Benevolo, die met zijn tragedie-spelen niet veel zij gesponnen had, want hij woonde te Napels op een zolderkamertje, ontving eindelijk, geheel onverwacht, het volgende korte briefje:
‘Kom, zoo ras gij kunt, bij mij, oude heer! en breng den koffer mede; want ik ben nu in staat dien in te lossen: zie hier vijf honderd francs voor de reiskosten.
Luidgi, straat Richelieu, 102, te Parijs.’
Benevolo dacht gek te worden van blijdschap. Hij vertrok, zoo als hij ging en stond, niets anders medenemende dan den opgevraagden koffer. In weinig dagen was hij te Parijs, waar zijn mislukte hoofdäcteur hem met open armen ontving.
- ‘Ziedaar, mijn oude vriend!’ sprak luidgi, die van een niet mageren knaap een man van achtbare zwaarlijvigheid was geworden, - ‘ontvang hier eene lijfrente van 1200 francs; ik heb die tot de losprijs van mijn te Salerno beleenden koffer bestemd.’ - ‘Zoo veel!’ - zeî de Ex-directeur, - ‘waarlijk, ik durf bijkans niet.’ - ‘Kom! kom!’ - sprak luidgi, - ‘neem maar aan; ik kan het nu missen; ik ben zoo rijk geworden als ik dik ben.’ - ‘Welnu dan, het zij zoo! gij maakt mij regt gelukkig, luidgi! Eén ding smart mij toch; 't is: dat gij nu zanger zijt, en niet, zoo als ge beloofd had, treurspeler. Neem 't verwijt niet kwalijk; want het is het zwak van een oud komediant.’ - ‘Gij denkt dan, dat ik geen woord heb gehouden? - Vriend! zie hier een entrée-biljet voor den Italiaanschen schouwburg. Ga er dezen avond; gij kunt er mij zien, en.... daarna soupéren we te zamen.’
Des avonds zat benevolo in eene loge, opgewonden, verrukt, juichend van vreugde. Luidgi was de Doge in de opera othello. Toen de Doge zijne dochter vloekte, slaakte benevolo een kreet van ontzetting. Zijne bewondering was niet langer te bedwingen.
Na het einde van het stuk vloog benevolo, bevend van aandoening, naar de kleedkamer zijns weldoeners. - ‘Welnu?’ - vroeg de zanger. Snikkend wierp de Exdirecteur zich in zijne armen en drukte hem aan zijne borst, en kon daarbij niets anders zeggen, dan: Tragico! Tragico!
Denzelfden avond sprak benevolo, terwijl hij luidgi bij de hand vatte: - ‘Vriend! tot nu toe heb ik mij weinig om uwen geslachtsnaam bekommerd; maar nu ge een beroemd kunstenaar zijt, wil ik dien overal in Italië verkondigen. Zeg mij thans uwen naam; ook opdat ik hem bij mijn laatsten ademtogt nog eens uit-