| |
| |
| |
Mengelwerk.
Over de zedelijke oorzaken van den val des Israëlitischen staats.
Door A.J. Lastdrager.
In welk land zoudt gij liever wonen? - Waar, op vruchtbre vlakten, de rijkste graanteelt ruischt; waar de kemel zijnen rug biedt tot het bijna kosteloos vervoeren der schatten van het Oosten; waar het paard, fier, schoon en snel; de ezel fraai en vlug; der schapen vacht overvloedig en fijn, en zelfs der geiten haar onschatbaar is? - In een land waar op de hoogten der bergen de vijg, de granaat, de olijf en de dadel tiert; waar de heuvelen den keurigsten wijnstok dragen; waar matige rivieren en beeken den grond drenken en zegenrijk zijn, zonder verwoestend te worden? - In een kustrijk land, waar de zee de voordeelen des handels aanbiedt, zonder den hoogen bodem te kunnen overstelpen? - In één woord waar de grond voedsel in overvloed, de boomgaard geurig ooft in menigte, de afwisseling van heuvels en dalen de schilderachtigste verscheidenheid aan het oog en de morgenlandsche lucht een ons ongekend genot des levens schenken? - Of in een land waar de bodem, laag en moerassig, naauwelijks gerst, - maar overvloed van riet draagt; waar 's menschen voet, in den drassigen grond zinkende, hem doet twijfelen, of het land waarop hij treedt wel land heeten moge? Waar rivieren en zeeën, in eeuwigen strijd, elkander beurtelings de heerschappij over den uitgestrekten modder- | |
| |
poel, betwisten; - waar de lente, elders zoo liefelijk, vaak de bergvloeden met onbetoombare vaart aandrijft en 's landmans erf en have vernielt? - In een land waar hier de duistere wouden geene vruchten, dan eenen flaauw smakenden wilden appel, opleveren; ginds onafzienbare heivelden en dorre zandheuvels het akelig gevoel van barre eenzaamheid verwezenlijken; waar eentoonige laagten eene eeuwige eenzelvigheid veroorzaken; waar de nood tot jagt en vischvangst drijft en dwingt om af te dalen van terpen, omhuld met eenen benevelden dampkring, eene koude vochtige lucht en de uitwasemingen van beurtelings drooge en verdronkene streken, tegen wier invloed alleen de geharde mensch
door gewoonte bestand is?
In welk dier landen zoudt gij liefst wonen? In het eerste? Wel, verlaat dan déze misdeelde plek der aarde en trekt naar dien oord, die beschreven staat, als overvloeijende van melk en honig! - Zegt Nederland vaarwel! en zet u neder in Kanaän!
Of zou die ruil welligt berouwen? Zegt men niet, dat Kanaäns streken thans stugge dorheid vertoonen; dat zijne velden onbebouwd liggen; dat de vruchtbare akkers naauwelijks het duizendste deel geven van den voorraad, dien zij kunnen schenken? dat er de havens verzand zijn; dat noch handel, noch nijverheid, noch kunst, noch wetenschap er levensgeluk, of welvaart, verspreiden; maar, integendeel verdrukkende willekeur, aan den eenen, en doovende domheid, bij- en wangeloof, aan den anderen kant, er den schepter zwaaijen?
Zoo ja, is dát nu Kanaän, waar eenmaal eene bevolking bloeide, talloos als het zand aan den oever der zee. Dát Kanaän, waar eens in stad bij stad, tot zelfs in de wouden des Libanons, paleizen prijkten, en dat nu slechts bouwvallen en schamele hutten heeft! Dát Kanaän, dat naar den afgeleefden ceder gelijkt, die in omtrek en tal van verdorde takken bij het beeld van voormalige schoonheid en sterkte, den stempel des doods draagt!
En Nederland! O hoe kon ik u, mijn vaderland! zoo diep smaden! Is dan hier de grond niet bedekt met voe- | |
| |
dend graan? Zijn heuvels en velden hier niet het lagchende beeld van vrije nijverheid? Zijn zelfs de dorste streken niet, door wijze menschenmin, hervormd in scholen van werkzaamheid, kennis en godsdienst? Grazen hier geene vette runderen op geurige kruiden, waar vroeger een poel of meer bestond? - Huist er op Hollands kleine plek gronds niet meer volks, werkzaamheid, wetenschap, kunst en algemeene beschaving, dan ergens op aarde, op eene gelijke oppervlakte, gevonden worden?
Waarlijk, alles vergeleken, doet Holland nog voor geen land der oude wereld onder; Kanaäns toestand integendeel is nu deerniswaardig, en evenwel, ééns was het rijk en liefelijk.
Vanwaar zulk een ommekeer? Is de stand of de loop onzer planeet veranderd? Beschijnt de zon ons erfdeel milder, of Israëls aloude woonplaats kariger? Heeft de zee zich van onze kusten verwijderd, of zijn der Alpen bronnen verdroogd, of heeft de hand des Almagtigen onzen bodem boven het peil der wateren verheven? Is er eene omkeering in de bevruchting der aarde geschied, die hier zegent met bloei en leven, dáár slaat met dorheid en dood?
Het antwoord is: Judea verzaakte alle wezenlijke beschaving en - ging te gronde; Nederland beminde die en - bloeide.
Uitgenoodigd om deze spreekbeurt te vervullen, zij het mij geoorloofd door een vlugtig overzigt der Joodsche geschiedenis te betoogen, dat volkeren van middelmatige grootheid op sterkte noch duurzamen voorspoed kunnen rekenen, zonder algemeene en veelzijdige verstandsontwikkeling of beschaving van den geest.
Het spreekt van zelf, M.H.! dat ik door verstandsontwikkeling en beschaving van den geest, niet bedoelen kan een uitwendig oppervlakkig vernis, dat zich enkel tot behagelijke vormen bepaalt; maar integendeel beöog: de beoefening van wijsbegeerte, wetenschappen, kunsten en handel als zoo vele middelen, niet slechts tot uitwendigen luister, maar tot vermeerdering vooral van ware zedelijkheid, verlichte godsdienst, en tot vestiging van
| |
| |
een volkskarakter, onmisbaar tot voortduring van staatkundige onafhankelijkheid.
Verstandsöntwikkeling en echte beschaving waren dan ook grondtrekken van het karakter der grondleggers van den Israëlitischen Staat.
Immers men heeft slechts de namen van mozes, samuël en david te noemen, om te doen denken aan mannen, die niet alleen leefden om te heerschen, maar veel meer nog om kennis en waarheid en, door dezen, den bloei van hun volk te verhoogen; mannen die zich ten doel hadden gesteld om eene der Godheid waardige Godsvereering, blijkbaar in leer en wandel beiden, te bevorderen. De wetgeving des eersten, de profetenscholen des tweeden en de psalmen des laatsten verspreidden eerbied voor één éénig God, liefde tot de menschen, beschaving in hoogeren zin onder het lang verslaafde kroost van jacob. Een geheele stam, een dertiende deel des volks, was aan het onderwijs van de overige twaalf deelen toegewijd; - toegewijd aan de verhevene leer, dat de Almagtige alleen aanbiddelijk is en de mensch alleen onderworpen aan den Hoogen God?
Wat toch beweerde sauls leermeester anders dan dat gehoorzaamheid meer is dan de offeranden; van welke de eli's zonen (ook de nieuwere geschiedenis heeft het te duchtig bewezen) dikwerf, met grove inhaligheid, het vette naar zich slepen?
Wat toch wilde hij met zijne profetenscholen anders, dan het vormen van een aantal mannen, geschikt om den godsdienstigen geest des volks, door onderwijs, te herstellen en te zuiveren?
Zong de koninklijke dichter niet, in hartverheffende psalmen: ‘Dat in 's Heeren tent alleen mag wonen die onberispelijk wandelt en deugd betracht; die met zijn hart de waarheid spreekt en aan zijns naasten kwaad geen welgevallen heeft; in wiens oog het verachtelijke veracht is; die zweert en het gezworene, ofschoon tot zijne schade, niet verandert’?
Met zulke zuivere denkbeelden en leeringen ging de voorspoed des volks als hand aan hand.
| |
| |
De Voorzienigheid mogt het den grooten mozes hebben opgelegd om een slavental te bevrijden en slavenzin in volksgeest te herscheppen, het was voor den wijzen samuël en den kunstminnenden david bewaard, om, na eenen stilstand van bijna vier eeuwen, het eigenlijke volksbestaan der Israëliten voor te bereiden en te vestigen; om, door voorbeeld en leering, hun verstand te beschaven, en ook door de vorming van hunnen smaak, voor de schoone kunsten, hunne denkbeelden te veredelen.
Meer nog bloeide Israël inwendig en nam zijn ontzag naar buiten toe, in den tijd toen salomo aan godsdienst en schoone kunsten de wetenschappen paarde, en, door wijd gedreven handel, zijne kennis en ervaring poogde te vermeerderen. - Doch te spoedig viel die grootheid, wanneer dezelfde vorst, zijne eigene grondbeginselen en wijsheid verzakende, den geest zijner onderdanen van uit het gebied der zedekunde nedertrok in dat der zinnen.
Gij zult u herinneren, dat die val gestadig toenam onder zijne opvolgers, zoo wel in het eene als andere rijk; omdat deze door eene, van kwaad tot erger voerende, afgoderij, den geest hunner onderdanen verstompten, en hun, door verwerping van het zedelijke en verstandelijke deel in de godsdienst, alle wezenlijke beschaving ontroofden; de vereering des Allerhoogsten tot een louter guichelspel van priesterlist verlaagden, door wreede plegtigheden den volke deden gelooven, dat de razende toorn des Algoeden door het offeren van onnoozele zuigelingen kon gelenigd, of Zijn welbehagen door schaamteloos losbandige feesten verdiend kon worden. Het is bijna der vrage niet waardig, of er bij zulk eene Godsvereering algemeene verstandelijke beschaving van den geest bestond; dan of Israël en Juda ten speelbal moesten strekken aan onderlingen twist, buitenlandsch geweld, onderdrukking van grooten en slaafsche vernedering der gemeente?
De merkwaardigheid des Israëlitischen volks heeft velen, geloof ik, in latere tijden, een te hoog denkbeeld van deszelfs magt ingeboezemd. Het eigenlijke Palestina
| |
| |
beslaat toch slechts een zeer luttel plekje op de kaart van Azië, en de overwinningen, door zijn beminden vorst, den dapperen david, gemaakt, waren, in vergelijking met die van vele beroemde veldheeren der vroegere en latere tijden, zoo niets beduidende, dat zij naauwelijks meer dan eene grensversterking kunnen heeten. Geen aanzienlijk volk bukte ooit voor de wapenen der Hebreeën, en reeds salomo zag zijne, weinig beteekenende, schatpligtigen, zich aan het juk van den jaarlijkschen cijns onttrekken.
Hoe sterk dan ook bevolkt, had Israël geene middelen om aan magtige overheerschers wederstand te bieden, tenzij het voldede aan jehovah's oogmerk met den mensch, en dus door hoogere beschaving een verstandelijk overwigt bezate. - Een overwigt dat, volgens de ervaring, ontluikt uit de beoefening der wetenschappen, het drijven van algemeenen handel, de vrije nasporing der natuur en eene ernstvolle overpeinzing der leerstellingen van godsdienst, zedekunde en wijsbegeerte.
Phoenicië heeft het bewezen, Carthago heeft het voldongen, hoe magtig handel en wetenschap, zelfs in weerwil van zedelijke onmondigheid, den geest beschaven, en - hoe hoog die ontwikkeling van den geest de krachten eens volks verheft. Die Staten, waarbij Kanaän nog groot mag heeten, weêrstonden eeuwen lang den nijd en de aanvallen van tirannen, die al het omgelegene land deden bukken; maar Israël viel, bij het bezit zijner honderdduizenden, vaak op den eersten schok, omdat geene wetenschap, geene kunst er algemeen en duurzaam werd gehuldigd, (zelfs de bouwlieden des tempels moesten van elders komen), en omdat de oceaan nimmer zijne vloten droeg. - Salomons poging zelfs kon geenen lust voor zóó veel verstandelijke inspanning, als de handel vordert, aan het volk inboezemen, dat zijne ligging aan de Middellandsche zee, die den toegang naar alom ontsloot, niet achtte; maar zonder handel te drijven, zonder te woekeren met den grond, liever rusten bleef onder zijnen wijnstok en vijgenboom, en alzoo doorsluimerde tot het in den doffen slaap der gevangenis wegzonk! - Zeventig
| |
| |
jaren lang boette het voor zoo veel verzuims van geestontwikkeling; de eenige bronwel zijner nationale onzelfstandigheid.
Even als eene zware ziekte wel het ligchaam verzwakt, maar meestal dient om de kwade sappen, de verstopping van aderen en vaten en den loomen omloop des bloeds, welke de ziel verdooft en het geheele werktuig ontstelt, af te scheiden, op lossen, of te verdrijven, zoo ook diende de Babylonische slavernij om aan abrahams nageslacht eenen schok te geven, welks natrilling het gevoeld heeft tot eene latere en doodelijke kwaal het geheel ontbond.
Maar ook even als in zulk eene ziekte schijnbare krachten wegvallen en de mensch zich, zijner zuivering onbewust, na de genezing zwakker gevoelt, zoo ook bleef een aantal - ja, het grootste en rijkste deel der Joden, in schijn dus het magtigste deel van jacobs afstammelingen, in verschillende landen achter. Gouddorst boeide het aan de verblijven zijner vernedering en dienstbaarheid, en het zond, ter vergoelijking zijner verzaking van wet, zeden, volk en vaderland, geldgeschenken aan den tempel; welligt wanende, dat jehovah, voor zulk een pasgeld, het van de Babylonische en Egyptische vleeschpotten, in abrahams schoot, zoude overbrengen.
Dat onzuivere deel, hetwelk de kiemen van nieuw bederf in het nog zwakke ligchaam des pas herstelden Staats zou verspreid hebben, bleef dus achter; doch de wedergekeerden, hoe luttel in tal, hoe zwak in schijn, wonnen daarbij in wezenlijke zedelijkheid en volksbestaan; want, ofschoon het niet kan ontveinsd worden, dat velen, die optrokken om het vaderlijk erf in hernieuwd bezit te nemen, om Gods tempel te herbouwen en een plegtigen eeredienst voor een onzienlijk, goeddoend Opperwezen te herstellen, zulks deden met het uitzigt op tijdelijk belang, zoo moesten toch de herkrijging van vrijheid, vaderland en ongestoorde zuivere Godsvereering voordeelig op hen werken, en den band der nationaliteit, die hen reeds, door een gemeen lot, omstrengelde, versterken.
| |
| |
Wel wijs dan handelde zerubabel, toen hij den Samaritanen weigerde, eene gemeene zaak, zelfs in het goede, met zijne Israëliten te maken. De verstandelooze vermenging van waarheid en logen, in de begrippen ingedrongen eener menigte, die noch Jood noch heiden was, kon niet anders dan de ontwikkeling en zuiverheid benadeelen van de denkbeelden der Abrahamiten, voor zoo veel ramps, en toch niet te duur, gekocht.
Slechts gemeene herinneringen, gemeene ervaringen, gemeene voor- en tegenspoed, gemeene belangen en doeleinden kunnen harmonische werking voortbrengen en tot een zelfde uitkomst leiden.
Dat gevoelde ook ezra. En, het moge te hard schijnen, hij vernietigde en verklaarde onwettig de gemengde huwelijken, die gewoonlijk den goede bederven, zelden den dwalende in het regte spoor brengen; den geest benevelen, en twijfelzucht of onverschilligheid omtrent het hoogste en edelste baren, zonder in den regel den lust tot onderzoek aan te wakkeren.
Wat zegt het, M.M.! voor een pas herboren volk, naar één doel te willen streven, als geene geestbeschaving en verstandelijke overtuiging dat doel in duidelijke trekken helder en juist doen kennen; als de lessen, door het verledene gegeven, vergeten zijn, en de ervaring der vaderen verloren gaat?
Dat wist ezra, de wijze, de vrome, de hooggeachte priester des Heeren. - Daarom rigtte hij Synagogen tot opleiding des volks, en scholen tot onderwijs der jeugd op. Bedehuizen en scholen, waarin niet alleen de zedewetten verklaard maar ook de volksgeschiedenis van den aanvang af, zonder vergoelijking van zonden en dwalingen, gelezen en onderwezen werd. De eerste boeken toch van de Israëlitische verzameling behelzen niets anders dan de beschrijving van Israëls pligten, ervaringen en lotgevallen, voortgevloeid uit zijn meerdere of mindere afkeer van of neiging tot de beeldendienst, die weder het gevolg zijn van voor- of achteruitgang in wezenlijke beschaving des verstands.
Zegenrijk was de invloed dier scholen gedurende een
| |
| |
langen tijd. Zegenrijk onder de eerste der twaalf Hoogepriesteren. Zij schonken den Joden geleerden, die de kennis der godsdienst in heidensche landen en andere talen overbragten; zij teelden eenen simon den regtvaardigen; een onias II, in den vreemde hoog geacht. Toen leefde Israël weder, maar beter dan in der Rigteren tijden, onder zijnen wijnstok en vijgenboom in burgervrede en gelukkig; want: ‘gelukkig’ - zegt een beroemd schrijver ergens - ‘gelukkig mag het volk genoemd worden, welks geschiedenis eentoonig en onbekend is.’ - Drie geheele eeuwen leverden naauwelijks stof genoeg voor enkele weinige bladzijden der Joodsche geschiedenis.
En evenwel voedde de Staat weder de kiemen van een wel langzaam, maar zeker bederf: de priesterregering.
Het is om het even, M.H.! waar gij den blik henen wendt òf op den Hoogepriester der Joden, òf op den Opperpriester der Romeinen, òf op den Daila-lama der Thibetanen, òf op den Patriarch der Nieuwe Grieken: hunne drijfveren zijn heersch- en winzucht, hunne werking verspreidt domheid, en de vrucht van hunnen invloed is bijgeloof.
De overgang van ezraas schoone inrigtingen en nehemiaas regtsïnstellingen tot de kwijning en verwaarloozing van beiden kunnen wij niet nagaan. Alleen de rampzalige uitkomst treft smartelijk. Weêr schoot afgodendienst wortel in de zinnelijkheid van velen; weêr werd het degelijke in de eenvoudige plegtigheden der Mozaïsche wetgeving verlaten, en de weelderige praal der Grieksche eeredienst omhelsd. De verstandelijke ontwikkeling, de zuivere voorstelling der waarheid, werden, even als ten tijde der Regters, door het Hoogepriesterlijke hof veronachtzaamd. Grove heerschzucht, slechts om eigen verheffing denkende, steeg in Jeruzalem ten troon; des volks opvoeding verviel; met haar verviel de echte godsvrucht, en Judea werd op nieuw in- en uitwendig rampzalig.
Deerniswaardige gemeente, waar zelfs hij, aan wien het als beeld van zuiverheid alleen vergund is, het heilige te naderen, zich met schanddaden bevlekt, het kruis
| |
| |
of de steeniging waardig!! - Neen, de ongelukkige loten der wedergekeerden konden zich geen Gode betamend denkbeeld vormen van jehovah, toen een jason, een menelaus, een lysimachus, beklad met broedermoord, verraad en heiligschennis, hunnen medeburgers den laatsten penning afpersten, om den prijs te voldoen voor welken zij den Hoogepriesterlijken zetel, van den afgodischen Syriër, gekocht hadden. - Neen, het door verdrukking verdoofde volk kon zich niet opheffen tot het geestelijke gebied der zedelijkheid; het moest (bij gebrek aan onderwijs en oefening) vervallen tot onzuivere begrippen van zijnen God; en al verder van het spoor dwalende, naderen tot de grovere denkbeelden van de beeldendienende Grieken; overigens gekuischter dan zijne vroegere verleiders, de Phoeniciërs, die het aanlokkende, meer dan deze, in hun voordeel hadden. - Israël werd dan ook weder afvallig van den echt Israëlitischen zin. - Zijne hoop in de toekomst op den Messias als een aardsch koning, die oppermagtig over de wereld zou heerschen, vestigende, scheen het den vorsten van dien tijd te gevaarlijk toe, om niet alles aan te wenden, tot het vernietigen van eene secte, die bij de heerschende denkbeelden zich nimmer rustig aan hen zou blijven onderwerpen; maar steeds vlammen op het oogenblik, dat haar-zelve tot beheerscheres der aard zoude verheffen. En antiochus kon geene achting voeden voor een volk, of voor eene eeredienst, welks hoofden door daden toonden te spotten met den Heilige, wiens dienaars zij voorgaven te zijn! Waar bedorvenheid van harte en zeden, waar verborgene of openbare dwingelandij, in priesterlijken dos gehuld, ten zetel stijgt, daar is het gedaan met alle beschaving van het verstand en met alle redelijkheid in de Godsdienst. Deze zielbeheerschers
vreezen niets meerder dan licht, rede en vertrouwen op den goedertierenen God! - Slaven mogen niet hopen op eenen Hemelschen Vader; dit ware reeds gelijkstelling met, rebellie tegen hunne aardsche tirannen. Neen, zij moeten beven voor den bliksem van jupiter en al sidderend, door bede en boete, diens wraak trachten af te wenden! - Zoo was het in Judea,
| |
| |
en zoo triompheerde dan weder de duisternis van het bij- en wangeloof over het licht der reine kennis; zoo daalde de Jood beneden het peil der algemeene toenmalige verstandsöntwikkeling en zag evenwel, vervuld van trotschen waan, met smaad op anderen neder; zoo werd Syrië overtuigd, dat geen zoon van abraham vredelievende gevoelens jegens vreemden kon koesteren, en zoo werd de bloeddorstige epiphanes te rade, om, het mogte kosten wat het wilde, de godsdienst van jehovah te doen wijken voor de eerdienst van zeus.
Het is boven mijn vermogen met trekken, der zake waardig, te schetsen, hoe een groot deel des volks, reeds van alle innerlijke godsdienst beroofd, ook uiterlijk afvallig werd, en hoe het andere deel de wreedste folteringen verdroeg om zijne inzettingen getrouw te blijven. Eenmaal ondervond ook òns erf wat het is, om de godsdienst vervolgd te worden. - Eenmaal woedde ook hier de vreemde krijgsknecht tot vestiging van geloofsdwang en van eene onderwerping, die het verlichtste, het beste deel der Natie, de nijvere klasse vooral, deden gruwen. Eenmaal stond ook hier burger tegenover burger, om het geweten te ketenen of die ketenen te verbreken. Hier, even als daar, was het volk verdeeld, en, bij de ijselijkheden van gestadigen moord, door een heerschzuchtig priesterdom aangehitst, voegden zich die van strijd tusschen zonen van hetzelfde huis. - Maar ook, even als hier, rees dáár, uit den zwarten nacht, van den ondragelijken druk der domheid, de heerlijkste morgenstond en de schoonste dag. Uit den grond, met het bloed der deugdzamen gemest, schoten welig de loten op, in wier schaduw de landzaat zou rusten, na het doorstaan van den vermoeijenden kamp.
Met huivering ga ik u voor in de herinnering aan het rampzaligste en tevens heerlijkste deel der Joodsche geschiedenis.
Niet verre van Jeruzalem, welks inwoners voor het meerderdeel de Grieksche zeden hadden aangenomen; waar velen van de getrouwen omgebragt, en welks schoonste gebouwen verbrand, welks altaar door het offeren van
| |
| |
onreinheden verontheiligd, welks tempel beroofd en welks eerdienst gestaakt waren; - niet verre van Jeruzalem, vanwaar het gebod was uitgegaan, dat jehovah's godsdienst vernietigen en den Joden alle eigendommelijkheid in denkkracht ontnemen moest; - niet verre van dat Jeruzalem, dat, in lijdelijke onderwerping, zijne beste burgers had zien slagten, en in blinde gehoorzaamheid den tiran diende, die de edelste deelen des volks verscheurde; - niet verre van daar, woonde de priester matthatias! die, hetzij dan door de voortzetting der prophetenscholen, of door de inrigtingen van ezra, of door eigen nadenken, vervuld was met dien waarlijk vromen zin, welke de bevelen van God boven alles acht en ze afscheidt van der menschen bijvoegselen. Genoeg, God, Vaderland, Vrijheid waren alles voor hem. - In antiochus epiphanes zag hij niets dan den laaghartigen tiran, wiens magt eindigt zoodra de vrees ophoudt. Hij plantte den standaard voor waarheid en deugd. Velen schaarden zich om denzelven; doch bijgeloof deed een groot deel hunner sneven. Meer dan duizend werden met vrouw en kroost de slagtoffers eener letterlijke naleving des vierden gebods, wanende, dat ook lijfsverdediging, op den rustdag, zonde zoude wezen. Ziedaar het gevolg van ijver zonder oordeel, van godsdienstmin zonder verstandelijke ontwikkeling! Maar matthatias deelde niet in dat overgeloof. Trouw aan de wet, doch boven kleingeestigheid verheven, onderrigtte bij de overgeblevenen, dat zij, door het overdrijven van éénen pligt, andere, niet minder dierbaar, zouden verkrachten, en dat zij, dus pligt tegen pligt wegende, naar de bedoeling der wetten moesten onderzoeken, en niet blindelings één enkel punt boven mate en boven allen aanhangen. Zoo voerde hij (en waarschijnlijk niet alleen in dit punt) de getrouwen tot eene waarlijk godvreezende
Godsdienst, en legde, ofschoon maar één jaar nog levende, den grond tot eene vrijheid en volksroem, die honderd jaren duurden.
De Drossaard hooft rekende het ons land eenmaal tot een bijzonderen zegen, dat Prins willem I, na de grondlegging van het staatsgebouw, twee zonen naliet,
| |
| |
bekwaam om het huis van een dak te voorzien en - te bevesten; alles onder het rameijen des vijands op het nog onbestorven metselwerk. Niet min zegenrijk was het, dat matthatias geest niet uitstierf, maar voortleefde in zonen zulk eenen vader waardig! - Bovenaan, in de rij dezer edelen prijkt judas macchabeus; een man, zoo iemand, waarlijk godvreezende, krachtig in woorden, bekwaam om den ijver des krijgsmans ten hoogsten top te voeren; - een man zoo godvreezende dat zijn eerste daad, bij de eerste verademing in den strijd, door onvergelijkelijke triomfen verkregen, de zuivering was van het Gode gewijde gebouw, door vernieling der heidensche beelden en altaren; maar ook zoo onbekrompen, dat hij niet schroomde den verachtelijken Hoogepriester alcimus, den handlanger der Syriërs, die zijnen landaard zoo wel zedelijk als burgerlijk tot een pest was, van den zetel te werpen en te verjagen. Gelijken geest, als hem, bezielde zijne broeders en hunne eerste opvolgers. Liefde tot hunnen landaard, eerbied voor jehovah en verstandelijke zin, blijkbaar in de zedelijkheid hunner daden, deed het Asmonesche Huis bloeijen. De latere zedeloosheid der Macchabeën, en scheuringen, uit de godgeleerde twisten gesproten, die de trotschheid der priesters voerde, bezoedelden de gewonnen eer, maakten weder de dienst des Allerhoogsten tot een spel van woorden, en verhieven stelselzucht boven beoefening van deugd, en praal van geleerdheid en regtzinnigheid boven braafheid; ja slopen opwaarts, en belemmerden, op het toppunt van geestelijken invloed gekomen, den vorst in elke daad, die hunne magt, rijkdom of glans konde verminderen.
Belagchelijk en beklagelijk tevens is het schaduwbeeld der koninklijke heerschappij, waar wij eenen alexander in het plagen, martelen en moorden zijner onderdanen vrij; maar overigens door het weefsel van den invloed eens trotschen Sanhedrins zoodanig omsponnen zien, dat hij, stervende, aan zijne gemalin, als het eenigste middel om den schepter te behouden, den raad moet geven, om zijn eigen lijk aan hunne wraak ter prooi te laten, en
| |
| |
aan hunne heerschzucht ruimschoots den teugel te vieren.
Stelt u den Staat voor, in welken de voorgangers in de Godsdienst; zij, die de gemeente tot deugd en zedelijkheid, en tot navolging van Hem, die de goedheid zelve is, moeten opleiden, voor geene ondersteuning des Konings, voor geene medewerking tot de rust van den Staat te winnen zijn, dan door deze belofte des wereldlijken opperbewinds: gij zult u vrijelijk mogen wreken op allen, die u niet blindelings gehoorzamen; gij zult onbeperkt heerschen over allen, die niet tot uwe orde behooren; gij zult u de vruchten van de vlijt des landmans mogen toeeigenen, en de penning der weezen, of het brood der weduwe, zal tegen u niet beschermd zijn! - Verbeeld u dien Staat, en antwoord of hij kunne bestaan? - of dáár zijn kan lust tot verstandelijke ontwikkeling, tot beoefening van wetenschap of kunst? - of er gevoel voor regt, onderling vertrouwen, zedelijkheid kunnen gevonden worden, dan of niet een kanker van ontbinding, van lid tot lid voortgaande, het ligchaam vroeg of laat geheel moet slopen en vernietigen?
Zoo was de gesteldheid des Joodschen volks eene halve eeuw vóór 's Heilands geboorte; zoo was de verbastering der Pharizeeuwsche geestelijkheid, wier geveinsdheid en vrekheid ons, in der Evangelisten gedenkrollen, in trek bij trek worden geschetst en ten afschuw voorgesteld.
En nu stookte een sluwe hoveling twist tusschen de laatste loten van het Asmonesche Huis, en riep de Romeinen ter hulp, die zich, vrienden in schijn, tot meesters verhieven, het land naar willekeur onder gunstelingen verdeelden en Judea schonken aan dien herodes, welken de vleijerij groot heette.
Wie onzer, had de geschiedenis het niet duidelijk aangeteekend, zou het gelooven kunnen, dat zulk een monster, die weldoeners, echtgenoote, moeder en zonen slagtte, zoo veel bescherming, vriendschap en ondersteuning vond bij vorsten wier stand hij ontädelde? De wereldbefaamde augustus echter was zijn bondgenoot en vriend, en mogte hij ook zeggen, dat het beter ware herodes zwijn dan zijn zoon te wezen, hij ging toch zijne
| |
| |
wandaden niet tegen noch bedwong zijne bloeddorst! Dit zou de achting te na zijn gekomen, die den alleenheerscher wordt toegekend.
In zulk eenen toestand, zouden wij denken, moest het ruw gelaten volk tot volkomen ongeloof vervallen en spotten met al wat eerdienst heet. Dan, gelijk elders, leert de ervaring ook hier, dat als de kiem der inwendige godsvrucht verstikt, de uiterlijke vorm door het van alle beschaving ontbloote gemeen des te strenger wordt nageleefd. De Joden ten minste, hoe vaardig om de bloedgerigten des tirans uit te voeren, ergerden zich aan de wapenrokken en helmen, naar Romeinsche wijze, als tropheën, ter versiering der renbanen, opgehangen; en, zij, die des dwingelands euveldaden lijdelijk aanzagen, vonden de geschilderde beelden in der Romeinen veldteekenen onverdragelijk. - Zoo bewees Israël dan weder, dat niet alleen onbeschaafdheid, zedeloosheid en bijgeloof gaarne zamengaan, maar ook onwetendheid en ellende elkander steeds vergezellen.
In de schaal der eeuwige regtvaardigheid moge de schuld zwaar op hem wegen, die zich met koningsbloed bevlekt, ongelijk zwaarder zal de boete vallen op hem, die, op den hoogen zetel geplaatst, in den grooten kring der millioenen, over welken hij heerscht, het geloof aan regt, aan deugd, aan God-zelf, heeft vernietigd of ondermijnd! - Wij verontschuldigen de Joden, tijdgenooten van jezus, niet, dat zij waren zoo als hen de geschiedenis leert kennen: - op hen-zelven lag de pligt om het door samuël, david, salomo en ezra ontstoken licht voor uitdooving te bewaren, maar wij kunnen hun onze deernis niet ontzeggen, dat zij, door Romeinsche Keizers, eigene Vorsten, inhalige en huichelende Pharizeeën, evenzeer verdrukt, bedrogen en uitgemergeld, geenen lust tot wetenschap, nijverheid, geestöntwikkeling of godsdienstig onderzoek, bezaten; dat zij, in dommelig bijgeloof verzonken, den bedienaar des altaars alle geëischte offers bragten en (het zij met eerbied gezegd) in den Romeinschen tollenaar het beeld zagen van jehovah.
Op de antipaters, de herodessen, de augustussen, de
| |
| |
pontiussen en cajaphassen komt bovenal de schuld, dat de hooge, zuivere leer der eeuwige liefde Gods jegens het menschdom, onovertrefbaar door jezus verkondigd, den ongeletterden Jood zoo onbegrijpelijk moest toeschijnen als den Italiaan van onzen tijd. Op hen ligt de schuld, dat de ingezetenen geen burgerzin, geene zedelijkheid noch redelijkheid bezielde; maar dat deze òf in doffe neerslagtigheid, als het lastdier, voortzwoegden, òf, aangehitst, in dolle razernij, opstoven, en, den tijger gelijk, rondwoedden op al wat hun voorkwam, toen eenmaal de overmatige terging der Romeinsche stedehouders alle banden deed scheuren. Toen ontbrandde de toorn, niet van den beschaafderen, rijkeren Jood, maar van het onbeschaafde, onkundige deel des volks, dat, met den geest der wet onbekend gehouden, den Tempel hooger achtte dan de Godsdienst.
Gij kent den uitslag van deze laatste inspanning van der Hebreeën dapperheid; gij weet welk een rampzalig lot er uit volgde voor dat merkwaardig volk, veelal zwak door gemis van verstandelijke ontwikkeling, dat geen zedelijk overwigt bezat, wijl de pogingen tot beschaving des geheels, door enkele groote mannen aangewend, bij de menigte te loor gingen, en dat, alle zedelijkheid uit de godsdienst verliezende, de zachte leer van jezus miskende, en hout en steen hooger stelde dan liefde en waarheid.
Nog kleeft die smet op de eenmaal zoo heerlijke oevers van den Jordaan en de kusten der Middellandsche zee; nog wekt Jeruzalem slechts deernis, en ligt Joppe in puin; nog is er op dien grond, eenmaal bestemd om wet, regt en zedelijkheid te zien bloeijen, geen spoor van veiligheid, orde, beschaving of welvaart!
Te vergeefs beproefde juliaan den herbouw des tempels; te vergeefs was het Elia Capitolina van adrianus eene eeuw lang de zetel van een Christenrijk in Azië; want ook toen was dáár noch nijverheid, noch verlichting in der boudewijnen veste. - Te vergeefs vloeiden eeuwen lang de schatten van het westen daarheen! Jeruzalem en Kanaän zijn tot op den huidigen dag toon- | |
| |
beelden van barbaarschheid, bijgeloof, godsdiensthaat, armoede en ellende.
Zoo, M.H.! vergaat het den Staat, waar domheid heerscht! - Zoo leert ons de geschiedenis, dat het onderwijs een onwaardeerbare schat is voor ieder volk, en, dat, al ware er geene andere drangreden, de liefde tot het vaderland ieder moet aansporen tot het ontginnen en bebouwen van dien akker, op welken alleen volksdeugden en volksgeluk tieren kunnen. |
|