Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 382]
| |
Het geslacht Van Hoogstraten.
| |
[pagina 383]
| |
aan de schilderkunst toe te wijden. Hij zette zich te Dordrecht neder en verwierf onder zijne tijdgenooten eenigen naam.Ga naar voetnoot(3) Zijne stukken munten uit in natuurlijke nabootsing der oorspronkelijke voorwerpen. ‘Het gebeurde’ (dus verhaalt zijn zoon samuëlGa naar voetnoot(4)), ‘dat mijn vader theodoor in een Bacchanalia een geit naar het leven schilderde, die ik, nog zeer jong zijnde, voor hem vast hield, met behulp van touwen en koorden, om haar in bekwamen stand te houden, 't welk ik met grooten arbeid ten einde toe uithield. Maar de geit bijna geschilderd zijnde en mijn vader het stuk, dat al redelijk groot was, uit de hand zettende, om hetzelve eens van verre te zien, zoo geviel het, dat de geit bij geval de geschilderde ook gewaar werd, waarover zij, als in gramschap uitbarstende, uitspatte. Breekende de touwen, en mij ter aarde werpende, vloog ze met zulk een geweld tegen de hoornen van haar geschilderde zuster aan, dat zij het doek doorscheurde en de schilderij bedierf, tot verdriet van hem, die zijn vlijt daaraan zoo loffelijk had betoond. Zeker deze schilderij zou om dit voorval waardig geweest zijn bewaard te worden; ja was alleen genoeg geweest, om den meester in onsterfelijke gedachtenis te brengen, had hem de roemzucht zoo wel als de stille deugd ter harte gegaan. Want waarom zoude men dit geitbedriegen minder achten dan het patrijsbedriegen van protogenes, wiens geschilderde patrijs, de levende, die men daar bij bragt, dede schetteren?’ Behalve eenige niet onverdienstelijke schilderstukken, zijn sommige zijner kernachtige gezegden en nuttige wenken voor jeugdige kweekelingen van pictura, in de werken van dienzelfden zoon bewaard gebleven.Ga naar voetnoot(5) In 1632 woonde françois te 's Hage;Ga naar voetnoot(6) doch hij zette zich, in Aug. 1640, | |
[pagina 384]
| |
te Dordrecht neder,Ga naar voetnoot(7) waar hij, niet minder om zijn godsvrucht dan om zijn talent geëerd,Ga naar voetnoot(8) den 20 Dec. 1640 stierf, bij maeiken isack hendrickxs connings dochter,Ga naar voetnoot(9) drie zonen (samuël, françois en hansGa naar voetnoot(10)) nalatende, die zich onder hunne tijdgenooten als schilders en dichters onderscheidden. Samuël van hoogstratenGa naar voetnoot(11) werd den 2 van Oogstmaand 1626,Ga naar voetnoot(12) te Dordrecht, geboren. Van zijn jeugd af voor de schilderkunst bestemd, genoot hij eerst te 's Hage het onderwijs van zijn vader en later, te gelijk met zijn boezemvriend herman dullaert, dat van den beroemden rembrandt van rhijn te Amsterdam. Van den eersten zag hij de kunst af, om de voorwerpen zoo getrouw op doek en paneel te brengen, dat zij de geoefendste oogen begoochelden. Men greep naar den appel, wilde den pantoffel verplaatsen, of het theescharretje nuttigen, die hoogstraten in zijne woonkamer op een plank, of den grond, of aan den wand geschilderd had, en vond zich niet weinig te leur gesteld, als men de uitgestrekte vingers voelde stuiten op bodem of muur.Ga naar voetnoot(13) In 1648 vestigde ook hij zich te Dordrecht, en werd aldaar in dat jaar, te gelijk met zijne zuster dina, gedoopt.Ga naar voetnoot(14) Hier was hij méér dan elders in de gelegenheid, zijne talenten door den omgang met aalbert cuyp, ferdinand bol, nicolaas maas, de bisschoppen, izaak | |
[pagina 385]
| |
van hasselt, cornelis tegelberg en andere meesters te ontwikkelen. Ook sloot hij zich aan den kring van dichters, die zich toen aan de Merwe gevormd had, en muntte welhaast onder allen uit. Droegen zijne stil-levens en portretten de goedkeuring der eersten weg, en maakte hij zich hun voorbeeld en raad ten nutte; de laatsten namen den geestigen, ronden hoogstraten welhaast tot model en dongen naar de eer, om de eerstelingen zijner muse met lof- en klinkdichten te versieren en zijne goedkeuring op hunne poëzij te erlangen. Van hier de menigte gedichten van de van nispens, godewijcks, van somerens, van brachts, van groeningen, dullaert, blijenberg, van overstege, balen, oudaan en vele anderen voor zijne ‘Schoone Roselyn; Ridder Haagaanveld; Gulden schalmey, klinkende van heilige gezangen op de toonen salomons en de stemme der Heyligen. Dordr. by abraham andriessen, 1652, 4o., een der beste liedboekjes, die de Dortsche schoonen in die dagen in hare korfjes droegen, dat alleen hem regt tot een plaats onder de lieflijkste zangers van zijn tijd geeft: vandaar die stroom van lofverzen en trompetbazuinen van hoogstraten, vóór de ontelbare liedeboeken, gedichten, en andere werken, die deze en andere kweekelingen der Dordtsche school in het licht gaven. Vergezeld door de heilbeden zijner kunstbroeders,Ga naar voetnoot(15) in rijm en proza uitgestort, ondernam hoogstraten, naar het gebruik der eeuw, een kunstreis | |
[pagina 386]
| |
naar Italië. Hij-zelf beschreef haar in vloeijende verzen, die zijne ingenomenheid met ovidius verraden;Ga naar voetnoot(16) ook (1672) bevestigen eenige overzettingen, dat hij in de taal van het oude Latium ervaren was, hetgeen trouwens toen ter tijd tot een goede opvoeding behoorde. Te Weenen stelde hij een zoogenaamd stil-leven ten toon, hetwelk het geheele Hof bedroog en den Keizer (ferdinand III) zóó geviel, dat hij niet slechts het stuk begeerde en het zich voor een aanmerkelijke som aanschafte; maar den schilder met een gouden eereketen omhing, waaraan een pronkpenning was vastgehecht, op welks eene zijde het beeld des doorluchtigen schenkers gestempeld was, terwijl de keerzijde een weegschaal, een kruis, een scepter, en een zwaard vertoonde, en ten opschrift had: Firmamenta regnorum.Ga naar voetnoot(17) In deze stad verloor hij ook zijn reisgenoot en broeder hans, wiens naam sedert 1649 op de rolle van St. lucas te Dordrecht prijkte. Zijn dood was een waar verlies voor de kunst, want de proeven van talent, die hij reeds in het geschiedkundige vak had geleverd, boezemden de gegrondste hoop in. Hij leeft in de werken van zijne broeders samuël en françois.Ga naar voetnoot(18) Van Weenen reisde hij naar Rome, waar hij de classique overblijfsels der Ouden en de meesterstukken van het Italiaansch penseel bestudeerde. Zijn later geschreven werk: Inleydingh tot de Hoogeschool der Schilderkonst, mag men grootendeels als het resultaat dier studie beschouwen. Het bleef lang een handboek voor den jeugdigen zoon van apelles, bevat schatten van nuttige opmerkingen, wenken, en raadgevingen, en getuigt mede van de buitengewone helderheid en goeden smaak van den auteur.Ga naar voetnoot(19) | |
[pagina 387]
| |
Evenzeer als zijn verblijf in de weelderige hoofdstad des Duitschen rijks zonder nadeeligen invloed geweest was op zijn goeden naam, zedelijkheid en rondheid, schaadde hem de Romeinsche aira cattiva in geenen deele, en hij bleef met regt den bijnaam behouden, onder welken hij bij de bent was, dien van Batavier.Ga naar voetnoot(20) Te Dordrecht wedergekeerd, gaf zijn verblijf te Rome hem het regt, om, met de viviens, berk en anderen, die, even als hij, in Italië gereisd hadden, onder de St. Pietersheeren zitting te nemen.Ga naar voetnoot(21) Aldaar trad hij den 18 Junij 1656 in het huwelijk met sara, dochter van cornelis balen en van elisabeth van dorsten. Welkom was zijnen kunstbroeders deze gelegenheid, om hem op nieuw van hunne belangstelling en vreugde in klink- en kniedichten te verzekeren;Ga naar voetnoot(22) doch de opzieners der Doopsgezinde gemeente, die hem reeds vroeger (3 Mei 1651, kort vóór zijn reis) ‘aengesproken hadden, wyl eenige broeders hem op een schoonen lichten dag met een degen op zy hadden zien gaan,’ ‘gaven hunne droefheid te kennen, en zonderden hem van de gemeente af, omdat hij hem op verscheyde manieren aangesteld en eene vrouw getrouwd had, die buiten de gemeente was.’Ga naar voetnoot(23) In 1666 bezocht hij Engeland, ‘uytgeleyd door de zangen | |
[pagina 388]
| |
zijner konstgenooten.’Ga naar voetnoot(24) Met eere werd hij te Londen ontvangen en door povy, schatmeester van den hertog van York met eenige leden der royal Society ter maaltijd genoodigd. ‘Tienmaal werd er aangerigt en er werden vier-en-twintig soorten van uitheemschen wijn gebruikt.’Ga naar voetnoot(25) Hij was ook bij den vreeselijken brand, die den 12 Sept. van dat jaar een groot deel van Londen in den asch legde, tegenwoordig, en vlechtte er eene beschrijving van in zijne Inleiding.Ga naar voetnoot(26) Hij vertoefde er een geruimen tijd, dien hij deels aan de beoefening der schoone kunsten, deels aan de studie van oude kunst, deels aan een levendige briefwisseling, vooral met zijn neef en boezemvriend willem van blijenberg,Ga naar voetnoot(27) toen een bekend godgeleerde en dichter, wijdde. Te Dordrecht wedergekeerd, leefde hij stil en ingetogen, wars van alle staatkundige en godgeleerde twisten, bijna met geen anderen dan met blijenberg en den ridder cornelis pompe van meerdervoortGa naar voetnoot(28) omgaande. Het erfelijkGa naar voetnoot(29) ambt van provoostGa naar voetnoot(30) der munt, waarin hij zijn vader was opgevolgd, en dat na zijn dood op zijn | |
[pagina 389]
| |
broeder frans overging, vorderde veel tijd; wijl het huishoudelijk beheer der muntzaken aan hetzelve verbonden was. In deze betrekking schreef hij zijne Guldene Annotatien wegens de Hollandsche en Brabandsche Erf muntplaats, nevens de oude costumen en gewoonten van de munt tot Dordrecht en deszelfs loffelijke privilegien, vergadert uit de oude originele boeken en brieven in 't jaar onzes Heeren, 1678; een handschrift, dat van de wall bij het zamenstellen zijner aanteekeningen op de privilegien van Dordrecht zeer nuttig was.Ga naar voetnoot(31) De beste uren van den dag waren echter aan de kunst toegewijd, waarvoor hij van zijn kindschheid af zulk een vóórliefde had gekoesterd, dat, toen zijn voogd hem de schilderkunst ‘met zoete redenen’ afried en een ander beroep ‘met schijnbare woorden’ aanprees, ‘hij dacht, dat hij hem als uit de zaligheid wilde trekken en als in slavernij doemde; want hij had de helft van zijn leven (14 jaren was hij oud) reeds in dienst van euterpe versleten.’Ga naar voetnoot(32) Hij kon niet dulden, dat iemand hem in dit vak voorbijstreefde, en geen deel van hetzelve, waaraan hij zijn krachten niet beproefde.Ga naar voetnoot(33) Gebouwen, landschappen, woelende en stille wateren, dieren, bloemen, fruiten, perspectiven, historiën, stil-levens en portretten bragt hij op doek en paneel. Welk een kunstig nabootser der natuur hij was hebben wij vroeger opgemerkt. Zijne perspectiven waren toen ter tijd beroemd. Zijne historiën ‘doorgaans’ (wij laten zijn leerling houbraken sprekenGa naar voetnoot(34)) ‘prijsselijk, welstandig en van een goede houding. De konstkenners hebben er nooit iets tegen gehad, als dat de koleuren, en de kleederen inzonderheid, te enkel en onvermengd zijn gebruikt, en hij in het laatst van zijn leven, om onverstandigen tot zijn voordeel te vleijen, somtijds dingen in zijn stukken gebragt heeft, die hij zelf in zijn boek van de gronden der schilderkunst wraakt.’ Overigens ordonneerde hij met oordeel en was zijne tee- | |
[pagina 390]
| |
kening naauwkeurig.Ga naar voetnoot(35) Zijn portretten zijn wel de beste overblijfsels zijner kunst. Houbraken schreef, dat zij van een sprekende gelijkenis waren. Wáár zijne afbeeldingen der munters, weleer het sieraad der Hollandsche munt te Dordrecht,Ga naar voetnoot(36) berusten, is mij niet bekend. De Heer schouman, te Breda, bezit eene schilderij, waarin verschillende portretten van leden van het munt-bestuur, uit het munt-huis afkomstig, voorkomen. Denkelijk is zij van zijne hand. Voor de stad Dordrecht schilderde hij de afbeeldsels van willem II en willem III;Ga naar voetnoot(37) ook wil men, dat hij de vervaardiger is der schilderij, bekend onder den naam van de Synode te Dordrecht.Ga naar voetnoot(38) In het kabinet van wijlen den Heer van der linden van slingelandt berustte een schilderij van hem, voorstellende: een eenigzins zonderling gekleed man, bezig met schrijven,Ga naar voetnoot(39) en het Haagsch Museum bezit een stil-leven, voorstellende: een voorportaal met een kolonnade, waarin een jonge jufvrouw met een hondje zit. Hoogstraten's kunst was, gedurende zijn leven, zeer gezocht. ‘Men mag hem’ (schreef houbraken) ‘wel onder de gelukkige schilders zijner eeuw tellen, wijl hij, door de fortuin begunstigd, meest voor wind gezeild heeft.’ Behalve houbraken heeft hoogstraten nog andere later bekende schilders gevormd. Zijn school was een der meest bezochte zijner vaderstad in die dagen. Geene had zulk een geoefend leermeester aan het hoofd. Hij, doorërvaren in het beschouwend gedeelte van zijn vak, waarvan zijn Zigtbare wereld, op elke bladzijde het bewijs voert.Ga naar voetnoot(40) ‘Hij maakte zijne | |
[pagina 391]
| |
leerlingen met de wetenschappelijke gronden bekend en wijdde hen in de geheimen der kunst. Zijn kunstregelen steunden op vaste gronden. Zijn onderrigt ging altijd met voorbeelden vergezeld, zijn onderwijs met bedaardheid en ernst. Zijn uitdrukkingen waren verstaanbaar, en zoo zijn zeggen nog met den eersten niet begrepen werd, nam hij geduld, om het door gebaren te beduiden.’Ga naar voetnoot(41) Hij wist de dartele streken en grappen der jeugd geestig en zacht te bestraffen, soms op een wijs, die, zoo als houbraken openhartig verklaarde, hen zoo beschaamde, dat zij innig leed hadden over hunnen moedwil en ernstig voornamen, geen reden van ontevredenheid aan hunnen patroon meer te geven. Geen wonder, dat geen meester méér bemind kon worden dan hij. De tooneelspelkunst, een lievelingsvak der meeste schilders, ging hem bijzonder aan het hart, en niet zelden moesten zijn leerlingen tooneelpersonaadjes verbeelden; als wanneer de ervaren en schrandere meester hen opmerkzaam maakte op de verschillende standen en gebaren, hun van iedere beweging en plaatsing reden gaf of vroeg, en als een andere francius hen bekend maakte met de kunst van uiterlijke welsprekendheid.Ga naar voetnoot(42) Ook liet hij hen soms een schaduwdans vormen, bij dag-, kaarsof lamplicht, en maakte hen opmerkzaam op tintbegoo- | |
[pagina 392]
| |
chelingen, door de aannadering of verwijdering van het licht op wand en grond getooverd.Ga naar voetnoot(43) ‘Gelijk hem pictura met gonst en voordeel streelde, zoo vleide hem de Dichtgodin aan den anderen kant met glory. Beiden schenen hem even minnelijk te bejegenen, gelijk hij ook de eerste wederbeminde, de tweede niet verachtte. De eerste offerde hij zijn beste uren, de tweede zijn uitspanningen op.’Ga naar voetnoot(44) Twee zijner tooneelspelen zijn tot ons gekomen. De Roomsche paulina of bedrogen kuischheid, Schoonhoven, bij leendert van stek, 1660, en dieryk en dorothé, of de verlossing van Dordrecht, 's Hage, bij henricus honelius, Boek- en Konst-verkooper in de Hofstraat, 1666, in 1833 te Dordrecht, met aanteekeningen van p.s. schull, herdrukt. Wij hebben eldersGa naar voetnoot(45) over de verdiensten dezer beide dramaas uitvoerig gehandeld en hoogstraten als een dichter van rang doen kennen, dien echter geen der latere letterkundigen, maar alleen bidloo regt heeft doen wedervaren. Behalve deze, schreef hij nog twee bruiloftsspelen, een dichterlijke omschrijving van salomons Hoogh-liet;Ga naar voetnoot(46) de Vryheit der Vereenigde Nederlanden, 1648, en eene menigte kleinere gedichten, die, gelijk zijn vroegere, vóór de werken zijner stadgenooten en in de Beschrijving van Dordrecht van zijn bloedverwant matthijs balen, gevlochten zijn. Geen gelegenheid liet hij voorbijgaan, om zijne gedachten in dichtmaat op het papier uit te storten. Zijne Bijschriften zijn vooral niet minder puntig, dan die van zijn vriend overstege.Ga naar voetnoot(47) Onder de afbeelding, van genoemden balen, door hem geschilderd en door romijn de hooge in koper gebragt, plaatste hij deze regels: | |
[pagina 393]
| |
‘Bezie dit Beelt, o Leezer, eer gy leest.
Dits hy die Dort herboude en sonder mueren
Van kalk of steen. Zyn vlyt en hooge geest
Gaf haar een stof, die duyzent jaar kan dueren.’
Boven de Munters-kapel, in de Groote Kerk te Dort, leest men dit tijdvers, door hem vervaardigd: ‘Hebt gy op Munt gemunt, uitmuntender dan goudt,
DeeL d'armen van uw' munt en VVaCht VVeer honderdt-Voudt.’
‘Dit 's blyenberg’ (schreef hij onder de afbeelding van dien beroemden stadgenoot)
‘die tot de zuivre Kristenheit
Den allereersten steen in Dordrecht heeft geleyt:
Hy gaf zich in 't verbont met Prins en Waeter-leewen,
Om tot verlossing van 't verdrukte Vaederlant,
Te waegen goedt en bloedt: die trouw blyft nae 't vereewen,
Noch in de stam, die 't zoet der vryheit heeft geplant.’
Op de frise boven het portaal der Meerdervoorts-kapel, in de Groote Kerk, leest men deze regels van onzen dichter: ‘Hy acht hier 't leeven minst, die 't meerdere behoort,
Als 't minste is afgelegt, dan spruyt een Meerder voort.
O mensch stae stil, die tans in weelde leeft,
Of die bedroeft in kommer quynt en beeft,
De doodt genaekt, zy staet u haest t' ontmoeten:
Of gy dan 't lyf of haet of streelt of viert,
Het dient ten spys van 't greetig ongediert;
Uw graf leyt reede en mooglijk voor uw voeten.
Maer wyl dit vleesch, dat u altans bedekt,
Eens met de ziel zal worden opgewekt,
Ter zaeligheit of tot de helsche pijnen,
Zoo zie wel toe, dat gy de vlekken hoedt,
En 't zuyver wascht in 't Lams onschuldig bloedt,
Zoo zult gy met een bruylofts-kleed verschynen.’
Een zijner beste gedichten is zeker zijn Merwe-Nimfe Zeegezang, bij gelegenheid der herstelling van karel II, in een vrij zeldzaam bundeltje (Herstelde Zeeg-triomf van karel de tweede, door verscheyde voornaemste Poëten van Hollandt. Dordr. 1660.) | |
[pagina 394]
| |
‘Nu zal’ (dus eindigt hij) ‘'t gezag van karel noch de muuren
Van Londen en zyn vyanden verduuren,
Nu zal de Roos, en doorn en distel schier
Verdrukt, gestadigh groenen als lauwrier,
En wassen in der hooghten als een ceeder.
Te glorie-ryk voor myn geringe veeder.’
Zoo vrolijk als van hoogstraten in zijn jongelingsjaren was, zoo ernstig was hij in gevorderden leeftijd. ‘My gedenkt nog,’ verhaalt houbraken, ‘als ik by hem woonde, om de kunst te leeren, dat toen de Minnebrieven van nazo, door abraham valentyn vertaald, waren in druk gekomen en ik uit leeslust, die te leen vroeg; maar tot antwoord kreeg: ‘Zulks is niet dienstig; de dichter is er om verbannen geweest in Pontus, en de vertaalder behoorde daarom voor altijd in 't rasphuis verbannen te worden, omdat er dingen in zijn, die nutter waren verzwegen of verduisterd, dan ontdekt, en over zulks, die nooit geweten, nooit ter proef zouden zijn gesteld geweest tot bederf van de losse en wulpse jeugt.’Ga naar voetnoot(48) Overigens was hij een man van een vast karakter, gezond oordeel, kort en zinrijk in zijn uitdrukkingen, vol geest en wijsheid, geacht door zijne stadgenooten, bemind door zijne leerlingen, vereerd door de kunstenaars, bezongen door de beste dichters van zijn tijd. Hij-zelf schilderde en etste zijn portret voor de Zigtbare wereld en balen's Dordrecht. Zijn neef david plaatste er de volgende regels onder: ‘Hoogstraten maalde dus zig zelf naar 't leven af;
Maar beter nog in zulk een reex van schilderyen
Vol kunst, die zynen naam van sterff'lijkheid bevryen.
Nu stort de Dordsche Maagt haar tranen op zyn graf.’
Ook matthijs balen, cornelis van nispenGa naar voetnoot(49) en joachim oudaan vereerden het met bijschriften.Ga naar voetnoot(50) Hij be- | |
[pagina 395]
| |
zweek den 19 October 1678 aan een ligchaamskwaal, die hem een geruimen tijd allen lust tot onderwijs en kunstoefening benomen had. Den 21 Nov. van 't zelfde jaar volgde hem zijn huisvrouw. Zijn broeder françois vereerde zijne nagedachtenis met een lijkdicht, waarin hij hem sprekende invoert, met voornemen, om het op een tafereel te doen schrijven in de Munters-kapel, waarin hij begraven ligt; ‘maar de tijd,’ schrijft houbraken, ‘belette zulks.’ Frans of françois, tweede zoon van dirk en broeder van samuël van hoogstraten, in 1632, te 's Hage, geboren,Ga naar voetnoot(51) ontving te Dordrecht een geleerde opvoeding en werd voor den boekhandel opgeleid, dien hij later te Rotterdam en te Dordrecht uitoefende. Reeds in zijne jeugd toonde hij aanleg voor de dichtkunst, en zijne stukjes in de Gulden Schalmey van zijn broeder en vóór de bundels der van nispens, van brachten, van somerens, van den bos, van oort en andere stadgenooten, waren wèlgeschikt, om de verwachting hoog te stemmen. Zijne latere proeven beantwoordden echter niet aan dezelve en missen dat vlugge, losse en naïve, dat ons in die kleine boekskens, uit dien gulden tijd voor poëzij en schilderkunst, zoo zeer wegsleept. Meest allen zijn van geestelijken inhoud, gelijk zijn gansch karakter een ernstige rigting had, en onder den titel van Zedezangen en stichtelijke liederen, in 1708, 8o., bijeenverzameld en uitgegeven. Behalve deze zijn nog drie andere bundels van zijne hand tot het nageslacht overgebragt, als: School der wereld, 1725, 4o., Christelyke Ridder, in Latynsche Vaerzen afgemaelt door hieronymus van sparte, en nu in Nederduitsche Rym vertaelt, Rotterdam 1695, 4o., Voorhof der ziele, behangen met leerzaeme prenten en zinnebeelden, Rotterd. 1668, 1698, opgedragen aan den Rotterdamschen Burgemeester Mr. johan de vries, met lofverzen van h. dullaert, s. van hoogstraten, c. van santen, j. zoet, p. van bracht en platen van romein de hooge, die wel het grootste sieraad van dit boekdeel | |
[pagina 396]
| |
zijn. Witsen geysbeek veroordeelt het met een pennestreek en noemt hoogstraten's poëzij ‘berijmd proza,’ hetgeen hij door eenige waarlijk ongelukkige regels bevestigt; doch dit oordeel is te hard. Wél treft men hier geen schoonheden van den eersten rang aan; doch men vindt toch bladzijden, die in eene BloemlezingGa naar voetnoot(52) uit onze oude dichters verdienen overgenomen te worden. Een enkele proeve uit dezen bundel zij den lezer genoeg. De discipelen vluchtende, daer Christus gevangen wort.
‘Myn heil, myn troost, helaes! waer zyt gy nu' gevaeren?
Al zagh ik Jesus daer gevangen en verraên,
Noch was myn hope, dat die kloecke kerkpylaren
Hem volgen zouden en standvastigh blyven staen.
Waer vlied gy allen dus, van schrik en angst benepen?
Blyf staen: dit is het spoor van uwen Meester niet
o Jongers, die uw geest en zinnen hebt geslepen
In Jesus hooge school, waer laet ik myn verdriet!
Waer zal myn ziel de trouwe op aerde nu gaen zoecken,
Daer Jesus geene trouw in zyn Discipels vind?
o Menschen, wie gy zyt, verlaet u op geen kloecken:
Zy zwichten in den nood: hunn' woorden zyn maer wind.
Indien ge trouw begeert, het is dan tyd na boven
Te stygen; dat juweel en vindt men niet om laegh.
De deugden worden hier vertreden en verschoven.
Men vind in ongeval tot hulpe niemand graegh.
En schoon of Petrus volght het spoor van zynen Heere,
Hy volgt hem moedeloos met een bekrompen hart.
't Is waer, hy stelde zich daer even wel te weere;
Maer niemand strykt den prys, indien hy niet volhard.’
Voortreffelijk is zijn Zegezang op den tegenwoordigen toestand van karel II.Ga naar voetnoot(53) Zie hier den aanhef. | |
[pagina 397]
| |
I. Zang.
‘O Meimaant! die met groente en lof
De werelt schenckt een ander leven,
Wat schaftge heden rycke stof
Voor fenixpennen om te zweven!
Maer niet omdatge met een schoot
Van bloemen, heuvel en valeien
Bestrooit en al de jonckheid nood
In schaduw van uw groene meien:
Wy zien der vromen wensch en heê,
Terwyl ge leven schept, beklyven,
In uw çieraet van over zee
En lucht vol levens herwaert dryven;
Den zoon van karel met een stoet
Van zyn genegene onderdanen
Voor Vorst en Opperheer begroet,
Na zooveel bloets en stille tranen.
Dus 't menschlyck oordeel staat verzet,
Voor 't hooft geslagen en verplet.’
En den
II. Tegenzang.
‘De ryxgeweldenaer heeft uit;
Zyn glory is tot niet verdwenen,
Zyn vloeck als simeï gestuit,
Die Koning david wierp met steenen.
Zoo tuimelde absalom wel eer
Uit 's vaders troon, van hem bezeten,
Ons latende een onfeilbre leer:
Dat God geen onrecht kan vergeten.
Een spiegel om niet meer den staf
Een wettelycken Heer t' ontwringen.
Daer leit hy nu in 't nare graf,
Wat baten hem die groote dingen,
Dien kortverflensten eerekrans?
Hoe is zyn monarchy verstooven,
En met zyn sterven al zyn glans
En Staet en heerlyckheid aen 't dooven!
Men offre danck aen onzen God
Den wisselaer van 's werelds lot!’
Ook de Latijnsche poëzij vond in hoogstraten een beoefenaar, blijkens eenige Elegiën en Epitaphia achter den Christelyken Ridder. Ook van deze een proeve: | |
[pagina 398]
| |
Epitaphium Joannis Ludovici vivis
‘Mors docto Vivi cupiens abrumpere vitam
Ante ictum rauco sic sonat ore suo:
Caedo tuum corpus, patior sed vivere famam;
In nimis hanc celebrem nil mea tela valent.’
In Thomae Mori obitum.
‘Principis ad votum si mens tua, More, fuisset,
Non posset duci mors tua Martyrium.’
Van dezen thomas morusGa naar voetnoot(54) bragt hij, gelijk ook van erasmus,Ga naar voetnoot(55) j.a. commenius,Ga naar voetnoot(56) lipsiusGa naar voetnoot(57) en anderen, eenige kleine stukjes uit de Latijnsche in de Nederduitsche taal over, die meermalen herdrukt werden. Ook bezitten wij van hem vertalingen van nepos,Ga naar voetnoot(58) sallustius,Ga naar voetnoot(59) justinus,Ga naar voetnoot(60) boëthiusGa naar voetnoot(61) en joannes | |
[pagina 399]
| |
damascenus.Ga naar voetnoot(62) Dat frans van hoogstraten een zeer geleerd man was, zal niemand ontkennen, die slechts de kantäanteekeningen op den Voorhof der ziele inziet. Uit zijn stukje: Van de waerdigheid der bisschoppelyke en priesterlyke bediening, Rotterd. 1688. 8o., en niet minder uit zijn Kersliedt blijkt, dat hij de gevoelens der R.C. was toegedaan, doch in den geest van erasmus,Ga naar voetnoot(63) dien hij zich in alles tot model schijnt gekozen te hebben, wiens schriften bij hem in de hoogste achting stonden. Zijn Historie des Ouden en Nieuwen Testaments, Dordr. 1681. 8o., werd lang, ook door Protestanten gelezen. Hoogstraten overleed te Rotterdam 24 Jan. 1696. Zijne beide zonen, david en jan, vervaardigden bij die gelegenheid lijkzangen en grafschriften.Ga naar voetnoot(64) In een der BundelsGa naar voetnoot(65) van den laatsten vindt men het volgende Klinkdicht ter
Gedagtenisse aan Sr. F.v.H. van zijnen zoon J.v.H. Uit het frans van den Hr. d.b.
‘Nu zugt niet op dit graf, myn vriend, met naar geween.
Waar in de lykasch van uw vader ligt begraven.
Zyn geest ontbonden, zogt naar een gewenste haven,
Zoodra zyn leven als een schaduw hier verdween.
| |
[pagina 400]
| |
Natuur niet eer, als met den laatsten tol tevreên,
Verschoont nog ouderdom, nog jeugd nog edle gaven.
d'Alziende Schepper, op wiens wenk alleen wy draven,
Roept dus het schepsel na zyn oorsprong van beneên.
Zyn Zangeres, die elk bekoorde door zijn digten,
Gewoon met nut vermaak haar lezeren te stigten,
Verzagt dit sterven, en vereeuwigt ons zyn geest.
Schuif dan den rouw van 't hart, waarvan ge word gedreven:
En denk, zoo 't sterfuur ons van alle ramp geneest,
Dat zulk een dood ook geeft een nieuw begin van leven.’
Deze regels strekken tevens tot proeve van het dichterlijke talent van dien zoon, van wien wij later zullen gewagen. - David, oudste zoon van françois van hoogstraten en van hester de koning,Ga naar voetnoot(66) werd den 14 Maart 1658 te Rotterdam geboren.
(Het vervolg hierna.) |
|