Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIII.Is de opgang der zon in de beeldspraak der poëzij somtijds de komst eener bruid, - heden was zij eene bruid in rouwgewaad, en somber begroette zij betsy, de bruid wier heildag nu was aangebroken. Toen het rijzende licht den horizont kleurde, zat betsy reeds voor het geopende venster van haar slaapvertrek. De liefelijke frischheid der morgenkoelte genietende, liet ze mijmerend hare blikken dwalen over de grijze toppen der rotsgevaarten, die, verre van Galway's golf, bij het nog twijfelachtig morgenlicht als spookgestalten oprezen. Onrustig was haar nacht voorbijgegaan: geen slaap was op hare oogleden gedaald; kwellende gedachten hadden hardnekkig de sluimer van haar geweerd; geesten van verschrikking schenen de sponde der afgematte maagd omgeven te hebben, om haar te martelen. Vandaar de neêrslagtigheid en sombere afmatting, die als een nevel verspreid lagen op haar aanminnig gelaat. Vandaar de kwijnende blik, de gebogen houding, en de tranen, glijdende over wangen, anders den blos der rozen beschamende, maar nu wit van verborgen leed. Met het jeug- | |
[pagina 294]
| |
dig hoofd op de blanke hand leunende, dacht zij aan de vervlogen dagen harer gelukkige kindschheid en aan hare vrolijke, benijdenswaardige jeugd; aan de eerste ontmoeting van en zoete ontwikkeling harer liefde voor henry, en aan het naderend uur, dat haar, door onverbrekelijke banden, vereenigen zou met den edelen jongeling, dien zij haar hart geschonken had. - Bij dat denkbeeld, als hadde het eene geheime toovermagt uitgeoefend, week langzamerhand de nevel van smart, en keerde de aanvallige tint op hare kuische wangen terug, die hare schoonheid zoo zeer verhoogde. Maar slechts kort duurde die zoete gewaarwording; de blijde uitdrukking van haren blik, het kwijnend lachje om hare lippen maakten weder plaats voor tranen, die, als regendruppelen op een rozenbed, hare kaken besproeiden. - Hemelsche liefde! - riep zij uit, de handen vouwende en het vochtig oog ten hemel opheffende, - waardoor toch mag ik uwen toorn hebben opgewekt, dat ik op dezen dag, de afgebedene, de plegtigste van mijn gansche leven, met zoo hooggestemde blijdschap te gemoet gezien, door zulk een drukkend voorgevoel, zulk een pijnlijken angst gefolterd worde?... Vader in den hemel! verwijder van mij die onrust, alsof een niet te ontwijken ramp boven mijn zwak hoofd zweefde!... Schenk den vrede weder aan mijn gemoed! Sterk mij door het vertrouwen op uwe hoede... door het geloof aan uwe reddende, wakende magt! Onwillekeurig was ze dus biddend nedergeknield, en bleef met de handen gevouwen, en de oogen toegeloken, haar gebed uitstorten, tot de vrucht der verzuchting zich in hare ziel openbaarde. Als door hoogere magt vertroost en bemoedigd, hief zij zich toen op, om harer kranke moeder een morgengroet te brengen. Inmiddels was de zon reeds ver boven de kimmen, en zag men de landbouwende bewoners der omliggende bergwegen van alle kanten zich naar de stad begeven. Maar wat doet hen elkander te gemoet snellen, en bij groepen stilstaan en de blikken naar het kasteel wenden, en sommigen hunner in wanhoop de handen ten hemel | |
[pagina 295]
| |
heffen? - Arme betsy! deerniswaardige bruid! het voorgevoel heeft u niet bedrogen; het lot heeft de stijlen van onder uwe echtsponde weggeslagen; de dood heeft uwen bruidsluijer vervangen met een sluijer van floers! Toen de vergadering der zaamgezworenen was afgeloopen, viel buiten den ingang een schot, en nog een schot, nader en naderbij met meerdere geweerschoten beantwoord, en gevolgd door het duidelijker wordend geroep: - geef u over! - In een oogenblik waren de klingen en dolken der verbondenen ontbloot. Henry vloog met de snelheid des bliksems aan hunne spitse. Met een brullend: ‘hoerrah!’ stoven eenige krijgsknechten in de zaal. - ‘Vuur!’ klonk, met een donderende stem, uit den mond des aanvoerders. - Daar knalden de musketten en lagen vier zaamgezworenen ter aarde. - ‘Leve de vrijheid!... Voor Ierland in den dood!’ - was het antwoord, en eer de soldaten den tijd hadden om op nieuw te laden, was er een strijd aangevangen, die bestemd was uren lang te duren, en door slechts weinige der strijders te worden overleefd. Haat en woede, tegenover woede en haat, stapelden dooden op dooden. Henry bedreef wonderen van dapperheid; zijn voorbeeld bezielde den zwaksten zelfs met moed en verachting van het leven; maar zoo hevig 't verzet was, zoo hevig en volhardend ook was de strijd tot verdediging van de gevestigde orde, door magt van overtallen gesteund. Eindelijk, afgestreden en met wonden overdekt, voet voor voet, in eene engte gedrongen, waar de menigte der aanvallers de beweging zelfs onmogelijk maakte, zagen de weinige overgeblevenen der zaamgezworenen zich de mogelijkheid tot verdere verdediging ontzinken. - Der gevestigde magt bleef de overwinning: - Sir mackfield en henry clighton waren onder hare gevangenen. Het ongeordend gerucht van dit nachtelijke voorval was al spoedig in den omtrek bekend geworden, en meer dan een ontvloden deelhebber aan het eedgenootschap keerde overhaast terug, hopende door tijdige wederkomst in de stad aan de verdenking te ontsnappen. Intusschen hadden dáár reeds vroeg in den morgen menigvuldige ge- | |
[pagina 296]
| |
vangennemingen plaats gehad, en in de kerkers der stad, waar ook de overwonnen verbondelingen zich reeds bevonden, was voor hen en de verder in hechtenis genomenen naauwelijks ruimte genoeg. Zoo kon dan ook de tijding dier noodlottige gebeurtenis op het kasteel geen geheim blijven voor de burgtbedienden, die reeds geene verklaring wisten te vinden van het ongewoon verschijnsel, dat hun heer en meester den ganschen nacht afwezig bleef. Hoe verschrikte betsy toen zij de kamer harer moeder binnen trad! De ongelukkige vrouw was wanhopende. Zij wrong de handen, greep zich als waanzinnig in de hairen, jammerde op hartverscheurenden toon en riep God aan om ontferming, door den dood! - Te vergeefs waren de magtelooze troostredenen der oude kamenier, die in onbedachte dienstvaardigheid, de gevaarlijke eigenschap der snapzucht, den misslag had begaan, der zieke van Sir mackfields uitblijven, en van het jammerlijk voorval kennis te geven. Even vruchteloos waren de redenen, kussen en beden van de ontstelde, innig bewogen dochter, die hare eigen ontroering vergat om den toestand harer moeder te lenigen. De beklagenswaardige vrouw wilde naar niets hooren, van niets weten, - van niets dan haar lijden, en scheen onwrikbaar besloten te hebben, dat lijden in haren boezem te begraven, als achtte zij het te groot voor het teeder gestel van haar ongelukkig, innig beminde kind. De arglooze betsy giste nog niet de schrikkelijke waarheid. Zij begreep nog niet, dat haar voorgevoel reeds was vervuld; dat de wolken, die zij in hare verbeelding boven haar hoofd had zien zweven, reeds eene uitbarsting hadden gehad, in welke haar levensgeluk onherstelbaar was vernietigd. - Och, goede Lady! - sprak de oude kamenier bemoedigend, - wie weet of dat gerucht van gevangenneming niet een uitstrooisel is van kwaadwilligen. - Gevangenneming!? - vroeg betsy met een blik van ontzetting. | |
[pagina 297]
| |
- En gesteld dat het waarheid zij, - vervolgde de kamenier onthutst en verward, - wie verzekert dan nog dat Sir mackfield tot de zaamgezworenen behoorde. - God!... wat is dat!? - riep de jonkvrouw, terwijl de kleur des doods eensklaps hare bevende wangen overtoog. - Waar is mijn vader!? mijn brave, dierbare vader!?... Sarah,... zeg mij!... Om 's Hemels wil, antwoord toch!... Ik moet het weten,... oogenblikkelijk weten!... Mijn vader!... Mijn vader!... En pijlsnel vloog zij kermende naar de deur; maar eensklaps ging haar eene ijskoude rilling door 't onstuimig bewogen bloed. Krampachtig, op het punt van in onmagt te vallen, omklemde zij een nabijzijnd voorwerp. Hare oogen sloten zich. Haar hooggewelfde boezem, nog kort geleden onbewogen als de zachte hemel, jaagde en zwoegde hoorbaar. Als een bliksemstraal had plotseling de gansche vreeselijke waarheid hare gevoelvolle ziel getroffen. Zij zonk bewusteloos ter aarde. Het gelukte, na veel inspanning, haar uit deze bezwijming te doen ontwaken. - Henry! - riep zij uit, terwijl zij met wilde blikken rondzag. - Henry!... Waar is henry!? Somber en onheilspellend was het zwijgen der omstanders, die huiverden haar te antwoorden. De vragende had hen met een vorschend oog gadegeslagen. Zij had hunne weifeling opgemerkt en begrepen. Haar ijselijk vermoeden werd meer en meer zekerheid. De vrees vulde aan wat de deernis nog had teruggehouden. Op haren bruidsdag, zij gevoelde het, had zij alles, alles verloren! Onder de hevigste aandoeningen van angst en lijden kroop de dag log en traag daarhenen. Helaas! het was geen overdreven, ijdele voorstelling eener verhitte, door schrik ontroerde verbeelding geweest. Langzamerhand werd haar de waarheid geopenbaard. Een dierbare vader, een vurig beminde aanstaande echtgenoot, - beiden toeven, na den verloopen nacht, het oogenblik, waarin de deur des kerkers | |
[pagina 298]
| |
zich openen zal, om hen uit te laten naar het schavot. Het was omstreeks zeven ure; de zon was ter kimme, en de avond viel langzaam. Weldra was alles in graauwe schemering gehuld, en ieder voorwerp naauwelijks meer te onderscheiden. Toen trad eene jonge vrouw de stadspoort in. Zij had zich derwijze in eenen ruimen mantel gewikkeld, dat hare gestalte niet kenbaar was. Een digte sluijer onttrok haar gelaat aan het oog des onbescheiden voorbijgangers. Haar hoofd was gebogen, om te beter het gevaar te ontwijken van herkend te worden, dat zij blijkbaar trachtte te vermijden. Zoo was zij met overhaaste, gejaagde schreden reeds eenige straten doorgegaan, toen zij op den hoek van een ruim plein door iemand werd aangesproken. Hevig ontstelde zij, toen zij bemerkte herkend te zijn, maar meer nog toen zij ontwaarde door wien. - Gaat Miss mackfield haren vader in de gevangenis bezoeken, of haren verloofde troosten? - klonk het op spotachtigen toon uit den mond van een man, die, zoon van den Lord-Opperregter van Ierland, evenzeer verfoeid was om zijn losbandig leven, als veracht om zijn laaghartigen aard. - Deze moeite, - vervolgde hij ligtzinnig en op honenden toon, - kon de schoone Miss wel bespaard hebben, want op hoog bevel van Sir hamilton, mijnen vader, mag niemand tot de landverraders worden toegelaten. - Sir edgard! - antwoordde de gesluijerde op den toon der verontwaardiging, - wie geeft u het regt een ongelukkige te beleedigen? - Alleen lage zielen kunnen zich vermaken met anderer smart! - Laat mij gaan, en zoek ander genot op, dan het bespotten der tranen van eene vrouw. De ligtzinnige scheen een wijl uit het veld geslagen en verstomd te zijn door de waardige taal der ongelukkige. Maar spoedig zich herstellende, vierde hij aan verdubbelden moedwil bot. - Ho, ho!... schoone Miss! - hernam hij, - wees | |
[pagina 299]
| |
niet zoo toornig. Het gaat u thans vrij onhandig af, zulk een hoogen toon te voeren, en bovendien is het niet zeer voorzigtig dit te doen tegen mij. - Tegen mij, - vervolgde hij, op trotschen toon, - die u al ligt de kerkerdeuren zou kunnen doen openen. - Gij,... gij?... sprak betsy, en het was of de uitgedoofde hoop plotseling opflikkerde in haar gemoed. - Ja, ik,... ik,... hernam de trotschaard, - maar gij zoudt het zeker afwijzen, want eenmaal hebt gij het aanbod mijner liefde, hebt gij mijne hand versmaad, hoewel heden..... - O, - viel de gesluijerde hem in de rede, - ik smeek u, breng mij bij mijn ongelukkigen vader, bij mijn rampzaligen henry!... en ik zal u zegenen; ik zal God bidden, dat hij u niets dan geluk doe genieten, dat Hij u.... - Niet alzoo, schoone jonkvrouw! - hernam hij op schamperen toon, - tot uwen vader te gaan, ja, daartoe wil ik u de gelegenheid openen, daartoe hebt gij slechts één woord te spreken,... één enkel woord,... maar u bij den minnaar te brengen!... neen, dit kan u geen ernst zijn geweest! - En welk woord verlangt gij te hooren? - vroeg betsy in onrustige spanning. - Dat woord, aanvallige maagd! is het woord, waarom ik u vroeger te vergeefs heb gebeden; dat woord is een woord van liefde; het is de belofte, dat gij de mijne zult worden. - Ellendige!... laat mij!... riep de in toorn ontstokene betsy, haren afschuw niet langer kunnende bedwingen, - laat mij! Toen ik uw aanzoek om mijne hand weigerde, was het enkel omdat ik u niet beminde, doch thans is het omdat ik u verfoei!... En sidderend verwijderde zij zich, en vervolgde haren weg. - Ga maar, - riep hij haar na, - ga maar, onzinnige! gij hebt hun vonnis geveld! In de hevigste gemoedsaandoening kwam Miss mackfield aan de gevangenis. Het zien reeds van dat akelig | |
[pagina 300]
| |
verblijf joeg haar een koude rilling door de leden. Zij strekte de bevende hand angstig uit naar de schel; zij waagde het die te bewegen, en verschrikte op het geluid dat zij voortbragt, aan den slag van een doodklok gelijk. Akelig weêrgalmde dat geluid door de holle gangen; maar nog schrikwekkender was haar, bij het openen der poort, het geknars der verroeste sloten en grendelen. Die toonen vlijmden haar pijnlijk door het hart. Zij trad het voorportaal der gevangenis binnen, en met een geduchten slag viel de zware, met ijzer verzekerde deur achter haar digt. Zij sidderde toen zij een blik waagde in dit verblijf van ellende, tranen, en geween. Haar borst was beklemd, haar ademhaling belemmerd. Zij poogde, maar kon niet spreken. Eerst nadat haar overstelpt gemoed zich in een tranenvloed ontlast had, mogt het haar gelukken, eenige verstaanbare woorden uit te brengen. Die woorden behelsden de bede om bij haren vader en haren geliefde te worden toegelaten. De officier der gevangenis, die zich bij den sleutelbewaarder bevond, hoewel verrukt door de schoonheid der maagd, en bewogen met hare smart, verklaarde, tot zijn leedwezen verpligt te zijn haar verzoek te weigeren; het bevel daartoe was bepaald, gestreng en zonder uitzondering: de overschrijding van dat bevel te gedoogen of oogluikend toe te staan, kon hem het verlies zijner betrekking en nog erger straf berokkenen. De wanhopige liet zich echter door deze weigering niet afschrikken; zij knielde voor den krijgsman neêr en bad: - Heb mededoogen, Sir!... gij zijt misschien gehuwd. Gij verheugt u welligt óók in het bezit eener aangebedene dochter!... Welnu, zoo u eens het ongeluk trof in den kerker te moeten versmachten, als gij daar, alleen met uwe wanhoop, met uwe smart, naar die dierbaren verlangdet,... als gij God badt, dat Hij haar tot u zenden mogt!... Als zij dan kwam, en op den drempel van het schrikverblijf werd afgewezen... Zeg mij, zou dat u niet tot vertwijfeling brengen?... O, Sir! bij de barmhartigheid Gods! vergun mij mijnen vader te zien!... Gewis heeft hij de stem van zijn kind reeds | |
[pagina 301]
| |
gehoord, want het gehoor der vaderliefde is scherp, en het hart gevoelt, wat er, ver verwijderd zelfs, omgaat. Sir! ik bid, ik smeek u bij de liefde, in den naam uwer dochter, in den naam uwer echtgenoote, in den naam der vrouw, die u het leven schonk, Sir! in jezus naam, voer mij, voor één oogenblik slechts, aan het hart van mijnen dierbaren vader! - Ik kan, ik mag niet, goede Miss, hoe gaarne ik zou willen. - was het bewogen antwoord des grijzen bevelhebbers, terwijl hij een traan van het met likteekens beploegd gelaat afwischte. - Gij zijt dan onverbiddelijk!... maar hebt gij dan een hart van staal?... o, ik begrijp het: - gij hebt geene echtgenoote, die gij bemint; - geene dochter, die uwe bedaagde jaren met liefkozingen vervrolijkt;... gij hebt haar niet lief, zoo gij ze bezit,... zij zijn niets voor u!... o Vergeef mij, gij zijt een hardvochtig vader, - een meêdoogenloos zoon, wiens ouderen welligt zoo vroeg storven, omdat zijn hart vreemd is gebleven aan het zalig gevoel der kinderliefde! - o, Mijn God!... dat is te veel! - barstte de oude krijgsman uit, - kom, Miss mackfield, kom! De engel, mijne dochter, mijne dierbare jenny is uwe voorspraak! Welaan, ik zal u bij uwen vader brengen. In de vervoering harer dankbaarheid omhelsde de maagd den grijsaard met kinderlijke onbeschroomdheid. Zelfs de gevangenbewaarder, hoe ook aan tooneelen van smart en lijden gewoon, bleef niet onbewogen. Betsy bij de hand nemende, leidde de officier haar door onderscheidene duistere gangen, tot zij aan het einde eener lange gaanderij voor de deur eener cel stand hielden. Op een wenk des bevelhebbers nam de cipier van zijnen ring eene der groote sleutels en draaide die driemalen in het slot om; de deur kraakte op hare grendelen; en betsy vloog toe, den officier en bewaarder voorbij, en lag oogenblikkelijk in de armen van haren vader, en drukte daarna het kloppend hoofd aan de van blijdschap hijgende borst haars minnaars. - Lieve betsy!... Dierbaar, eenig kind!... Ongeluk- | |
[pagina 302]
| |
kige bruid! - waren de eenige woorden, die bij dat treffend, hartverscheurend wederzien over de lippen kwamen, door snikken en kermen afgebroken. Toen volgde er een somber stilzwijgen, dat meer uitdrukte, wat er in het gemoed der lijders omging, dan duizende woorden en uitboezemingen zouden kunnen. Bij wijlen slechts werd die stilte afgebroken door de plotselinge opwellingen der smart, door tranen en snikken, door verzekeringen van liefde, door verzuchtingen en troostredenen. Eindelijk was het onverbiddelijk tijdstip der scheiding gekomen. De officier durfde de gevaarlijke vrijheid niet langer rekken. Wanhopend en snikkend viel betsy nu haren vader, dan weder haren bruidegom om den hals; gedurig wilde zij hen verlaten, gedurig vloog zij hun weder in de armen. Zij kon niet van hen scheiden; haar hart dreigde te breken. Haar geluk, haar leven was besloten binnen deze akelige, enge cel. - Ach, zij kon er geen afstand van doen. Liever zou zij met en bij hen lijden, liever met en bij hen sterven, dan hen verlaten. - Moed gehouden!... Op God vertrouwd!... Mijn dierbaar kind! - sprak de oude mackfield, zich met geweld tot den schijn van berusting en kalmte dwingende. - Spoedig keeren wij tot u en uwe moeder weder, om ons nimmermeer buiten den huiselijken kring te verwijderen. - Onze lang gewenschte vereeniging, die het geluk mijns levens zou uitmaken, is slechts voor eenigen tijd verschoven, - voegde henry haar bemoedigend toe, - weldra zullen wij met verhoogde vreugde het toppunt onzer wenschen bereiken! - Maar de wijze, waarop hij sprak, verried al te zeer, dat zijne woorden in weêrspraak waren met zijne innerlijke overtuiging, en dat er gedachten aan eene gansch andere toekomst in zijn gemoed omgingen. - o, Misleidt mij niet, - antwoordde betsy, twijfelmoedig, - misleidt mij niet; want dat zou een vreeselijk bedrog wezen!... Maar neen, - ging zij na een oogenblik peinzens voort, als ware eensklaps een straal van hoop opgegaan in hare ziel, - neen, zij zullen u | |
[pagina 303]
| |
niet durven veroordeelen! Zij weten het en zullen er voor terug beven: - Gods toorn zou hen verpletteren, indien zij een arm meisje, als mij, met éénen wreeden slag, echtgenoot en vader ontnamen! - Neen, neen, zij zullen het niet durven!... Ik zal dáár zijn, als gij voor uwe regters staat. - Hoort gij 't, vader! - Hoort gij 't, henry! - Ik zal den liefderijken jezus bidden, dat Hij mij kracht verleene! - en dan zal ik voor u spreken. - ik zal voor u bidden, - ik zal voor u sterven, - ja, sterven; - maar gij zult vrij wezen en gered! - Maar neen, zij zullen niet onbarmhartig blijven voor de stem van een weeklagend meisje, voor de jonge vrouw, die twee mannen redden wil, waaraan haar de teederste, heiligste banden binden, - met wie zij leeft en sterft! - Kom, Miss! kom! 't is méér dan tijd! - klonk het gebiedend door de half geopende deur, waar de officier ongeduldig op haar wachtte. - Vaarwel, mijn kind, vaarwel! - Breng uwe dierbare moeder mijn groet! - o Troost haar, de edele vrouw! - Zeg mijner beminde mary, dat ik mij gelukkig reken als martelaar voor mijn vaderland te lijden. Alleen haar lot maakt mij week; hare smart doet mij weenen; de gedachten aan haar en u verteederen mij. Breng haar dezen kus en mijne groete. - o, mijn God! - ik kan niet meer! De vader drukte een vurigen kus op de lippen zijner dochter, en klemde haar voor het laatst aan zijn hart. Toen barstte hij het uit en zonk knielend op de stroopeluw neder. Henry vond geene woorden om zijne gewaarwordingen mede te deelen. Hij vond geen troost, om der beminde zijner ziel aan te bieden. Zijn gemoed was te vol; de ademhaling was beklemd; zijn keel scheen digtgenepen; onstuimig zwoegde zijn borst; zijn blikken vlogen verwilderd rond, en schoten stralen. Met geweld moest betsy uit zijne omärming worden losgerukt. In stomme vertwijfeling wierpen zij elkander nog een blik toe, waarin zoo eindeloos veel lag opge- | |
[pagina 304]
| |
sloten: smart, wanhoop, liefde en zwakke hoop! De zware deur knarstte weder op hare hangers; zij werd weder digt geworpen. Wreede scheiding! - De gevangenen hadden den engel der vertroosting als in een droom aanschouwd. Zouden zij ooit haar wederzien?
Veertien dagen - eene eeuwigheid! - waren voorbijgekropen. De edele krijgsman, de officier der gevangenis, had zijn menschlievend gevoel geboet met ontzetting van zijnen post en vervallen verklaring van zijnen rang. Hij had vertrouwd op de duisternis der gevangenis en gewaagd naar de uitspraak van een edel mededoogen te luisteren, - hij had vergeten te bedenken, dat juist de duisternis het element is, waarin het verraad leeft, omdat zij den verrader, die zich zijn verfoeijelijk handwerk schaamt, met graauwe vleugelen, voor het oog der wereld, overschaduwt. De zaak had voor de regtbank gediend. Het getuigenverhoor was afgeloopen, de verdediging gehoord. Den volgenden dag zou de uitspraak geschieden. Reeds vroeg in den morgen wemelde het volk in de breede straten, en stroomde eene talrijke menigte in gespannen verwachting naar de regtzaal. Met reikhalzende nieuwsgierigheid lette aller blik op het binnenkomen der gevangenen. Er waren grijze vaders, stok-oude moeders, weenende echtgenooten en meisjes, en schreijende kinderen, die allen met krimpende harten het oogenblik verbeidden, waarin zij hooren moesten of hunne dierbaren zouden zijn ontslagen, dan of zij veroordeeld waren ter dood. Overal zag men tranen, overal doodelijke bleekheid, overal hoorde men snikken en zuchten. Eer de gevangenen, de regters, of het vonnis nog dáár waren, was reeds de regtzaal op zich-zelve een ijselijk tooneel van wanhoop en smart. De regters traden de zaal binnen en plaatsten zich met | |
[pagina 305]
| |
het gewoon ernstig, plegtig stilzwijgen op hun gestoelte. De gevangenen werden daarna binnen geleid; en onder de menigte, kort te voren nog wild en onstuimig, heerschte op eens de diepste stilte, alsof zij herschapen ware in een groep van steen. Statig hief zich de voorzitter van zijnen zetel op, en met eene heldere, doch bewogene stem, die door hart en nieren ging, sprak hij: - Beschuldigden! de regtbank heeft uwe zaak met naauwlettende zorg onderzocht, met strikte regtvaardigheid overwogen. Gij zijt schuldig bevonden aan pogingen om de bestaande regering omver te werpen, door geordenden opstand. Gij zijt gegrepen met de wapenen in de vuist, waarmede gij u verzettede tegen de wettige magt, en gij hebt uwe rebellie vergezeld doen gaan van moedwillige verwonding en moord. Zoo hebt gij u schuldig gemaakt aan de misdaad van hoogverraad jegens het vaderland, van majesteitsschennis jegens Zijne Britsche Majesteit, onzen gezegenden Koning, die Gods heilige bescherming zij aanbevolen. Geene termen ter verontschuldiging of verzachting aanwezig zijnde, veroordeelt de regtbank dienvolgens u allen tot de straffe des doods! Een raauwe gil, gevolgd door andere, even ijselijk, deed zich in een hoek der zaal hooren. Eenige mannen droegen eene in zwijm liggende vrouw naar buiten. - Stilte! - geboden de geregtsdienaars. De Voorzitter vervolgde: Dit vonnis, in het hoogste ressort geveld, zal binnen acht dagen in het openbaar aan ulieden voltrokken worden. Maak u den korten tijd ten nutte, die u nog vergund is, om uwe zielen voor te bereiden voor den geduchten overgang naar de eeuwigheid; om, zoo mogelijk, verzoend te verschijnen voor den zetel des eeuwigen Regters, voor den regterstoel van God! Hier beneden hebt gij niets meer te hopen. Vestigt derhalve uwe hoop op de eeuwigheid! De aardsche geregtigheid kan u geene genade verleenen; wij bidden u de genade des Hemels toe! | |
[pagina 306]
| |
De veroordeelden werden weggevoerd. De menigte ging ontroerd en verpletterd van daar. Allen wisten, dat de strenge uitspraak der regtsmagt onherroepelijk was. Zij waren overtuigd dat hun geene hoop bleef; geene, - dan op de ontferming des Allerhoogsten! | |
IV.'t Was morgen. De hemel was met donkere wolken overtogen, en de zon verborg zich daarachter, om een treurtooneel te minder op deze wereld te zien. Het was of er eene droevige overeenstemming bestond tusschen de stemming der natuur en die der menschen; want ook deze waren somber en stil - alles droeg het akelig voorkomen des doods. De veroordeelden hoopten vruchteloos nog een laatste liefelijke straal van de morgenzon op te vangen, en het hart nog eenmaal te verkwikken bij den glimlach der natuur, die, als God, liefdevol en goed is voor allen. Slechts een flaauwe schemering drong in hunne kerkerholen door. Nog slechts eenmaal aanschouwden zij den herboren dag, het was of deze met en om hen treurde. En toch dat twijfelachtig licht, wat was 't nog hel en koesterend, als de gedachte hen deed rillen aan den doodsnacht, die daar volgen zou! In de gevangenis heerschte de sombere bedrijvigheid, bij dergelijke gelegenheden gewoon, die de indrukwekkende stilte gedurig stoorde, welke in de cellen heerschte, en zich vermengde met het geknars der sloten en grendels van de verblijven der ongelukkigen, waarin zich eerwaarde Priesters vertoonden, om met vromen ijver den troost der Godsdienst tot zalving der zielen aan te bieden. Met heiligen ernst drongen zij aan op eene godgevallige voorbereiding voor de op handen zijnde eeuwigheid; op berouw en boete; op het vroom gebed, om de schuldigen te redden van het eeuwig verderf, dat hen toeft, die henengaan uit de zondige wereld, zonder vrede in het gemoed, zonder verzoening met God! Dof galmen de slagen van den grijzen toren, die het | |
[pagina 307]
| |
middaguur aankondigen. Met ontzetting tellen de veroordeelden de twaalf sombere slagen. Hoe snel volgt de een den ander op! - hoe spoedig zijn allen weggestorven! Onmiddellijk worden zij achtervolgd door wapengekletter. Een regement krijgsknechten heeft zich voor de gevangenis geschaard, en houdt daar, in twee afdeelingen gesplitst, de wacht. Nu worden de kerkerdeuren geopend, nadat de gevangenen, uit hunne cellen gevoerd, in het groote voorportaal van den kerker waren bijeengebragt en aan elkander geketend. Akelig schouwspel! - Daar treden zij, de ongelukkige offers van den dood, buiten de gevangenis! - Voor het laatst ademen zij Gods vrije lucht, zien zij Gods vrijen hemel, staren zij op vrije natuurgenooten! - Een aantal geestelijken, in hun ordegewaad, met gebedenboeken in de hand, opent den somberen trein. In diepe, plegtige aandacht verzonken, zeggen zij de gebeden op voor de rampzaligen, die hen volgen of in hun midden treden. Deze schijnen reeds meer schimmen, dan menschelijke gedaanten. Neêrgebogen, niet door de zwaarte der ketenen, maar door vertwijfeling en angst des doods, scheurt hun aanblik den gevoelvollen boezem des toeschouwers open. Aan beide zijden door krijgsvolk ingesloten, hooren zij het verblijf, waarin zij zóó veel smart en lijden verduurd, zóó vele tranen gestort, zóó vele zuchten geslaakt, zóó vele gebeden opgezonden hebben, achter zich toewerpen. Hoe huiverden zij toen zij er binnen kwamen, en hoe gaarne zouden zij er nu terugkeeren! - Wel zijn er onder hen, voor wie de verlossing door den dood weemoedig zoet mag heeten, - en toch ontglipt aan elke lip de zucht: - Reeds nu!... toch hijgt elke borst naar de verlenging des levens! Ja, het leven is begeerlijk, al is het door lijden en smart verbitterd. De ingeschapen natuurtrek verheft zich onweerstaanbaar zelfs bij den twijfelmoedige, die de vervulling nabij waant zijner bede, dat hem de levenslast moge worden afgenomen, die hem duldeloos zwaar drukt. Hoe sterk moet zij zwoegen in het hart van hem, die | |
[pagina 308]
| |
onwillig is een leven af te leggen, dat de menschelijke geregtigheid als een zoenoffer eischt; die de waarde er van hooger schat, naarmate het verlies nader komt: Langzaam zet de trein zich in beweging. De kerkklokken doen van het droevig kleppen hunner doodsche toonen de lucht weergalmen. De geestelijken, bewogen en ontroerd, vermanen tot boete en spreken gebeden uit en vertroostingen. De gevangenen waggelen meer dan zij gaan. Alles is reeds verstorven om hen heen. Zij treden voort, zwijgend en in zich-zelven gekeerd, en slaan zij somwijlen het oog op, dan staren zij de omstanders aan met wezenlooze blikken, alsof hun gezigt reeds gebroken ware, en hun niet meer toeliet te onderscheiden of te herkennen, wie of wat zich voor of rondom hen vertoont. Het is hun of er niets meer voor hen bestaat, dan die korte spanne tusschen den kerker en het schavot, tusschen het leven en den dood! Onbewust, werktuigelijk doen zij de laatste schreden, om hunne ligchamen weg te brengen naar de slagtbank; om dien kerker ter slooping over te geven, waarin de ziel nog wel voor een wijl huist, maar reeds bijna niet meer werkt; zij behoort niet meer aan de aarde alleen, sedert zij zich voor hare verhuizing gereed maakte, en, - nu is zij hare bestemming genaderd! Op verschillende plaatsen vernam men een hartverscheurend geween. Als soms een wanhopige zoon, eene radelooze dochter, of beminde, eene snikkende zuster of moeder, een rouwklagende vader of een jammerende vriend, zich nog voor het laatst aan de borst des veroordeelden poogde te werpen, dan verstokten de wachters hun meêwarig gevoel; - hun pligt gebiedt; zij vervullen dien soms terwijl een traan langs hun gebronsd gelaat of grijzen baard nederdruppelt, - een norsch ‘terug!’ verijdelt elk tooneel van vervoering. Zoo zwaar weegt menigmaal de looden arm van pligt en wet! Aan de treden van het schavot nog een blik op de aarde, die uw voet voor het laatst drukt! - Op de bloedige strafplaats nog eens naar den hemel te zien, die | |
[pagina 309]
| |
voor het laatst boven uw hoofd is uitgerold! - Nog ééne laatste, stille verzuchting, nog een laatste, vurige bede tot God op te zenden, voor hen, die gij in rouwe achterlaat en waarover uw ziel bekommerd is! - Nog ééns de herinnering aan jeugdige onbezonnenheid, aan bedaagde onvoorzigtigheid, zaamgevat tot een bitter, doch helaas te laat berouw! - Eindelijk nog een kort, maar vurig gebed, waarin de gansche ziel zich oplost, een gebed om de genade en ontferming Gods! - Ongelukkigen haast u! - De dood wenkt! - Reeds vlamt het zwaard van den scherpregter! - Ziet het flikkeren! Gelijk de flikkering der hoop, die u thans, thans pas begeeft, wegsterft, zoo zal het in de volgende minuut opgehouden hebben te schitteren; - opgehouden, gelijk als alles, want dan heeft de dood uw oog gesloten!
Mackfield en henry clighton waren de aanvoerders geweest der eedgenooten, hun was de droevige onderscheiding bewaard, het eerst den dood voor de vrijheid te sterven. Ondersteund door henry betreedt mackfield de treden van het schavot. Mat en waggelend is zijn gang. Zijn gelaat is onkenbaar, zijne hoofdharen zijn als sneeuw geworden. Het hoofd hangt op de borst neder. Met een onvervulden wensch moet hij, helaas! overgaan in de eeuwigheid: hij had zoo gaarne zijn bemind kind, zijn innig geliefde betsy nog één vaderkus gegeven; zoo gaarne nog één enkele minuut gehemeld aan haar boezem! Zij was zijn eenigste, - zijn herfstbloem! - Hij zou nog zoo gaarne aan de trouwe gezellin zijn levens zijn laatst vaarwel, zijn jongsten troost hebben toegesnikt! - Dat alles is hem ontzegd, want - alles is voorbij! - De beul heeft het zwaard gezwaaid! Sir mackfields oog is gesloten, - zijn gelaat verbleekt, - zijn ligchaam verstijfd, - zijn bloed vergoten, - zijne ziel is reeds opgevaren tot God, waar zij genade en vrede vinde! Met oogen, waaruit koortsachtige opgewondenheid straalt, met fiere houding en onverschrokken tred nadert henry het moordblok, zoo als hij de vergaderzaal der eedgenooten gewoon was binnen te treden. - Leve de vrijheid!... voor Ierland in den dood! - roept hij met onverschrokken stem, terwijl hij nederknielt. - Hoerrah!... hoerrah! - galmt het uit duizende monden, alsof zich eensklaps een loeijende storm verhief. Een geweldige beweging ontstaat bij dien kreet onder | |
[pagina 310]
| |
het volk. De dubbele rij wachters heeft moeite, bij het gewoel en gedrang, op hunne plaatsen stand te houden. Gedurig worden zij meer en meer verdrongen. Het schavot wordt omringd door de burgers! Dien magtigen volksdrom, als een stroom voortstuwende, kunnen de krijgsknechten niet weêrstaan. De scherpregter heft inmiddels zijn zwaard op! Daar klinkt op eens tusschen het gejoel van den woedenden drom een ijselijk gegil! - het is de kreet eener vrouw. - Genade! Genade! - jammert zij met de blijdschap der zinneloosheid op het gelaat. De regter had een teeken gegeven. Groote God! de beul heft het hoofd des jongelings bij de hairen op, en vertoont het aan het razende volk. Nog lillen de zenuwen, - nog trekken de open oogen, - nog is de blos niet weggestorven! - Het bloed druipt neder voor het oog der menigte, die op dat gezigt een raauwen gil van afschuw doet hooren en terughuivert, als greep de scherpregter onder hen rond naar nieuwe offers! Nu was er ruimte voor de toesnellende vrouw, die: - genade! genade! - kermde. Maar zij, - de arme, die dat woest geschreeuw heeft pogen te verstommen, - die te vergeefs den verworven genadebrief boven de hoofden hield opgestoken, - die de vleugelen des adelaars had willen leenen, - die wilde doordringen, maar teruggestooten is, - die riep, maar niet gehoord werd, - zij heeft ook het zwaard zien vlammen! - zij heeft den beul dat hoofd zien vertoonen, dat zoo vaak op haren schouder lag! - die oogen stervend in het hoofd zien ronddraaijen, waarin zoo rein de blik der liefde blonk! - Kermend rukt zij zich de schoone hairen uit! Vertwijfelend rijten hare nagelen haar kuischen boezem op! - Zij stort als levenloos ter aarde. Die kreet: - Leve de vrijheid! - voor Ierland in den dood! - wel mogt hij een vloekleus heeten. Ongelukkige, ontzinde jongeling! - hij kostte u ten tweedenmale het leven!
Op het kasteel van Galway had voortdurend schrik en ontsteltenis geheerscht. De folterende onrust der bewoners was nog vermeerderd, toen sedert den noodlottigen dag der veroordeeling betsy vermist werd. Overal werden de zorgvuldigste nasporingen in het werk gesteld, doch geen enkele had de gewenschte gevolgen. Diep troffen de aandoeningen, die de ziel der lijdende vrouwe van Galway martelden. Hare krankheid nam zoodanig | |
[pagina 311]
| |
toe, dat elke hoop op herstel meer en meer bleek ijdel te wezen. Bij toeval vernam men op het slot, dat betsy zich bij de veroordeeling in de regtszaal bevonden, en zich onmiddellijk naar Londen begeven had, waar zij door hoogen invloed zich toegang tot de Koningin had verschaft, en knielende hare genade afgesmeekt. Wel gaf dit weinig hoop op een gewenscht slagen, - maar, klemt de schipbreukeling, in de hoop van het leven te redden, zich niet vast aan het wrak, dat met hem vergaan is? - Zoo ook de vrouwe van Galway. Het vernemen van de edele daad harer dochter scheen haar nieuwe krachten te geven; geslingerd tusschen de vreeze des doods en de verwachting des levens, vroeg zij gedurig naar hare dochter, wier edelen moed en trouwe liefde zij met moederlijke fierheid bewonderde en toejuichte. Inmiddels was het ontzettend tijdstip met reuzenschreden genaderd, waarop zij en betsy alles konden verliezen! - Eén dag nog!... slechts één!... betsy deed niets van zich hooren! - De vreeselijke morgen der strafoefening brak aan!... betsy deed niets van zich hooren! - Het ijselijk uur was daar!... de echo stuwde het gelui der doodklok van rots tot rots!... de akelige toonen drongen, als boden der verschrikking, door tot in de eenzame zalen van het slot van Galway!... betsy deed niets van zich hooren! - o, Verschrikkelijk was zij aan te zien, die lijderes naar ligchaam en ziel, die met elken doffen slag der klok door nieuwe foltering werd aangegrepen; die bij de gedachte alleen aan den mogelijken dood haars geliefden echtgenoots de koû des doods door hare aderen voelde rillen, en uit wier oogen een leven vol vuur, maar bedriegelijk schitterde, te gelijk met dien matten blik, die den levenden schijnt te willen beduiden: - zij gaat! - en den dooden: - zij komt, - zij komt haastelijk! - Betsy komt niet! - kermde en herhaalde zij gedurig met eene zwakke, door zuchten afgebroken stem. Het dof gebom der klok houdt aan. Eindelijk verstomt het! - Nu is zij gelijk aan een zinnelooze, in de hevigste aanvallen der verbijstering! Eensklaps rigt zij zich van hare legerstede op,... snelt naar een venster,... strekt de vermagerde hand dreigend uit, en gilt met een ijzingwekkend geluid: - Vloek over de beulen van mijnen echtgenoot!... Vloek over de beulen van henry clighton!... Vloek over de moordenaars mijner betsy!... Vloek en ellende over Engeland! | |
[pagina 312]
| |
De laatste vervoering had hare krachten overspannen; die overspanning volgde uitputting op den voet. Zij zeeg neder... zij was dood! - Zoo mackfield!... Zoo Lady mackfield!
Betsy heeft het nooit vernomen, dat hare moeder gestorven was en op zoodanige wijs. De vrouw, die op de geregtsplaats te vergeefs gepoogd had den genadebrief te vertoonen; die een vader en een minnaar kwam redden, maar hen zag sterven voor hare oogen,... zij werd herkend, en gedurende hare langdurige bezwijming door eenige medelijdenden vervoerd. Zij ontwaakte in het kasteel van Galway. Maar, barmhartig God!... welk een ontwaken! - zij was krankzinnig. Sedert dwaalde zij door het gebergte rond. En als haar iemand op het eenzaam bergpad ontmoette, riep zij dien toe: - Ik ben te laat gekomen!... Zij hebben hen vermoord!... Ziet ge daar het schavot!... de beul grijpt het hoofd!... 't Is dat van mijn schoonen bruidegom!... Henry!... henry!... lieve, sluit dat oog!... Nog een hoofd!... een hoofd met rimpelen!... met rimpelen en grijze lokken!... lieve beul, geeft 't mij!... Geef 't mij,... voor mijne moeder! Dan barstte zij soms in tranen, soms in een lagchen uit, dat beide den eenvoudigen bergbewoner door merg en been ging en hem deed sidderen van afschuw en medelijden. En als dan de echoos der rotsen haar kermen of lagchen lang slepend herhaalden, dan was het als werd er een klagt uit de graven vernomen, en men dacht aan de geesten van mackfield en van henry clighton! - Arme betsy! - klonk het dan uit den mond der voorbijgangers. - Arme betsy! - lispelde de echo. - Arme betsy! - zuchtte de avondwind. Eindelijk was de dood, die haar eens zoo wreed was, met haar verzoend en erbarmde zich over haar. Wat was zij droevig te zien, die lelie, neêrgestormd in haar vollen bloei! De maagden uit den omtrek weenden bij hare lijkbaar. Zoo daar een onzer dichters had gestaan, hij had aangeheven: ‘Wat slaapt een jonge doode zacht!’
De jongelingen uit de nabuurschap droegen haar graf- | |
[pagina 313]
| |
waarts. De vriendinnen harer jeugd overspreidden haar graf met bloemen en - tranen! Wie deze woeste gebergten bezocht, hem werd op haar zerk haar ongelukkig lot verhaald, door zoo droevig een liefde en lijden geheiligd. Maar sedert werd in den verst verwijderden omtrek van dat graf de bloedige leus niet meer vernomen: de kreet, met deze jammerlijke offers betaald: - Leve de vrijheid! - voor Ierland in den dood!
L.v.H.S. |
|