hubert van der hoop en vele anderen. Ontdekte hij bij hen smaak voor de poëzij, dan vormde hij een jac. phil. en petr. d'orville, vlaming, graefland, sibersma, in wier liederen de geest van hunnen leermeester is afgedrukt.Ga naar voetnoot(102) Maar niet slechts poogde hij de lust voor de beoefening der Latijnsche dichtkunst bij zijn jeugdige vrienden en leerlingen te ontvonken en aan te kweeken, maar hij omringde zich door een school van jonge lieden, ‘by wie hy eenige zaden van bequaemheid tot de vaderlandsche poëzy bespeurde,’ leerde hen vondel, hooft, de decker, antonides kennen, gaf hen onderrigt in de rederijkkunst, de fabelleer., de romeinsche oudheden en schreef handboeken, die de goedkeuring van bevoegden wegdroegen en nog tegenwoordig niet van alle waarde ontbloot zijn.Ga naar voetnoot(103) Nergens stond de philologie, in de XVIIde en XVIIIde eeuw, op zulk een hoogte als in Nederland. De namen harer beoefenaars waren wereldvermaard, hunne werken | |
[pagina 559]
| |
in veler handen, en de beroemdste hoogescholen boden sommigen hunne leerstoelen aan. In het laatst der XVIIde en begin der XVIIIde eeuw leefden, om slechts enkele te noemen, de gronoviussen, burmannen, tiberius hemsterhuis, corn. van arckel, frans van hessel en janus broukhusius. De laatste, een man van ware geleerdheid, smaak en oordeel, handhaafde waardiglijk den roem door rutgers, grotius, en de heinsiussen verworven. Zijn aanteekeningen op tibullus en propertius achtte men meesterstukken van philologie en critiek. Welk deel hoogstraten niet alleen aan de uitgaaf, maar ook aan de bewerking dezer Schrijvers had, kunnen zijn brieven aan verschillende geleerden getuigen. Kwam zijne belezenheid en opmerkzaamheid broekhuizen te stade; met broekhuizen's fijn vernuft en schrander oordeel deed hoogstraten winst voor zijnen phaedrus.Ga naar voetnoot(104) Tijdgenoot en nakomelingschap hebben die uitgaaf van dezen dichter geprezen. De tekst is zuiver, de uitvoering keurig, de aanteekeningen dragen blijken van diepe, grondige taalkunde en buitengewone scherpzinnigheid. ‘Hij was tot het merg van de Ouden doorgedrongen.’ BayleGa naar voetnoot(105) prees dit werk in zijn brieven aan marais en minutoli; petrus burman, in de voorrede zijner uitgaaf van dien dichter;Ga naar voetnoot(106) van hessel, van arckel, francius, broekhuizen in hunne gedichten. Ook had het hooge waarde in de oogen van fabriciusGa naar voetnoot(107) en weytingh.Ga naar voetnoot(108) Engeland en Zwitserland werd het nagedrukt en de aanteekeningen onder den tekst van latere uitgaven gevoegd.Ga naar voetnoot(109) Zoo commentariëerde hij ook, in | |
[pagina 560]
| |
den geest van broekhuizen, op wiens aanteekeningen hij hoogen prijs stelde,Ga naar voetnoot(110) ovidius, virgilius, horatius, catullus, propertius, martialis, lucanus, seneca en statius, ook enkele prozaschrijvers, als: cicero, suetonius, valerius maximus, en van de Grieken aristophanes.Ga naar voetnoot(111) Zijne uitleggingen der oude dichters moeten uitstekend zijn geweest, waartoe een kostbare verzameling van de beste uitgaven der klassieke schrijvers en vele handschriften uit de bibliotheek van nicolaas heinsius en later van broekhuizen, maar vooral zijn eigen grammaticale en historiëele kennis en dichterlijk gevoel, hem ten dienste stonden. Ja, hoogstraten was dichter; dit heeft niemand betwijfeld, die eenigen smaak voor de classische poëzij bezat, en wij behoeven ons niet op de getuigenis van moonen, vlaming, francius, d'orville, broekhuizen te beroepen, maar kunnen die van hoeufft en peerlkampGa naar voetnoot(112) in het midden brengen. Broekhuizen stelde zijn smaak en oordeel op zulk een prijs, dat hij hem een nieuwe uitgaaf zijner Lat. gedichten toevertrouwde.Ga naar voetnoot(113) Slechts ééne uitgaaf, schoon prachtiger dan die der burmannen, mogten deze ten deele vallen, terwijl hoogstraten's eigene er verscheidene | |
[pagina 561]
| |
erlangden.Ga naar voetnoot(114) Vele dezer laatste zijn te Amsterdam vervaardigd en van gemengden inhoud; dragen hier onmiskenbare sporen van genie, dáár van slaafsche navolging; zijn niet hoogdravend, maar soms ook te eenvoudig; zuiver en vloeijend van taal, nu en dan echter door woordspelingen ontsierd. Uit een brief aan frans van hessel blijkt, dat hij ook lotichiusGa naar voetnoot(115) dacht in het licht te geven, dat echter eerst vijftig jaren later, (1754) door den geleerden petrus burmannus secundus geschiedde. In den aanvang van zijn verblijf te Amsterdam, wijdde hoogstraten nog menig uur aan de Nederlandsche poëzij en bood in 1697 zijn landgenooten een tweeden dichtbundel,Ga naar voetnoot(116) met lofdichten van kataryne lescailje, broekhuizen, moonen, vollenhoven, brandt, targier, pluimer, antonides en bogaert aan. Hij is van gemengden inhoud: ‘Zijn zegezangen’ (zoo werd dezelve in de Boekzaal van Europa beoordeeld,Ga naar voetnoot(117)) ‘strekken ten puikstaal, hoe stijf hij de snaren weet te spannen als 't pas geeft. Zijn Bruiloftsdigten telen in de ziel zoo veel vreugde als zijne lijkzangen treurigheid. Zijn Lof- en Mengeldichten vallen zoo veel te bevalliger als men in yder derzelver verschot van fraaije gedachten, naar eisch der onderwerpen ziet uitmunten. Gij ziet hier een poëet, een regtschapen poëet, die op den voortgang en in 't voetspoor van hooft, vondel en den Ystroom dichter ten zangberg heeft leeren stijgen, die van aeloude Grieksche en Roomsche lessen wel onderleid, een menigte klimmers achter zich heeft gelaten.’ Wij mogen het echter niet ontveinzen, dat op de lofspraken zijner tijdge- | |
[pagina 562]
| |
nooten aan dezen bundel gegeven, veel valt af te dingen. Hoogstraten was geen dichter van den eersten rang. Doorgaans (er zijn gelukkige uitzonderingen) missen zijne verzen die geestverheffing, welke de zangen zijner groote modellen kenmerkt; doch zijn geleerdheid en goeden smaak vergoeden dit gemis, en volkomen wáár is de getuigenis van vollenhovenGa naar voetnoot(118) ‘By hem is zuiverheit te vinden
‘Van Neêrlants sprake en letterschat,
‘Te schendig door veel dichtgezinden
‘Verzuimt, bedorven en bekladt.
‘Zyn dichtbladt riekt van edle reuken
‘Als minst verheven door het rym,
‘Van vonden en beknopte spreuken
‘Vol geurs, gezogen uit de tym
‘Van Grieksche en van Romeinsche bladen,
‘Die honigbyen nooit verzaden.
In zijn latere gedichten missen wij dat bloemrijke en zwierige, dat schitterende en krachtige, dat men in de zangen zijner jeugd opmerkt. Zij dragen de wrongen der boeijen onzer dichtgenootschappen, die toen in volle fleur waren. In zijn mannelijken leeftijd gaf hij de Latijnsche poëzij verre de voorkeur, en zeldzamer en zeldzamer, ontving men Nederduitsche gedichten van zijn hand, ten minste hij verrijkte onze letterkunde döor geen derden bundel meer, doch wel dankt zij hem nieuwe verbeterde uitgaven van de gedichten van dullaert, antonides, broekhuizen, pels en vondel.Ga naar voetnoot(119) Met dezen laatsten | |
[pagina 563]
| |
dweepte hij volgens huydecoper, zoo, dat hij zelfs zijn mistastingen navolgde of trachtte te verdedigenGa naar voetnoot(120) Hij was de vriend en vraagbaak der meeste dichters van zijn tijd. Rotgans en bake getuigden zulks uitdrukkelijk. Met beide ging hij, gelijk ook met brandt, pluimer, angelkot, halma, vollenhoven, volgens zijn eigen schrijven, vriendschappelijk om. Er kwamen dan ook weinig dichtbundels in het licht, waarin hoogstraten's naam niet met eere genoemd wordt. Zulks deden ook nyloë, verwer, moonen en andere beoefenaren der vaderlandsche taal en letterkunde. Zij erkenden allen zijn meerderheid in deze vakken, oordeelden dat niemand zoo als hij de Ouden bestudeerd had, zóó in hun geest was gedrongen, en raadpleegden hem niet slechts over letterkundige punten, maar vertrouwden de uitgave hunner werken aan hem toe.Ga naar voetnoot(121) Vooral trokken de geslachten der zelfstandige naamwoorden zijne aandacht. Voor hem lag het stelsel der bepaling van dezelve geheel in het duister. Spieghel, marnix, hooft, vondel, de decker en anderen, hadden het onderscheid der geslachten zoo goed waargenomen als zij konden, volgens vaste regelen, welke zij | |
[pagina 564]
| |
zich zelve daartoe gevormd hadden uit de schriften der Ouden. Doch na en reeds in hunnen tijd was men te dezen aanzien met groote onachtzaamheid te werk gegaan. Geen schrift, na vondel's tijd, in de XVIIde eeuw uitgekomen, of het krielt van fouten tegen de geslachten. Hoogst noodig was het, dat er een lijst van zelfstandige n.w. werd gevormd, waarin elk met een opslag van het oog zien kon, van welk een geslacht elk derzelve ware, volgens het doorgaande gebruik niet alleen bij hooft en vondel, maar ook bij de Ouden, inzonderheid bij melis stoke, wiens Rijmkronijk nu eerst begon gelezen te worden door van hoogstraten en moonen. Een gesprek met francius, gaf den eerstgemelde aanleiding tot het schrijven zijner Aanmerkingen over de geslachten der zelfst. n.w. ten dienste der taallievenden, tot een proeve opgesteld. (Amst. bij fr. halma, 1708). In 1710 verscheen een tweede uitgaaf van dezelve ‘verrijkt met een menigte woorden uit vondel, hooft en andere schrijvers, hem door moonen, Mr. francoys van bockhoven, jan suderman en joan de haes toegeschikt;’ een uitgaaf, die in het volgende jaar (1711) onder een nagemaakt titelblad met een Aanhangsel van bijvoegselen en verbeteringen werd uitgegeven. In het jaar 1723 bragt hoogstraten een derden druk ter perse, en gaf zijn werk toen eerst den naam van Lyst der gebruikelykste Zelfstandige N.W. door hunne geslachten beteekent. Na den dood des schrijvers, in 1733, verscheen te Amsterdam, bij adriaan wor en de Erve g. onder de linden, een vierde druk met al de voorredenen der vroegere drukken, benevens een brief van moonen aan hoogstraten en van anonymus batavus (a. verwer) betreffende zijne door hoogstraten uitgegeven Linguae Batavae idea, en ging vergezeld met een werkje, onder den naam van Bijvoegsels behoorende tot d.v.h. Lyst der gebruikel. Zelfst. n.w. enz., door gerardus outhof, in zijn leven predikant en rector te Kampen. In 1759 kwam het werk van hoogstraten op nieuw te voorschijn bij p. meijer te Amsterdam, met de bijvoegsels en verbeteren van outhof en aanteekeningen van adriaan kluit en in 1783 verscheen een zesde druk bij p. meijer en g. warnars, die de waarde | |
[pagina 565]
| |
van alle vroegere geheel verdonkerde, met een belangrijke voorrede van kluit, rakende de algemeene regelen der geslachten.Ga naar voetnoot(122) Het werk van hoogstraten werd van deszelfs eerste verschijning af, door alle beoefenaars onzer moedertaal hoogelijk geprezen. Vollenhoven schreef aan hoogstraten ‘'t mag wel een nut en nodig werk heten, niet zonder loflijken arbeit, het vaderlant ten dienste in 't licht gebracht.’ Moonen achtte het ‘hoewel klein in zyn begryp, gelyk de diamanten ook voor de straatsteenen in grootte en zwaarte wyken, nochtans hoognoodigh voor ieder, die met zekerheit of zonder twijfelingen iet in het Nederduits wil schryven of spreken.’ In dien geest schreven ook verwer, mauricius, van belle, tuinman, zydelaer, ten kate, huydecoper, van hasselt. ‘O moedertael’ (klonk het lied van de haes) ‘o schoonste van de talen,
‘Bekroon den helt, die zynen dierbren tyt,
‘Die zyn vernuft en onvermoeide vlyt
‘Besteedt om u in volle glans te zetten
‘Met kransen, die geen eeu noch tyt besmetten.Ga naar voetnoot(123)
Bilderdijk prees de aanteekeningen van kluit, herinnerde meermalen uitdrukkelijk, dat ze door zijne Geslachtlijst geenszins overtollig waren geworden. Voor den ‘Onnoozelen outhof’ daarentegen had hij zeer weinig achting en duizendmaal wenschte hij, dat hoogstraten nimmer zijn jammerlijke geslachtlijst uit de schriften van hooft en vondel, die hij niet verstond, opgezameld en in de wereld gezonden had.Ga naar voetnoot(124) | |
[pagina 566]
| |
Wij willen van hoogstraten's geschied-, letter- en oudheidkundige verdiensten,Ga naar voetnoot(125) waarvan zoo vele proeven voorhanden zijn, van zijn uitmuntende penningverzameling,Ga naar voetnoot(126) zijn smaak voor muzijk en schilderkunst, niet gewagen; geen proeven geven van zijn uitmuntenden prozastijl, aan zijne biographiën van dullaert, oudaen, antonides en broekhuizen ontleend; maar slechts nog een enkel woord nopens hem als mensch in het midden brengen. Mogen wij op de getuigenissen zijner tijdgenooten afgaan, dan was hij waarlijk groot, ‘daar een veelwetend verstand zich in dezelfde ziel met het beminnelijkste hart vereenigde,’ en zijne geleerdheid tot een nuttig, werkzaam en weldadig geschenk werd voor zijne medemenschen. Zijn vroom gemoed ontlastte zich vaak in Latijnsche en Nederduitsche hymnen,Ga naar voetnoot(127) en openbaarde zich in ootmoed en nederigheid voor God. Hij was zachtmoedig, liefderijk, gevoelig voor al wat schoon edel en aandoenlijk was, bedaard, kalm, weltevreden, trouw in de vriendschap. Hoe lief had hij broekhuizen! Niet alleen deelden zij elkander de schatten hunner kennis mede, raadpleegden zij elkander over duistere plaatsen in hunne geliefde schrijvers, onderhielden zij briefwisseling over onderwerpen van wetenschap en smaak, wekten zij elkander tot dichten en tot het uitgeven hunner geleerde werken op,Ga naar voetnoot(128) legden zij openlijk getuigenis af van hunne vriend- | |
[pagina 567]
| |
schap; maar zij deelden ook als broeders in elkanders lief en leed, verhoogden elkanders huiselijk geluk door vrolijke en feestelijke liederen, of troosten elkander wanneer de beker des lijdens hen in de hand werd gegeven. De bundels der beide vrienden geven daar de schitterendste bewijzen van.Ga naar voetnoot(129) Diep werd dan ook het hart van hoogstraten geschokt, toen die vriend aan hetzelve werd ontrukt. Hij gaf zijn smart in de roerendste elegiën lucht,Ga naar voetnoot(130) en steeds kwam hij met hesselius en joan de witt, op den jaardag van broekhuizen's dood bijeen, om dien met elkander te vieren.Ga naar voetnoot(131) Even lief had hij den geleerden petrus francius,Ga naar voetnoot(132) niet minder bittere tranen stortte hij toen deze hem ontviel.Ga naar voetnoot(133) Hoe innig hij aan joan de haes, samuel everwijn, francois van bockhoven, jacob van zanten, hendrik wetsteyn en vele anderen gehecht was, kunnen hunne en zijne dichtbundels getuigen. De uitstekendste geleerden, joan george graevius, hend. reland, joh. en casper brandt, vollenhoven, van arckel, gerard papenbroek, petrus en franciscus burman, jan frederik cramer, joachim targier, hieronymus van alphen hielden briefwisseling met hem;Ga naar voetnoot(134) de meest gevierde | |
[pagina 568]
| |
schrijvers stelden er hoogen prijs op, dat zijn naam voor hunne werken, gelezen werd. Met de Amsterdamsche geleerden ging hij broederlijk om. Hij was de ziel en de vreugd hunner bijeenkomsten. Voor vader hoogstraten stond de eerste plaats open. In één woord hij was ...... in d'Amstelstad,
Een parel aan haar Keizerskroon geschat.Ga naar voetnoot(135)
Omstreeks 1722 overviel hem eene hevige krankheid, waaruit hij eene hardhoorendheid behield, die hem in het volbrengen van een groot gedeelte van zijn beroep verhinderde, en noodzaakte zijn rust te vragen, die hem Curatoren, met behoud van zijn vol tractement (f 1200), gaven.Ga naar voetnoot(136) Hij mogt ze niet lang genieten. In Nov. 1724, van een zijner vrienden, bij een dikken en zwaren mist, naar zijn woning terugkeerende, viel hij in de Geldersche kaai bij de Nieuwe gracht in het water.Ga naar voetnoot(137) Wel werd hij toen gered, doch acht dagen later (13 Nov.) overleed hij aan een longontsteking, ten gevolge van het ingedrongen van zoute water, in den ouderdom van zes en zestig jaren en acht maanden. Zijn val en daarop gevolgd overlijden, veroorzaakten | |
[pagina 569]
| |
verslagenheid onder de geleerden en dichters, die het niet aan lijkdichten lieten ontbreken. Onder dezelve verdienen die van r. van leuven,Ga naar voetnoot(138) en poot,Ga naar voetnoot(139) maar vooral de schoone elegie van d'orvilleGa naar voetnoot(140) onze opmerking. Geestig zijn deze beide regels van bernardus moneta ad jac. phil. et petr. dorvillios, de Epicedio in dav. hoogstratanum. ‘D'orvilii fratres, ne exstinctum credite Vatem:
Vestro immortalis carmine semper erit.’Ga naar voetnoot(141)
Ter zijner eere werd een penningplaat gemaakt met zijne afbeelding en het jaar en den dag van zijn geboorte en sterven.Ga naar voetnoot(142) Reeds gedurende zijn verblijf te Dordrecht, was hij in het huwelijk getreden met maria, dochter van mattheus van nispen, landmeter en boekverkooper aldaar, een man van veel kennis, wiens uitgegeven schriften lang in gebruik waren; bloedverwante van abel, adriaan en karel van nispen, dichters uit de oude Dordsche school, wier verzen men schier voor elk dichtbundeltje van dien tijd ontmoet;Ga naar voetnoot(143) zelve geen onbevallige dichteresGa naar voetnoot(144) en onder de begaafde vrouwen van haar tijd gerekend. Uit dit huwelijk werden acht kinderenGa naar voetnoot(145) geboren, | |
[pagina 570]
| |
waarvan slechts francois eenigen naam als portretschilder verwierf.Ga naar voetnoot(146)
(Het vervolg hierna.) |
|