Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 254]
| |
I.- Tot morgen, dierbare betsy, - tot morgen! Met deze woorden drukte de jeugdige henry clighton een vurige kus op de rozenlippen van Miss betsy mackfield, zijne verloofde, en daarna verwijderde hij zich. Hij was gelukkig - waarom niet ook gerust? En zij? - Als de dageraad weêr de kim zou doen blozen, zou zij verbonden worden met den jongeling harer keuze, het voorwerp barer eerste, innigste liefde. Alles daartoe was voorbereid. De gezellinnen harer jeugd waren tot het bruiloftsfeest genoodigd. De bruidskroon lag gereed. Morgen!... dat woord klonk harmonisch in haar gehoor; - het was een woord van heilvoorspelling voor haar leven. Wat was zij schoon, de eenige dochter van mackfield! Wat was zij beminnelijk, de bevallige engelin van Galway's streken! Negentien lenten zagen met blijmoedigen glimlach op haar neder, sinds die streken door haar met kinderlijke vreugde begroet werden. Iedere lente had haar schooner, veel schooner wedergezien. Gelijk een bloem des velds, in balsemenden ochtenddauw ontloken, verheerlijkt wordt door de koesterende stralen der zon, zoo werd nu haar liefelijk aanschijn verheerlijkt door den glans der zuiverste min, door den gloed der innigste, teederste liefde. Alleen het penseel van een rafaël zou op het paneel hare wedergade hebben kunnen scheppen. Ravenzwarte lokken omgolfden het twijfelachtig blosje op haar blank gelaat en daalden op haren boezem af, die het albast in blankheid overtrof. Hare levendige oogen fonkelden als sterren in het azuur der lucht. Hare gestalte was die eener sylphide; en de edelste opvoeding, in de fierheid en bevalligheid van tred en hou- | |
[pagina 255]
| |
ding, gebaar en blik merkbaar, had medegewerkt om het ideaal van vrouwelijk schoon in haar te verwezenlijken. Elke maagd uit den omtrek benijdde haar eene zoo volmaakte aanvalligheid; ieder jongeling was naijverig op het geluk van den bevoorregte, die haar de zijne mogt noemen. - Dat heil was het heil van henry clighton. Hij was de laatste afstammeling van een aloud geslacht, even aanzienlijk als roemruchtig. Maar die aanzienlijke geboorte had zijner moeder het leven gekost, en zijnen vader niet kunnen behoeden voor den dood op het schavot. Deze, voor de vrijheid van Ierland het zwaard gegrepen hebbende, werd gevangen genomen, en eindigde het leven in den smadelijken dood, tot welke de regter hem veroordeelde. Op dien tijd telde henry vijftien jaren. Hij zag zijn vader ter straffe leiden, en zijn naam ten eeuwige dage met schande bedekken. Dat tooneel, die gewaarwording prentte zich diep in zijn jeugdige ziel en werkte met kracht op hare vorming en stemming. Maar het moest ook een schok geven aan zijne natuurlijke ontwikkeling. Hij hield op kind te zijn, en in zijne borst ontgloeide hoe langer zoo heviger een brandende haat tegen de onderdrukkers van zijn hem dierbaar vaderland, tegen de beulen van zijn onvergelijkelijken vader, tegen het triomferende, wreede Albion. Eenmaal zou hij zich wreken, der schim van zijnen dapperen vader genoegdoening verschaffen, en de eer van zijn geslacht herstellen of haar óók met zijn bloed bezegelen. Die denkbeelden, allengs tot hartstogt gerijpt, hoewel ze zijn onstuimig gemoed in eeuwige onrust hielden, bevatteden niet te min zijn troost voor het verledene, zijne streelendste verwachtingen voor de toekomst. En wel moest die smeulende vonk tot een laaije vlam worden, want de jongeling, met dat gloeijende hart en hoofd, werd opgevoed door een verren bloedverwant, die, even als hij, zuchtte om de slavernij van Ierland, en wiens woorden en buitensporige verwachtingen meer en meer in zijn bruisende borst het opgesloten vuur deden | |
[pagina 256]
| |
aanwakkeren. Eenmaal zouden beiden den arm wapenen ter straffe! Eenmaal!... hun wraak zou verschrikkelijk zijn, en Ierland vrij maken. Vijf jaren waren sedert de teregtstelling van den ouden clighton voorbijgegaan. Henry was nu een wakker, forsch jongeling geworden; de natuur had hem met alle menschelijke voorregten bedeeld. Krachtig en fier van stal, kon hij op dien ouderdom reeds volslagen man heeten. Gehard tegen vermoeijenissen, bestand tegen inspanning zonder uitputting, behendig in het gebruik der wapenen en begaafd met een geest, die nimmer zijne tegenwoordigheid verliest, noch zich door plotselinge gevaren ontzetten laat, was zijne stem vol en indrukwekkend, zijn blik doordringend en beheerschend, zijne houding stout en fier, vol ridderlijkeu moed. Geen wonder, dat, toen zijne verschijning voor het eerst de vergadering van een geheim staatkundig genootschap verraste, waar zijn opvoeder hem op zijn achttienden geboortedag binnenleidde, aller blikken op hem gevestigd, aller hoop en verwachting op hem gegrond werden. Toen zijne hartstogtelijke, bezielende taal voor het eerst, bij eene doodsche stilte, langs de wanden galmde, werd aller hartstogt op nieuw ontvlamd, aller geestdrift met hooger gloed doordrongen. Eene uitbundige toejuiching viel hem ten deel, en ieder was opgetogen over de aanwinst van een kampvechter, zoo geducht als hij beloofde te zijn voor de zaak der vrijheid. Immers krachtig en gespierd, gelijk hij-zelf was, zoo was ook zijne redevoering, die onbetwistbare blijken droeg van een ongemeen diep en helder inzigt in de oorzaken van het lijden, in de middelen tot verlossing, en in de behoeften van het te herscheppen vaderland. Treffend en bezielend was zijne taal voor het herwinnen der vrijheid. Plegtig en aandoenlijk de herinnering, door hem opgewekt, aan den rampzaligen dood zijns ongelukkigen vaders. - En even plegtig maar vreeselijk de eed, dien hij zwoer, van zijn leven ten offer te willen brengen aan het heil zijns vaderlands, en zijn bloed ten zoen aan de wraak eischende schim van den dierbaren oorsprong van zijn bestaan. | |
[pagina 257]
| |
Henry werd als broeder door de zaamgezworenen aangenomen, en wist zich derwijze te onderscheiden en boven anderen te verheffen, dat hij na verloop van twee jaren reeds hun hoofd en aanvoerder was. Sir mackfield moest natuurlijk den jeugdigen broeder, die de geestdrift der eedgenooten zoo krachtig wist te ontvlammen, hun moed zoo vurig door woord en voorbeeld wist aan te wakkeren, spoedig eene innige genegenheid toedragen; alras beminde hij hem met eene vaderlijke hartelijkheid. Aan zijne hand erlangde hij voor de eerste maal toegang tot het kasteel van Galway, dat, te midden van hoog gebergte, op een verheven kruin gelegen, zich afspiegelde in de golf van dien naam, die langs zijnen voet henenkronkelt. Dáár zag henry de edele maagd van Galway; dáár zag hij betsy,... en als met toovermagt was zijn blik geboeid aan het hemelsch schoon, dat hem met eerbied en bewondering vervulde. En betsy, schuw en met een gloeijenden blos, het rozenwaas van maagdelijke zedigheid, stond voor hem, als had de blik des jongelings een magt op haar uitgeoefend, die haar geheel vermeesterde. Allengs herstelden zij zich; maar welhaast en dagelijks meer en meer smolten beider blikken en zielen te zamen tot een verbond van liefde, dat alleen door den dood kon verbroken worden. De hemel scheen haar zigtbaar welgevallen te leenen, en zijne goedkeuring te schenken aan eene vereeniging, die wortel en wasdom vond in meer en meer overeenstemmende gevoelens en hoedanigheden. Henry en betsy schenen voor elkander te zijn gevormd en vóórbestemd. Weldra kwam het tusschen henry's bloedverwanten en Sir mackfield tot eene verklaring. Naauwelijks had de gelukkige jongeling in een der zalige oogenblikken, waarin het hart overvloeit van teedere en zoete uitboezemingen en geloften, den eed van liefde uitgesproken, en de bekentenis van wederliefde uit de bevende lippen der schroomvallige maagd mogen opvangen, toen reeds, eer zij het hopen durfden, de overeenkomst en toestemming van wederzijdsche aanverwanten, hunne wenschen voorkwam en | |
[pagina 258]
| |
verwezenlijkte. Sedert was er een jaar, op de vleugelen der liefde, als een zalige droom voorbijgegaan. Morgen zou het verbond van den echt het verbond der liefde bezegelen; - morgen zou henry zijne uitverkorene bruid naar het huwelijksaltaar geleiden. Morgen!... Morgen!... Zorgelijk woord! De lucht was, toen henry vertrok, met graauwe wolken bedekt. Slechts nu en dan glom er hier en daar eene star, om dadelijk weder overdekt te worden. Ook de maan wierp, slechts bij tusschenpoozen, vlugtig een straal van licht over het aardrijk, dat in treurige, doodsche stilte lag uitgestrekt. Bij wijlen vielen er groote regendruppelen als voorboden van eene naderende bui. Een flaauw geratel van donder deed zich hooren, eerst verdubbeld door de echo der bergen, daarna langzaam wegstervend. Alles deed een op handen zijnd grootsch natuurtooneel vermoeden. Met een hart vol angstige onrust, had de minnende bruid haren bruidegom in zulk een ongunstig weder zien henengaan. Te vergeefs had zij beproefd om hem terug te houden. Henry was volstandig blijven weigeren, hoe dringend zij bad, en toen zij meende, dat hij bezwijken zou voor de overreding der liefde, had hij haar minzaam tot zich getrokken, en op geheimzinnigen toon gezegd: - Ik kan niet, ik mag niet. Of zoudt gij ooit met welgevallen den man kunnen aanzien, veel minder nog hem achten en beminnen, die een eed verbrak, en een verrader werd van zijne broederen? Geloof mij, betsy! pligt, onverbiddelijke pligt roept mij!... ik moet voort! Met angst en verwondering had het bevende meisje den jongeling bij die raadselachtige woorden in de oogen gestaard; - hoe woest en wild was zijn blik; - zijne hand beefde in de hare; - de diepte van zijne anders heldere stem; - het krampachtig geslotene zijner lippen; - de opgewondenheid, die hem beheerschte, - zijn koude beradenheid tegenover de teedere bezorgdheid der liefde; - zijn onbuigbare wil ondanks hare gebeden,... dat alles maakte een diepen, pijnlijken indruk op haar gemoed. - Het was de eerste maal, dat hij haar iets weigerde; de | |
[pagina 259]
| |
eerste maal dat zijn hart gesloten was, en een geheim verborg voor haar, wier hart voor hem open lag als een ontsloten boek, als eene glazen vaas. Het griefde haar zoo weinig vermogen te hebben over den man, die haar, toebehoorde, en toch,... het was zuivere bezorgdheid, geen norschheid of wrevel, die hare liefdevolle ziel overheerde Toen zij echter rimpelen zag, op zijn anders zoo effen gelaat, en halfgesmoorde zuchten uit zijne borst hoorde opstijgen; - toen vergat zij alles, om door de teederste uitdrukkingen van haar innig gevoel de gewone vrolijke luim bij den geliefde weder op te wekken. Langer dan gewoonlijk bleef henry op het kasteel van Galway; het scheen alsof hij niet scheiden kon van zijne beminde; angstig en gejaagd, was hij reeds onderscheidene malen opgerezen om zich te verwijderen, en telkens had hij zich weer nedergezet. Die tegenstand eerst om te blijven, en die aarzeling nu om te vertrekken, was eene onheilspellende tegenstrijdigheid, die haar met een angstig voorgevoel vervulde, waarvan zij zich naauwelijks rekenschap durfde afvragen. Somber en duister waren de woorden van henry, zonder zamenhang, dikwerf door gepeins afgebroken. Hij voerde blijkbaar een inwendigen strijd, en poogde een vrolijk gelaat aan te nemen; dan sprak hij haar, wier lot aan het zijne zou verbonden worden, van hunne gelukkige toekomst; maar zonder gloed waren de beelden, die hij schetste; stroef en levenloos was zijne voorstelling, die juist het tegendeel bewerkte van hetgeen hij beoogde. Betsy huiverde bij de koude van zijn penseel, en hare onrust vermeerderde. De klok van het kasteel klonk eensklaps door de stilte der eenzaamheid, en herinnerde met hare elf slagen aan den nacht. Als door een elektrieken schok getroffen, sprong henry eensklaps op, sloot zijne bruid onstuimig in de armen en sprak op veelbeteekenenden toon: - ‘het is tijd!’ - Aan den uitgang van het kasteel riep hij haar toe: ‘tot morgen!’ en spoedig daarop verdween hij in den donkeren nacht, en verflaauwde het hol geluid van den hoefslag zijns paards in de verte. | |
[pagina 260]
| |
In tranen zwommen de oogen van betsy, toen zij het slaapvertrek van Lady mackfield, hare moeder, binnentrad. De kinderlievende vrouw, langzaam herstellende van eene gevaarlijke krankte, was door zwakte nog aan hare sponde gekluisterd. Gewoon met moederlijke zorgvuldigheid haar eenig kind gade te slaan, dat zij meer dan zich-zelve beminde, ontsnapten haar ook de teekenen der smart niet, druppelend langs de wangen der lievelinge, met ongewone bleekheid overdekt. - Wat deert u, betsy? Gij schreit! - vroeg zij onthutst met eene zwakke stem. - Ik ben angstig, lieve moeder! - Waarom zijt ge zoo bedrukt? Wat jaagt u vrees aan? Ontbreekt er iets aan uw geluk? Worden niet al uwe wenschen vervuld? Zult gij morgen niet schitteren als eene schoone bruid? Morgen niet gelukkig zijn als eene jeugdige gade? Zal niet henry, die uw hart vervult, morgen als bruidegom, als echtgenoot aan uwe zijde staan, en gij naast hem in de zoetste, verhevenste, ja heiligste betrekking der vrouw? Wisch die tranen weg, mijn kind! Zij breken mij het hart! Zij mogen niet vallen op uwe bruidskroon, noch uw bruidsgewaad besmetten! Of vreest gij, dat henry u niet opregt bemint? Dat uw geluk niet volkomen zal zijn? Of weent ge over mij? - Maar wij, wij zullen immers niet van elkander verwijderd worden? - Moeder! - barstte het meisje snikkend uit, terwijl zij hare tranen den vrijen loop liet, - o, gewis, henry bemint mij meer dan het leven! Ja, ik ben er van overtuigd, zijn heldere, opene blik kan niet bedriegen; zijn stem, zoo zuiver en liefelijk, kan den logen niet dienen; zijn gelaat, zoo edel, kan geen verleider toebehooren! Neen, henry bemint mij! Zonder elkander bestaat er voor ons geen leven, geen geluk op de aarde! Maar ach, hij was zoo afgetrokken en verstrooid; zijne woorden waren geheimzinnig; akelige en duistere denkbeelden vervulden zijnen geest; bange gedachten en vreeselijke voornemens schenen hem te martelen. En toen de klok elf ure sloeg, was het alsof een onzigtbaar | |
[pagina 261]
| |
vermogen hem plotseling deed opschrikken en met onweêrstaanbaar geweld wegvoerde. Hij verliet mij als door eene geheime magt gejaagd! Ach, henry! henry!... nimmer zag ik hem zoo! - Elf uur!... sprak Lady mackfield met zigtbare ontroering, en zij verviel eenige oogenblikken in een zwaarmoedig gepeins; het gefronsde van voorhoofd en wenkbraauwen duidde dat aan. Maar zij deed moeite om zich te herstellen, en schijnbaar kalm en bedaard, vervolgde zij: - Vrees niet, lieve betsy! Henry zal waarschijnlijk in het gebergte uwen vader nog ontmoeten, want ook hij heeft op dat uur het kasteel verlaten. Gij weet hoe vertrouwelijk henry met uwen vader is, en hoe veel deze op hem vermag. De bedoelde geruststelling der moeder had eene tegenovergestelde uitwerking. - Vader ook? - herhaalde betsy, met nog heviger ontroering en ontsteltenis. - Kind! laat ons God bidden, dat Hij ons tegen onheilen bescherme! - God is de veiligste toeverlaat. En beide, moeder en dochter, vouwden eerbiedig de handen. De kranke rigtte zich in hare legerstede op. Betsy knielde neder voor het kruis des Verlossers. - Aandoenlijk schouwspel! - De vrome vrouw, nog bevend van zwakte, met geloof en vertrouwen op het bleeke gelaat; en de bloeijende maagd, op wier gelaat een hemel verspreid lag van onschuld en liefde, te zien bidden, en hare bekommernissen werpen op God! - Schouwspel voor de engelen, hoe zij hare zielen uitstortten voor den almagtigen Ontfermer, in wiens hoede de deugd veilig is! - Beider gebed was een bede in geloof, hoop en liefde; - toen zij het Amen uitspraken waren beider harten getroost. - En nu, ga ter ruste, lieve betsy! - sprak Lady mackfield. - De rust zal u verkwikken. Morgen is de dag, die u het hoogste levensgeluk zal aanbieden; - u,... maar ook mij!... Rust zacht... tot morgen! - Rust zacht, lieve moeder! - klonk de weemoe- | |
[pagina 262]
| |
dige afscheidsgroet, - een kus, - rust zacht, - tot morgen! Eene teedere omhelzing volgde. | |
II.Henry spoedde voort langs de paden in het gebergte. De wind verhief zich en loeide al heviger, met grimmig geweld. De regen viel bij stroomen neder. Hij echter scheen het niet te bemerken; die verschijnselen der natuur waren in overeenstemming met zijne ziel. Het stormde, en de krachten der natuur worstelden onderling; maar ook in zijn binnenste woelde een storm; ook dáár worstelden de strijdigste aandoeningen van haat en liefde, hoop en vrees, levenslust en doodsverachting; - naast de lagchende huwelijkssponde verscheen voor zijne verbeelding het akelig schavot! Toen de weg te eng, te steil werd voor zijn paard, stapte hij af, en ging met vaste schreden verder. Eensklaps stond hij stil en luisterde. Het was hem of eene geheimzinnige stem hem toeriep: - Keer terug!... voor het laatst hebt gij den voet op het kasteel van Galway gezet! - Schuw zag hij rondom zich, maar in het tastbaar duister was geen levend wezen te ontwaren. Hij keerde zich om, naar de rigting in welke het kasteel lag en scheen te aarzelen in het besluit, om zijnen weg te vervolgen of terug te keeren. Nu was 't echter alsof ontelbare welbekende stemmen op een smadelijken toon uitriepen: clighton is een lafaard!... een meinëedige!... een verrader van zijne broederen!... - Voort! Voort! - sprak hij met de ijskoude onverschilligheid des vertwijfelden. - Wat hel of hemel over mij besloten hebben!... het is beslist!... Sneller en met woeste drift ijlde hij nu verder en verder door regen en wind, door donder en bliksem langs rotsen en bergstruiken. Aan den ingang eens hollen wegs hield hij stand, boog zich naar den grond, en luisterde. - Een verdacht geluid had zijn oor getroffen; maar neen, het moest zijne verhitte verbeelding zijn | |
[pagina 263]
| |
geweest, - hij vernam niets, en ijlings weder opgerezen vervolgde hij in eene koortsachtige spanning zijnen weg. Naauwelijks honderd schreden verder, was het hem op nieuw alsof hij 't geluid van stemmen vernam. Hij luisterde andermaal, doch verdubbelde nu den spoed zijner schreden; want hij was het doel van den togt nabij. Aan den voet eener rots klapte hij driemaal in de handen. - Wie daar? - vroeg eene stem. - Henry clighton! - was het antwoord. - Voor de vrijheid! - klonk het weder. - Ierland of den dood! - sprak henry plegtig. - Rigtig! - deed de eerste stem zich hooren, en dit woord werd opvolgend door onderscheidene wachters herhaald. Henry trad een rotsgang binnen, die hoe verder men voortging meerder regelmatigheid verkreeg en aan het einde een verblijf scheen, door middel der bouwkunst daargesteld. Door onderscheiden kleine vertrekken bereikte hij eindelijk eene helder verlichte, ruime zaal, waar reeds een groot aantal mannen vereenigd waren. Op een tafel, welker lengte bijna die van de geheele zaal innam, lag aan elk der uiterste einden een doodshoofd, - treurig symbool voor wie er nevens zaten! - Een zandlooper stond in het midden, tusschen twee gekruiste dolken. Eenige papieren lagen hier en daar op de tafel verspreid, en rondom waren zitplaatsen, meestal door de aanwezigen reeds bezet. De ruwe rotswanden wierpen de lichtstralen, door welke zij beschenen werden, slechts flaauw terug, maar des te helderder spiegelden zij zich in het staal der ontbloote wapenen, die rondom waren opgehangen. Onrust en ongeduld lagen op het gelaat der aanwezigen. Maar de komst van henry deed ze zigtbaar verdwijnen; gelijk de graauwe sluijer van den nacht verdwijnt bij de komst van den dageraad. Een blijd gemompel ging op, toen hij binnen trad; en met geestdrift werd hij begroet in het midden der vergadering. Hij beantwoordde haar met eene ligte buiging, en begaf zich | |
[pagina 264]
| |
dadelijk naar het hoogste gedeelte der tafel, waar de oude mackfield en andere voorname leden des verbonds hem met warmte de hand drukten. Deze nacht was bestemd om te beraadslagen over den tijd en over de middelen, die bepaald zouden worden, om het Engelsche juk af te schudden, en Ierland tot een zelfstandigen, onafhankelijken Staat te verheffen. - Vandaar alzoo de afgetrokkenheid van henry in het bijzijn van betsy! - Vandaar zijn onrust, opgewondenheid, en inwendige strijd! - Eer hij betsy had leeren kennen en beminnen, eer hij haar de zijne mogt heeten, had hij met onuitstaanbaar ongeduld gereikhalsd naar dit uur! Wat golden zijn vrijheid en leven bij de vrijheid en het volksleven van Ierland, zijn vaderland! - En thans!... geen laffe vrees verteederde hem, - hij kende geene vrees, dan om ze te verachten. Maar als het besluit van deze vergadering een onverwijlden aanslag bepaalde? - als misschien reeds in dezen nacht naar de wapens zou worden gegrepen? - en als die aanslag mislukte? - Niet om zich-zelven overwoog hij de mogelijke kansen, - alleen betsy stond voor zijnen geest; alleen zorge voor haar, die hij lief had, woog zwaar op zijn gemoed. - Betsy zou dan nimmer de zijne worden!... Dat teeder hart, alleen ademend voor, en levend door de liefde, zou gebroken wezen!... Dan zou de morgen des blijden echtgeluks, waarvan zij droomde, in een nacht van jammer en lijden vérgaan!... Dan zou der jonge bruid het weduwkleed om den verscheurden boezem geworpen worden!... en hij - haar moordenaar zijn!... Zelfs voor een hart vol riddermoed, als het zijne, moest deze ure dus wel de ure zijn van een hevigen strijd. Geen wonder, waarlijk, indien hij, met een zuchtend gemoed zich in het eenzaam kasteel van Galway, aan den schoot der beminde bruid wenschte? - Maar zijn moed en zijn gevoel van eer overwonnen die inspraak der liefde. Hij beschouwde het schenden van zijnen eed als eene laagheid, een schandelijk zegel op den geweldigen dood zijns beweenden vaders! - Eed en pligt, vrijheid en wraak riepen hem op. | |
[pagina 265]
| |
Hij had den strijd volstreden; - zijne leuze was weder: - Ierland of den dood! Toen allen gezeten waren, en het openen der vergadering alom stilte deed heerschen, nam de oude mackfield het woord. - Broeders! - zoo ving hij aan, - slangen hebben in ons midden geschuifeld, - verraders hebben deze plaats ontwijd! - Ik zal niemand ligtvaardig beschuldigen, - de tijd zal de namen der schuldigen aan onzen afschuw en den vloek van Ierland overgeven. Genoeg! Wij kennen het gevaar, en zijn nu op onze hoede. Het verraad heeft het oogenblik om te handelen verhaast. Langer werkeloos te blijven bij de gruwzame verdrukking, waaronder het arme volk gebukt gaat, zou de zaak der vrijheid in gevaar brengen. Nu, of nooit! - Nu, of het is te laat; - te laat voor altijd, - en Ierland blijft slaaf voor eeuwig! - De edele james donald, die in een onbezonnen drift een onzer verdrukkers den dolk in de borst stiet, eindigde heden zijn jeugdig leven op het smadelijk schavot. Zijne laatste woorden waren onze leus: - ‘leve de vrijheid! - Ierland of de dood!’ - Hij is onzer waardig gevallen! Wij zouden hem onwaardig zijn, als we zijnen dood lijdelijk aanzagen! Zijn bloed roept ons ter wraak! - De ledig gebleven zitplaatsen in ons midden bewijzen u, dat méér dan één onzer dapperen, sedert de laatste zamenkomst, in den kerker hetzelfde lot verbeiden! - Verraad heeft hen in de handen onzer beulen geleverd; spoedig zuchten welligt ook wij in de boeijen der verdrukkers. Als ònze arm verlamd is, trappen zij met dubbele woede het vaderland op het hart! - Mogen, kunnen wij den dood van den ongelukkigen donald, en van zoo velen, die hem voorgingen, ongewroken laten? - Zullen wij onze broeders in den kerker laten versmachten? - Hoort gij niet, uit die holen van ellende, hun wraakgeroep, en stolt er u het bloed niet bij in de aderen? - Zullen wij wachten tot men ook ons daarheen slepe? - Zullen wij, als weerlooze schapen, ons overgeven in de bloedige klaauwen van den luipaard? | |
[pagina 266]
| |
Een kreet van verontwaardiging ging aan alle zijden op, met zoo veel geweld, alsof plotseling een hevige storm door de rotsholen loeide. Overal zag men krampachtig de armen zich krommen en van onder het kleed een glinsterenden dolk te voorschijn komen, die, dreigend opgeheven en rondgezwaaid, in het licht der lampen flikkerde. De oude mackfield, door de geestdrift, die hij had opgewekt, aangemoedigd, ging voort: - Om u tot daden te roepen, heb ik de ziektesponde eener beminde echtgenoote verlaten, en mij herwaarts gespoed. Ja, bij God! mijne liefde is verdeeld tusschen haar en mijn vaderland!... Zoo als ik leef voor de eene, zoo wil ik sterven voor het ander! Een daverend: ‘leve, leve mackfield!’ brak hier de gloeijende woorden des sprekers af. - Inmiddels - dus vervolgde hij - had ik aan vertrouwde broederen last gegeven om allerwege de gemoederen te polsen, en ik kon geen betere berigten hebben gehoopt. Al de verbondenen zullen morgen op de bepaalde plaats en tijd bijeen zijn. Dan en vandaar zal zich de beweging met bliksemsnelheid aan al de raderen mededeelen. In den hollen weg zullen wij ons vereenigen. - Zal iemand uwer aarzelen daar te verschijnen?... Zal iemand uwer terugdeinzen voor het gevaar van de ure des strijds?... Zal iemand uwer zijn bloed, zijn leven te kostelijk achten voor het heil van Ierland?... - Neen, bij God!... wij zullen er zijn!... Onze arm, ons bloed, ons leven, voor 't vaderland!... voor Ierland!... riepen allen. Henry was, tot dusverre, als in mijmering verzonken; maar door dezen kreet gewekt verhief hij zich en sprak met eene stem, die de opgewonden Ieren door merg en been ging: - Bij de schim mijns vermoorden vaders!... ook ik zal er zijn! - Akelige bruiloftsnacht, als ik, om hem te wreken, mij baden zal in het bloed zijner gevloekte beulen. - Maar het zij zoo! - Het is het uur, waarnaar gij en ik reikhalzend hebben uitgezien! - Het uur van | |
[pagina 267]
| |
wraak en van zegenrijke verlossing! - Wie zou er terugtreden, nu de tijd van handelen dáár is? - Ik durf het bezweren: niemand uwer; want gij zijt trouwe, dappere broeders! - Gij zijt Ieren! - Ja, ik zie uwe dolken wel schitteren! Maar ik zie u ook strijden, als leeuwen tegen den luipaard; strijden voor de zaak der eer! - Ik zie u reeds de vrijheidsvaan planten op den vaderlandschen grond, ten aanzien onzer wreede, dan vliedende beulen! - Elke druppel bloeds van onze broederen zal in golven van Engelsch bloed worden opgelost. Albion zal sidderen bij de mare van Ierlands vrijheid. De rotsen der Schotsche hooglanden zullen ons overwinningslied duizendvoudig herhalen! - Heden een bedelbrok, versmaad en mishandeld, - morgen een parel, aan de kroon van de beheerscheresse der zee ontscheurd. - Zoo zult gij zijn... zoo het vaderland! - Broeders! heb ik uwe zielen verstaan!? - Ieren, ken ik u!? - Treffe mij vloek, als ik weifel in den strijd! Terwijl hij sprak, had hij onwillekeurig zijn dolk ontbloot en het bloote staal plegtig ten hemel geheven. Al de aanwezigen volgden zijn voorbeeld. Dreigend blonken de dolken boven honderde hoofden, en vol geestdrift voor de zaak des vaderlands, slaakte ieder denzelfden kreet, ieder denzelfden eed. Dat was het, wat hij bedoelde, en met zijne vurige taal wilde uitlokken. Hij was niet onverschillig geweest bij de rede van den ouden mackfield; veeleer was hij in laaijen gloed ontstoken. Het had hem eene overwinning gekost, bedaard te blijven, maar het was hem gelukt; want hij wilde zien, of geen trek op het gelaat van sommigen, waaraan hij twijfelde, hen zou kenbaar maken; hij wilde bespieden of het verraad misschien ook thans in hun midden was. - Maar moed, geestdrift, vaderlandsliefde stonden op alle gezigten met onbedriegelijke trekken uitgedrukt; - in alle oogen blonken waarheid en trouw. De geestdrift, door de taal van mackfield opgewekt, kende nu geene grenzen. - Edel jongeling! - sprak de grijze Ier, - gij spreekt, | |
[pagina 268]
| |
zoo als ik 't gaarne hoor! De gloed uwer woorden ontvlamt zelfs mijn gestremd, koud bloed! - Ik voel mij verjongd, zoo dikwerf gij in ons midden verschijnt! - Ja, ook mijn arm zal nieuwe kracht erlangen, als ik aan uwe zijde strijden zal. Moet het zijn,... dit grijze hoofd valle voor het oude vaderland! - Bij mijn sneven in de eervolle worsteling zal mijn laatste snik zijn: Ierland! - Leve clighton! - Leve clighton! - Ierland! - In den dood! - was het algemeen geroep; terwijl de beker met schuimenden wijn, op een gegeven teeken aangebragt, rondging, en een dronk van trouw aller voornemen bevestigde. Het verder gedeelte van den nacht werd aan plannen gewijd, om den opstand te vervolgen en alom te doen gelukken. Eindelijk begon buiten de morgenschemering aan te lichten en de zitting was haar einde genaderd. Toen stond henry clighton nogmaals op. Er heerschte eene diepe stilte, plegtig als die van het graf. - Alles is nu vastgesteld. - sprak hij - Als de zon voor de tweede maal de oosterkim verguldt, zal zij ons begroeten als vrije Ieren, of hare stralen werpen op ons overschot. Wij rusten uit aan de borst van bevrijde landgenooten, of aan die van den vrijen dood! - Daartoe is onze leus: overwinnen of sterven! - Naauwelijks vier-en-twintig uren zijn er om ons voor te bereiden. Daar is maar ééne magt, die ons, die het vaderland beschermen kan: - God. - Mannen vol vrijheidszucht en vaderlandsliefde,... de zielen dan opgeheven tot Hem, want alleen door zijne ondersteuning is de overwinning mogelijk! Al de aanwezigen rezen op van hunne zetels en ontblootten hunne hoofden. - Weldadig en regtvaardig Opperwezen! - zoo bad nu clighton - Gij schonkt den mensch de vrijheid, als een onvervreemdbaar pand uwer liefde. - In uwen naam eischen wij terug, wat Gij ons verleendet. Misdoen wij voor Uw aangezigt, als wij, om dat geschenk te herkrijgen, de hand uitstrekken naar het leven onzer verdervers - Dat Uwe almagt alsdan onzen toeleg ver- | |
[pagina 269]
| |
ijdele en ons beware voor bloedschuld! - Oefenen wij echter het wettig regt uit der zelfverdediging; druischt ons streven niet aan tegen de plannen uwer eeuwig wijze wereldregering, - dan, o God! spaar de offers en verkort de woede van den strijd door eene snelle beslissing! - Dan, wij bidden het U, zegen onze wapenen! - Dan, o Almagt! wees Gij ons nabij! Met dit gebed werd de vergadering gesloten.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|