Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet kasteel van de hen.Ga naar voetnoot(⋆)De waarde van een geschenk wordt somtijds verdubbeld door de wijze waarop 't gegeven wordt. Maar de kunst van wèl te doen zóó, dat de weldaad verborgen blijft, en de beweldadigde haar aanneemt als een regt, wordt door slechts weinig, ongemeen edele zielen beoefend. Het getal der bevoorregten, die den aanleg voor deze verheven kunst van de natuur ontvangen, is maar klein, en nog kleiner het getal van hen, die haar pogen aan te leeren. | |
[pagina 211]
| |
De schilder en bouwkunstenaar furston, was de vriend van een rijken bankier te Londen, padrog geheeten. Eens, aan tafel, zeide padrog: ‘furston! ik heb in Devonshire een aanzienlijk landgoed gekocht, maar 't kasteel is oud en bouwvallig, het is eene oude dame, die de hand der Gratiën noodig heeft, om weder jong te worden. Gij moet me helpen met uwe talenten, bekwaamheid en smaak. Als ge mij verheugen wilt vertrek dan morgen, overmorgen, heden nog zoo ge kunt, en plaats u aan 't hoofd van dat belangrijke werk; herstel, verander, sloop en bouw geheel naar 't u bevalt; al wat gij doet is wel gedaan, onder ééne voorwaarde. Gij weet, dat ik plan heb mijne zaken over twee jaren te verevenen; welnu, zorg maar, dat ik over twee jaar met de slaapmuts in mijn zak Londen vaarwel kan zeggen, om mij voor altijd in het midden mijner gronden en bosschen te gaan nederzetten; in één woord: zorg, dat over twee jaar alles gereed zij.’ - ‘Aangenomen,’ sprak furston, ‘doe straks een rijtuig inspannen; ik vertrek dadelijk, om de staat van uwe nieuwe bezitting op te nemen. Daarna ziet ge mij in twee jaren, als 't noodig is, niet terug. Geef maar order aan uwe pachters en opzigters om mij zonder tegenspraak te gehoorzamen; ik zal u van al wat er geschiedt rekening en verantwoording doen.’ Furston vertrok en vond het kasteel in zulk een vervallen en ouderwetschen staat, dat er moed vereischt werd de taak op te vatten, om 't te herstellen. Maar de liefde niet alleen, ook de vriendschap verdubbelt zoo wel de natuurlijke als zedelijke kracht. De bouwmeester toonde dat ook nu. In weinig dagen was het vereischt getal werklieden van alle soort, door zijn werkzamen ijver reeds bijeengebragt: smeden, metselaars, steenhouwers, timmerlieden, loodgieters, leidekkers, tuiniers, een geheele bevolking van ambachtslieden, stroomde op zijnen wenk uit het geheele Graafschap bijeen. Furston-zelf onafgebroken met passer en potlood bezig, stortte zijn genie, in plan bij plan, op 't papier uit, en bestierde en bezielde allen door aanwijzing, woord en voorbeeld. De bedrijvige tooneelen, die hij dagelijks voor | |
[pagina 212]
| |
oogen had, en 't verlangen om zijnen vriend een regt aangenaam verblijf te bezorgen, wekten zijnen geest nog des te meer op, en de vereeniging van zoo vele handwerken en kunsten, onder 't gezag van zijn geheel onbeperkten wil, gaf hem eene menigte in van vindingen, de eene al gelukkiger en fraaijer dan de andere. Eindelijk, toen de twee jaren nog niet verstreken waren, kwam furston zijnen vriend de aangename tijding brengen, dat het kasteel en goed, geheel vervormd, vernieuwd en verfraaid, gereed waren, en de aankomst verbeidden van hunnen gelukkigen bezitter. Padrog had zijne zaken vaarwel gezegd, en zag die mededeeling met verlangen te gemoet. Hoe groot was zijne vreugde, toen hij haar ontving, en hoe haastte hij zich, om met furston naar de plek te gaan, waar hij 't overige zijner dagen zou slijten! Maar nog grooter was zijn geestdrift, en de dankbaarheid die hem vervulde had geene grenzen, toen hij de herscheppingen gadesloeg, die het oude gebouw en zijne ouderwetsche omgevingen, in zoo kort een tijd, tot een betooverend schoon geheel hadden gemaakt. Den Tartarus had hij gekocht met zijne rotsen en wildernissen; nu bezat hij de tuinen van armida, of ten minste die van de medicis. Waar hij den blik wierp, overal scheen een weldoende geest den landbouw aangemoedigd, de kunsten geleid, den overvloed gevestigd te hebben. De bosschen waren nergens meer ontsierd door 't doode hout van vergane of reeds nedergeworpen stammen en takken; de gronden droegen niet meer kruid en onkruid op dezelfde plek; het wild, voor het jagtvermaak der aanzienlijken noodig, overstroomde en beroofde niet meer de akkers en moesgronden der behoeftigen, en de visschen, in den schoot van vlieten en kreeken, worstelden niet langer tegen het alles verstoppend vuil der waterplanten, die ook den armen visscher de gelegenheid benamen tot eenen goeden vangt. In het park riepen Faunen onder den schaduw van 't geboomte; Dryaden met breede vallen van doorschijnend water gesluijerd; Saters op den oever uitgestrekt of ter helft van achter opgaand riet te | |
[pagina 213]
| |
voorschijn komende, dichterlijke herinneringen voor de verbeelding der wandelaars; in en op het kasteel werd de geest aanvankelijk getroffen door 't zwaarmoedige zijner Gothische torens en ontzagwekkende tinnen; maar hij verzoende zich welhaast met die overblijfselen van middeleeuwsche ruwheid, als hij opmerkte, hoe 't inwendige alom, bij elke schrede, nieuwe blijken aanbood van de vindingrijkheid der ontwikkelde wetenschap, van 't betooverend schoone der moderne kunst. Nabij een der oude wachttorens verhief zich een sterretoren; aan de oude kapel grensde de welvoorziene boekerij, en als de valbrug werd opgehaald, raakten hare ijzeren kettingen bijkans 't koper aan van 't blinkende gereedschap der keukens: - alom scheen de oude Heptarchie aan de nieuwere beschaving de hand te reiken. Toen hij alles gezien, goedgekeurd en bewonderd had, sprak padrog tot zijnen vriend: ‘furston! gij hebt twee jaren lang uwen tijd en uwe talenten aan mij ten offer gebragt; zeg mij, welke vergoeding ik kan geven, niet voor uwe vriendschap, die niet te betalen is; niet voor uwe talenten, die geen koopgoederen zijn, maar voor uwen tijd, waarvan 't verlies voor u niet is te herstellen.’ - ‘Behoor ik dan,’ antwoordde furston knorrig, ‘tot dezulken, die enkel om loon werken? - Gij zijt voldaan en tevreden, en ik ben voldaan en tevreden; dat is alles, wat ik verlang.’ - ‘Dan blijft ge toch bij mij,’ hernam padrog, ‘zoo lang ik leef!’ - ‘Dat zou te veel zijn,’ antwoordde furston, terwijl hij eene pijp opstak en naar buiten ging. Padrog wist zeer goed dat furston volstrekt geene fortuin bezat, maar leven moest van zijne verdiensten; doch hij wist ook, dat zijn kitteloorig gevoel van eigenwaarde alle omzigtigheid noodig maakte. Wat kon, wat moest hij doen? - Padrog had een talrijk gezin. Als hij stierf zou furston in hem veel, zéér veel, misschien alles verliezen, en de bankier wilde, daarom te meer, hem voor altijd een onafhankelijk bestaan verzekeren. Maar hoe? - Daar schoot hem te binnen, dat furston, een zeer onhandig schutter, de zwakheid had | |
[pagina 214]
| |
te gelooven, dat hij een schutter was bij uitnemendheid. Op dat zwak bouwde padrog nu zijn edel plan. Door een bekende uit de nabuurschap deed hij, onder 's hands, een aangenaam en rentegevend landgoed koopen, en zoo ras de koop voltrokken was, werd verder afgesproken. Eenige dagen later gaf padrog een diner, waaraan hij wel zorg droeg niemand te noodigen, die als een goed schutter te boek stond. De bezitter van 't goed bragt het over tafel als bij toeval ter sprake, en stelde 't voor alsof hij wenschte er zich van te ontdoen, en noemde een zeer matige som voor welke hij 't aan padrog zou afstaan, als deze 't wilde overnemen. - ‘Mijn waarde buurman!’ sprak padrog, ‘van zulk een goed is gemakkelijk af te komen, en zelfs wel op 't oogenblik. Maak er eene loterij van; waarom zouden we die aardigheid niet hebben? - Zes-en-dertig heeren zijn hier aan tafel; maak twee-en-zeventig loten, en behoud er de helft van; de overige zes-en-dertig neem ik voor de helft van den gevraagden prijs. Dan zetten we eene hen of een haan op gindschen Corinthischen zuil, en die 't beest raakt is eigenaar van 't goed. Gij krijgt de helft maar van den prijs; doch hebt ook zes-en-dertig schoten. Wat denkt ge daarvan?’ Weddingschappen en wat er naar zweemt, vinden bij Engelschen altijd bijval. De gasten juichten het plan toe, en de voorgewende bezitter van 't goed juichte mede. De zes-en-dertig nommers werden dadelijk geschreven; maar nu deed de edelmoedige bankier die nommers aan zijne gasten ronddienen. Bedanken of verontschuldigen baatte hen niet; elk hunner moest een der nommers uittrekken en op zijne beurt naar den eigendom van 't goed mededingen. Eindelijk lieten de gasten zich overhalen. Aan padrog viel een der eerste nommers ten deel. Op den aangewezen zuil werd eene hen bevestigd, de buksen werden geladen, en de vermeende wedstrijd ving aan. Intusschen waren ook alle verdere maatregelen genomen: een notaris, met het noodige schrijftuig gewapend, voegde zich bij het gezelschap, en wachtte op het schot | |
[pagina 215]
| |
des winnaars, om dadelijk de acte van overdragt ten zijnen name op te maken, en een behendig jager, voor 't gezelschap onzigtbaar, stond in de nabijheid met een windroer, om, zoo ras het schot van furston viel, de hen neder te leggen. Alles gelukte naar wensch. De eerste nommers schoten mis, maar furston legde aan, zijn schot ging af, en - de hen was dood. De notaris deed de acte van overdragt door de twee partijen teekenen, en allen wenschten den bekwamen schutter geluk met zijn behaalden prijs. Die in het plan waren ingewijd bewonderden den bankier in stilte, en bewaarden 't geheim, waaraan het geluk van een regtschapen man en geacht kunstenaar verbonden was, en het volk dat, in spreekwoorden en bijnamen, kostelooze gedenkteekens oprigt, noemde van toen af het landgoed, in furston aan de kunst ten deel gevallen, het kasteel van de hen. Dit was misschien de eenigste maal, dat plutus eene notariële acte passeerde ten voordeele van apollo. |
|