Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 233]
| |
Mengelwerk.Over het streven van den geest naar harmonie.Ga naar voetnoot(⋆)
| |
[pagina 234]
| |
streven van den geest naar harmonie. Mogt ook hier de taal der waarheid, die zelfs in den mond des zwaksten redenaars een goddelijk beginsel openbaart, met welgevallen worden opgenomen, dan is mijne optreding als spreker geregtvaardigd. Geen menschelijke daad, hoe verborgen of bedekt, hoe ver van de uitkomst verwijderd of wisselvallig in hare gevolgen, hoe onbeduidend en ondoordacht, geschiedt zonder doel; zelfs niet ééne daad van het dier, hoe duister ook zijne kennis van oorzaken en gevolgen is, kan geacht worden doelloos te zijn. Niet alle bedoelingen der menschen worden bereikt, omdat zij slechts over een begrensd getal middelen kunnen beschikken tot bereiking van dat doel, en omdat zij, zelve onvolmaakt, zich geen volmaakt doel kunnen stellen. De daden der godheid zullen dan wel voorzeker een doel hebben, een goddelijk, dat is, een volmaakt doel, omdat de godheid beschikt over een onbepaald, ontelbaar aantal middelen, en, zelve volmaakt, zich een volmaakt doel kan stellen. In alle menschelijke daden, in alle middelen straalt het doel door, hetwelk de uitkomst zal zijn of worden moest. Wij raden meestal die bedoelingen der menschen, hoe listig soms verborgen, en de regter aarzelt niet, het schrikkelijkste vonnis uit te spreken, waar de middelen met het doel in de innigste betrekking staan, hoewel de bekentenis ontbreekt. Hoe ligt zal het ons zijn het doel der daden te gissen van Hem, die slechts één doel kan hebben, namelijk een volmaakt doel, en die deze bekentenis heeft afgelegd in alle middelen, die naar de bereiking van dat doel streven, en van wien het niet valt te betwijfelen, of hij zijn doel zal bereiken. De schepping van het heelal, eene daad van den maker, heeft een doel, een doel dat volkomen is en zeker zal worden bereikt, dat doorstraalt in al het geschapene, ook in den geest des menschen. In dien geest is te erken- | |
[pagina 235]
| |
nen: een streven naar een doel, een doel dat bestaat in eene reine, eeuwige en volmaakte harmonie van alle geesten des heelals. Vóór een ontelbaar aantal jaren, vóór duizende eeuwen bestemde de Oorzaak aller dingen met ééne gedachte deze planeet, om deel te nemen aan dat streven van die millioenen wereldbollen naar eene eeuwige harmonie; zoo gaat zij nog voort zonnen en planeten aan te wijzen tot volbrenging van die taak, en zoo zal zij voortgaan, omdat de volmaaktheid geene werkeloosheid gedoogt, en het getal der woningen in het huis des vaders oneindig is. - Nog wagen wij het getallen op te geven van die ligchamen, zwevende in eene grenzenlooze ruimte, en naarmate onze werktuigen volkomener worden, ontdekken wij een grooter aantal, maar eenmaal zullen wij, met volmaakte oogen, eene heerlijkheid zien, waaraan geen einde is. Ik zeide: onze aarde werd bestemd naar een doel te streven. Zij zal daarnaar streven, rusteloos en zonder ophouden; want eenmaal naar dat doel gerigt, is er aan geen stilstand te denken, veel minder aan eene onvolkomene bereiking. Maar het streven naar een doel sluit in zich, dat bij het begin van dat streven het doel het verst was verwijderd, en hoe langer dat streven duurt, des te meer het doel nadert; op geene andere wijze is er aan een streven te denken, op geene andere wijze kan men zich de bereiking van een doel voorstellen. Onze aarde, bestemd naar een volmaakt doel te streven, moet dus, toen zij door den Schepper in den kring des strevens werd geplaatst, het verst van dat doel verwijderd, het minst volmaakt zijn geweest, en meer en meer in volmaking toenemen. En is het waar, dat wij het doel in de middelen om hetzelve te bereiken, in het streven naar dat doel kunnen erkennen, dan moet het waar zijn tevens, dat wij in al het geschapene kunnen opmerken het doel van zijn bestaan, het doel van zijn streven, en dat er levendig in moet uitgedrukt zijn, het streven naar eene eeuwige, | |
[pagina 236]
| |
volmaakte harmonie, langs den weg der volmaking. Nog meer: is harmonie, eene eeuwige harmonie het doel, dan moet het begin des strevens de felste strijd zijn geweest, het voortdurend streven een voortdurende maar afnemende strijd wezen, en de uitkomsten van dien strijd moeten steeds geweest zijn harmonieën, die zich allengs vereenigen tot grootere en meer verhevene harmonieën, en eindigen in volmaakte harmonieën, die ééne groote, allesömvattende, reine en eeuwige harmonie vormen, na welke alle strijd zal zijn geweken, en de Schepper het woord vrede zal nederschrijven onder de naamlijst van al het geschapene. Zoo was het, zoo is het, en zoo zal het zijn. In dien eersten stond, toen onze planeet het bevel ontving om te treden in den cirkel van ons zonnestelsel, ontstond er een strijd, weêrgâloos en voor de stoutste verbeelding niet te bevatten; een strijd, slechts door het oog van den Alziende aanschouwd, en die nog na zoo veel millioenen jaren in het binnenste der aarde weêrgalmt; een strijd, die het begin was eener volmaakte harmonie, bestemd om zich te verliezen en op te lossen in eene eindelooze toekomst. Beurtelings werd het hart der aarde opgereten, om de waterstroomen, die als zeeën nedervielen, in zich toe te laten en kokende en bruisende terug te werpen, terwijl zij rusteloos wederom naderden tot den gloeijenden bol, die even rusteloos den vijand van zich wierp, beide bezield met en gedreven door den geest der verzoening, die den strijd steeds zwakker en zwakker maakte, terwijl de harmonie, waarvoor zij bestemd waren, met ieder oogenblik nader kwam. Eindelijk ontsloot de aarde haren schoot voor den weleer geduchten vijand, om hem als vriend tot in de binnenste aderen van haar bestaan toe te laten, en, hand aan hand, eenen nieuwen dag der schepping voor te bereiden. Ziet, nog is die eerste dag der schepping niet voor de geheele planeet geëindigd; nog is hij te erkennen in den gloeijenden kern van dezen bol, en is de verzoening dier elementen niet tot hem doorgedrongen; nog worden de voortbrengselen dier voor | |
[pagina 237]
| |
ons oog verborgene werkplaats tot ons gezonden, en wijkt het bekleedsel om de strijders toe te laten tot de harmonie der oppervlakte, die doordringt tot den kern. Nog is de avond voor de levenlooze stoffen niet gekomen, wanneer zal de avond daar zijn van den geest der menschen? Hoe veel eeuwen zijn er verloopen, om de luttele volmaking van onzen geest, het doel des strevens van de ingetredene dagen der schepping, te volbrengen; hoe veel eeuwen zullen er nog moeten vervliegen, om de harmonie van dien geest daar te stellen, die de eindpaal van alle streven is? Hoe verbazend die strijd ook zij geweest, zij getuigde van het streven naar harmonie, zij was dat streven zelf. Nadat de zoogenaamde levenlooze stoffen een zekeren trap van harmonie hadden bereikt, ontstonden er andere werkplaatsen, waarin die stoffen tot eene nog volmaaktere harmonie zouden worden gebragt, om wederom eenen volmaakteren dag voor te bereiden. Het waren bewerktuigde ligchamen van lagere vorming, wier geraamten en vormen tot op onzen tijd bewaard bleven, wier verwante plantensoorten wij nog op dezen dag der schepping met name noemen en onder het groeijende rijk tellen, als getuigen van den eersten dag des bewerktuigden levens en als middelen voor onzen geest, om zijne toekomst na te sporen en zijne bestemming te erkennen, met eene zekerheid, die slechts de geschiedenis verleent. - Het waren meestal reusachtige gewassen, groote scheikundige werkplaatsen, waarin de levenlooze stoffen de vatbaarheid voor eene hoogere bewerktuiging ontvingen, vatbaarheid voor hoogere harmonie. Zoo ontstonden uit deze lager bewerktuigde planten kruiden, heesters en boomen, wien men beginselen van zelfstandige beweging, voortteling, ademhaling en omloop der vochten toeschrijft, die over de geheele aarde zijn verspreid, zoo wel daar, waar een eeuwige winter heerscht, als daar, waar de zomer onmerkbaar in den zomer overgaat, zoo wel op de toppen der bergen als op den bodem der wateren. Geheele plantengeslachten werden door watervloeden en omkeeringen van de buitenste aardlagen ver- | |
[pagina 238]
| |
woest, heinde en verre verspreid om voedsel te geven aan anderen, om den plantengroei te verspreiden en door dezen strijd met het levenlooze rijk eene eindelooze vergrooting van het getal der bewerktuigde ligchamen voort te brengen, door het zaad en door de jonge spruit, die zich elders duizendvoudig ontwikkelden. In de kiemen dier bewerktuigde wezens lag reeds eene kracht verborgen, die ze bewaarde en vele, ja duizende jaren de geschiktheid deed behouden, om als nieuwe wezens te voorschijn te treden. Die overstroomingen, die verspreiding van den plantengroei kunnen wij nog dagelijks opmerken, want ook de avond van den dag der plantenschepping is nog niet gekomen. Zoo werd na verwoesting en strijd harmonie geboren tusschen levenlooze en levende ligchamen en een dag van volmaaktere vorming, van de vorming der dieren en zamengesteldere planten voorbereid; want de harmonie wordt slechts bereikt langs den weg der volmaking. Het waren wederom de laagst bewerktuigde dieren, die in den morgen van den dag des dierenrijks op onze planeet werden geboren, dieren, die elkander wederzijds en de plant tot voedsel namen of tot voedsel verstrekten, maar zij openbaarden reeds in hunne willekeurige bewegingen het beginsel van eenen vrijen wil; zij verspreidden zich wel op geringere afstanden en hadden een beperkte plaats des levens, maar hierin was het beginsel verborgen van de verspreiding eens toekomenden wezens over de geheele aarde; hunne nesten, holen en verblijven waren de beginselen der stulpen en paleizen, hunne zintuigen, die het schadelijke van het onschadelijke leerden onderkennen, waren de beginselen der kennisse des goeds en des kwaads; hunne zorg voor het kroost was de eerste tred tot eene zelföpöfferende ouderliefde; hunne zorg in het verzamelen van voedsel voor eenen naderenden winter was het beginsel eener zorg voor eene eeuwige toekomst. En uit deze eenvoudige dieren, die wij dierlijk scheikundige werkplaatsen kunnen noemen, ontstonden hooger bewerktuigde stofverbindingen, volmaaktere dieren, wier middelen uitgestrekter, wier | |
[pagina 239]
| |
zintuigen volkomener, wier daden vrijer waren, wier zorg voor het nageslacht aan zelföpöffering grensde, wier zucht om zamen te zijn aan een maatschappelijk leven, en wier buits- en lijfsverdediging aan het regt van eigendom, wier meerderheid in kracht en list aan een zedelijk overwigt doet denken, en wier vrees voor overmagt het beginsel was der gedachte aan eene magt, die alles te boven gaat. De toeneming van planten en dieren ging hand aan hand met hunne wederzijdsche vernieling en ondergang. Het was een strijd tusschen bestaan en niet bestaan, op leven en dood, tusschen alle bewerktuigde wezens, en uit dezen strijd ontstonden ontelbare nieuwe wezens, uit ééne plant ontstonden honderden nieuwe, uit één dierengeslacht ontstonden duizenden andere. Het doel van hun bestaan was vermenigvuldiging van stoffen, voor hoogere en hoogere bewerktuiging vatbaar, hun dood gaf een duizendvoudig leven en op hunne lijken werden nageslachten geboren. Dat dierenrijk vervulde allengs de geheele aarde, de bergen en dalen, de heuvelen en vlakten, de zeeën en rivieren, de meeren en beekjes, het binnenste der aarde en de lucht, de boomen, de heesters en kruiden, de bloemen en de halmen, zij allen waren vervuld met die levende wezens, wier prachtige kleuren en kunstige bekleedsels steeds in volkomenheid vermeerderden. De koning der bosschen doorzwierf met zijnen stoet de ondoordringbare wouden, de adelaar breidde zijne vleugelen uit over de grazende kudden, het vogelenkoor stemde de eerste accoorden der zangen, die eenmaal in reine harmonie over de geheele aarde zouden worden gezongen tot verheerlijking van den Maker aller dingen. Zoo was er eindelijk tusschen alle die wezens eene harmonie gevormd door trapsgewijze ontwikkeling; zij leven nog onder onder ons in alle trappen hunner vorming, om ons aan te toonen den weg, dien de Schepper inslaat tot bereiking van zijn doel; - een doel, waarvan het besef aan de wezens van den laatsten dag der schepping is geschonken. | |
[pagina 240]
| |
Uit de harmonie der drie rijken van de natuur ontstond een ander rijk, het rijk der redelijke wezens. Tot nog toe was er geen wezen gewrocht, dat het doel van zijn bestaan begreep, want dit begrip ware doelloos geweest, dewijl die wezens niet voor zich-zelven maar voor andere wezens bestonden; tot nog toe had geen wezen besef van het doel zijns strevens, omdat het dat doel nimmer zoude aanschouwen. Hun had het plantenrijk gediend, zij dienden het rijk der menschen tot voorbereiding. De dag was gekomen, waarop een wezen den voet op de aarde zoude drukken, dat zijne toekomst begreep, dat het doel van zijn bestaan en van al het geschapene besefte, dat zijne afkomst zoude erkennen, en het laatste voortbrengsel zoude zijn dezer planeet, een wezen, wiens voortbrenging het doel van alle streven was geweest, en wiens ligchaam eene kiem bevatte, bestemd om voor eene eeuwigheid te ontkiemen; een wezen, dat niet zoude vernietigd worden, omdat het voor en om zich-zelf bestaat, dat geschapen was voor eene eeuwige harmonie met den Maker, dien het kent uit zijne werken en dien het zal zien van aangezigt tot aangezigt. Wij noemen dat wezen den mensch en die kiem den geest, die ontkieming de volmaking van den geest, en zijn leven een streven naar eene volmaakte, eindelooze harmonie. Ziet! zulk eene verhevene roeping had dat wezen, en zulk eene verhevene plaats bekleedt het onder al het geschapene, dat de Maker zich-zelven tot voorbeeld nam, en zóó geschikt was het, om het doel van zijn bestaan te bereiken, dat de Schepper getuigde, dat het alzoo goed was. En wenden wij ons voor een oogenblik tot het werktuig van dien geest, wij zullen er wedervinden, wat ons in al het geschapene is toegeroepen: streven naar harmonie. Het ligchaam des menschen, volmaakter dan dat van eenig ander wezen, bevat alle stelsels en organen in eene harmonie, die reeds op zich-zelve getuigt van de verhe- | |
[pagina 241]
| |
venheid des beginsels, dat in hem woont. Alles in dat ligchaam openbaart een onmiskenbaar streven naar harmonie. De klopping van dat rustelooze hart vindt gij harmonisch in het kleinste adertje terug, in de duizenden en duizenden bloedkanaaltjes, die het geheele ligchaam doorkruisen; ieder zenuwdraadje, waarvan het gezamenlijke getal ontelbaar is, heeft zijn eigen taak, en alle vinden één gemeenschappelijk middenpunt; die duizenden en duizenden spiervezelen werken alle harmonisch zamen bij iedere beweging; waar het eene oog den blik wendt volgt het andere, wat het eene oor naar de hersenen overbrengt doet ook het andere; welk eene harmonie is er in de voeding, waardoor die duizende bestanddeelen op hunne plaats worden geleid. - Zelfs in ziekten openbaart dat ligchaam een streven naar harmonie, dat des te meer uitkomt, hoe belangrijker dat streven is belemmerd. En de geest, M.H.! de zandkorrel, het stofje door onzen adem bewogen, het slijk onzer voetzolen, het nietigste dier, wiens leven slechts een oogenblik duurt, het kleinste plantje voor ons oog verborgen, zij allen streven naar harmonie, naar ontwikkeling van den beginne af tot op dezen stond, en zou dan de geest des menschen, het heerlijkste gewrocht der schepping, hiervan uitgezonderd zijn, zou in dien geest een ander streven bestaan, dan in al het geschapene? Voorzeker neen! Al is het ook dat dit streven door sommigen wordt miskend; in dien geest moet dat streven bij uitnemendheid blijkbaar wezen, er moet in hem een eindeloos streven zijn op te merken, een streven naar eene onbegrensde en oneindige toekomst, omdat hem de gedachte aan eene ruimte zonder grenzen en aan eenen tijd zonder einde is gegeven, en hem de volheid der middelen, al het geschapene, ter dienste staat om zijn doel te bereiken. De geest des menschen is bestemd voor eene eeuwige harmonie, langs den weg der volmaking. Wij, M.H.! sporen deze stelling na, maar in ieders boezem is door den Schepper de hoop, de overtuiging dier toekomst gelegd. | |
[pagina 242]
| |
Wat geldt voor al het geschapene, geldt ook voor den geest: strijd is het begin om tot harmonie te komen, onvolmaaktheid om tot volmaking te geraken. De geschiedenis van het menschelijke geslacht begint eerst daar, waar reeds een zekere trap van volmaking was bereikt en de eerste toestand onzer natuurgenooten is in het duister gehuld. Zij werden geboren met dat zelfde ligchaam, met dien zelfden geest en met die zelfde taak belast om te streven naar harmonie; maar de middelen om dat doel te bereiken namen toe met de ontwikkeling van den geest, want alles, wat hij wrocht, zijn slechts middelen tot hoogere volmaking, en hetgeen wij doen strekt slechts om ons nageslacht een ruimeren voorraad van middelen te verschaffen, tot bereiking van het einddoel der schepping; daarom neemt met ieder geslacht der menschen de verantwoordelijkheid der daden toe, want wien veel is gegeven, van dien zal ook veel worden geëischt; daarom hebben ook onze voorouders een even groot deel aan de toekomst, want zij is voor allen dezelfde, zoo als de geest voor allen één is. Wat men ook moge beweren van den overgang der eigenschappen van ouders tot kinderen, de geschiedenis, die getuige der waarheid, leert ons genoegzaam het tegendeel: noch adel, noch dapperheid, noch wetenschap, noch vermogens deelen zich aan het kind mede, want dan zouden wij engelen onder ons geslacht moeten tellen, dewijl die eigenschappen zich steeds zouden moeten voortplanten, en volgens de wet van al het geschapene in volkomenheid toenemen; en, waarlijk! onze eeuw telt evenmin dan alle vervlogene eeuwen zulke verhevene wezens. Neen! de wijze Schepper gaf aan geen enkel wezen de voorkeur boven anderen, zoo min aan het kind, welks vader men koning noemt, als aan dat, over welks geboorte zich het ouderenpaar schaamt. Niet voor allen zijn de middelen dezelfde, en daarom ook is de verantwoordelijkheid naar het gebruik geregeld. Gij zult niet van mij eischen, in alle bijzonderheden u het bewijs te leveren der voortgaande ontwikkeling van den menschelijken geest, en het is zeker, dat deze voort- | |
[pagina 243]
| |
gang zelfs in eeuwen weinig is waar te nemen, dat wij in dezen tijd der verlichting en beschaving nog verre, zeer verre afzijn van het doel des strevens, dat de veronderstelling uit de scheikunde geput, waaruit een bestaan van meer dan 200 millioenen jaren dezer vorming der aarde voortvloeit, allezins met de waarheid schijnt overeen te komen. Om u dit in weinige woorden te doen kennen, M.H.! wijs ik u op de bewoners van vele aardstreken, die nog in eenen staat van kindschheid verkeeren, en op ons, die meenen zoo ver boven hen verheven te zijn; ziet! ook wij versieren ons met klatergoud en bedekken onzen schedel, het middenpunt van dien, voor eene eeuwigheid, bestemden geest, met de pluimen, die aan het dier zijn gegeven om eene onreine plaats voor het oog te bedekken; ook wij versieren onze borst met zegeteekenen, die veelal van mindere beteekenis zijn, dan de halsketenen, gevormd uit de tanden van overwonnene vijanden; ook wij aanbidden een veelgodendom en zijn niet zelden vreemd aan Hem, wien alleen alle eer en aanbidding toekomt; ook wij tellen in onze maatschappij gruwelen, waarvoor een boschbewoner zou terugdeinzen; ook wij brengen den goden offers, waaraan het bloed van den medemensch kleeft; ook de priesters onzer dagen drijven het spel der Braminen, en in het beschaafde Europa geldt het regt van den sterkere. - En toch het verloop van die weinige eeuwen, die de geschiedenis telt, openbaart ons een onmiskenbaar streven naar harmonie en volmaking; maar die volmaking wordt ook niet zonder strijd verkregen, een strijd onder alle rijken der natuur, een strijd van alle rijken in zich-zelven. Nog heden strekt het rif tot voeding van nieuwe wezens, nog heden bouwen wij onze woningen op de puinhoopen van het voorgeslacht. Wat waar is voor de geheele natuur, is ook waar voor den geest der menschen. Wanneer de stoffelijke krachten in de donker-koperkleurige wolken zich tot eenen strijd voorbereiden, dan volgt eene uitbarsting, die zich oplost in harmonie; wanneer een gedeelte dier geesten zich stelt tegen een ander gedeelte, dan steigt | |
[pagina 244]
| |
de tegenstelling tot eene hoogte, waarop een strijd volgt, die zich oplost in harmonie. Die strijd der geesten wordt geboren uit afdwaling van het doel, eene volmaakte, eeuwige harmonie. Wanneer dat streven van alle geesten naar één eeuwig doel wordt miskend en naar een tijdelijk doel gerigt, wanneer dat gezamenlijke streven wordt verminkt en gedwongen tot een streven van enkele geesten, niet voor het doel en belang van allen, dan rusten zich allengs de geestelijke krachten toe tot den strijd voor het éénige en eeuwige doel van allen, en er volgt eene uitbarsting, waarna het algemeene beginsel zegeviert. Dat harmonisch streven naar eene eeuwige harmonie is zoo zeer het eigendom van den geest, en kenmerkt zich zoo zeer in alle uitingen, dat hij zelfs die neiging openbaart in het kwade, in afdwalingen van dat streven. Zoo wel de ondeugd als de deugd vindt millioenen volgers, en wij hebben daarom volkomen regt het kwade besmettelijk te noemen. De liefde, de vriendschap, zij zijn slechts uitvloeisels van dat algemeene streven naar harmonie van den geest. De geschiedenis leert ons dit alles met ontelbare voorbeelden. Één dappere is in staat om duizenden tot de overwinning te leiden, één roekelooze om duizenden in het verderf te storten. Wanneer een napoleon zijne dapperen met den vinger het doel des strevens wees, dan volgden duizenden en duizenden geesten den weg, waarheen zijn blik was gerigt, en onweêrstaanbaar, en als door eene geheime kracht gedreven, stortten zij zich in den afgrond, of boden de borst aan het staal van den vijand, zonder iets anders te zien dan het punt, waarheen de veldheer wees. Maar hij wendde die zucht van den geest voor een tijdelijk doel aan, voor een doel niet voor allen, maar voor zich-zelven, en ziet! daar ontwaakt bij millioenen dat streven naar eene eeuwige harmonie voor alle geesten, en na de uitbarsting van den strijd volgt eene harmonie, waarmede het bijzondere beginsel was verloren gegaan. De kunsten en wetenschappen, de voortbrengselen van | |
[pagina 245]
| |
dien geest, zijn zoo vele middelen om het doel des strevens te bereiken. Die kunsten en wetenschappen staan in zulk eene harmonie tot elkanderen, dat ze allen door één band schijnen vereenigd, en bij iedere hoogere ontwikkeling wordt dat verband onoplosbaarder. Over de geheele aarde wordt dat streven hoe langer zoo meer uitgebreid, opdat het streven algemeen en harmonisch zoude wezen, en de krachten van alle geesten zouden zamenspannen tot bereiking van het doel. Geen plekje der aarde blijft onbezocht, geen wezen blijft verstoken van de middelen tot bereiking dier harmonie, alle afstand tusschen geesten en geesten wordt opgeheven; onderwijs, kennis en beschaving, zij vinden overal verdedigers, beschermers, verspreiders, en in de toekomst zien wij het, dat alle geesten der aarde zullen beseffen, dat er slechts één streven en één doel voor allen kan zijn. Boven alles uitnemend en heerlijk blinkt dat streven van den geest door, zoodra dat streven regtstreeks leidt naar het doel, en eindeloos is de harmonie, die hij opwekt, welke den blik der menschen rigt naar die volmaakte, reine en eeuwige harmonie, waarvoor de geest bestemd is. Ziet! vóór negentien eeuwen werd er een mensch geboren in armoede, in een nietig vlekje van het morgenland, in een stal, op een handvol stroo. Die mensch begreep dat streven en dat doel van dien geest, hij rigtte den blik naar eene eeuwige toekomst, eene eindelooze harmonie. Zóó verheven was dat mensch in het oog van alle nageslachten, dat niemand zijn naam durfde voeren, dat hij de zoon van den Schepper-zelven werd geacht te zijn; zulk eene harmonie heeft hij opgewekt, dat millioenen en millioenen hem navolgen, hem als een voorbeeld nemen om naar die eeuwige harmonie te streven en gelooven, dat zij eenmaal met hem in die toekomst zullen deelen. Maar hij ook wist het, dat geen harmonie wordt verkregen zonder strijd, en daarom zeide hij: ik breng u niet den vrede maar het zwaard. Nog is het zwaard niet in de schede gekeerd, nog is er strijd tusschen het streven van allen en het streven van ieder in het bijzonder, | |
[pagina 246]
| |
en millioenen jaren zullen nog moeten henenvliegen, eer de Schepper van het heelal de geesten van alle geslachten zal toeroepen: het doel des strevens is bereikt! - En dan zal hij het gordijn der toekomst wegschuiven, om de dragers van zijn beeld in te laten in eene eeuwige harmonie. |
|