te Berlijn. Hij toont in de geschiedenis, als middel van opvoeding, een helder inzigt te hebben. De Vertaler zegt er dit van: ‘De Schrijver heeft, naar het ons voorkomt, de zaak van het juiste standpunt opgevat, en te regt gemeend, dat de grondslag van alle menschelijke vorming de godsdienst moet zijn. Wat in haar geen wortel schiet, wat van haar niet uitgaat, mist het ware levensbeginsel, en kan daarom ook niet duurzaam zijn. Ook het onderwijs in de geschiedenis moet in dien grond geplant zijn, zal het wortel schieten en vruchten dragen. Het moet beginnen met de Bijbelsche geschiedenis en wel met die van het Oude Testament. En inderdaad, de geschiedenis des menschdoms, ons in de Bijbelsche oorkonden opgeteekend, is zoo regt geschikt voor het kinderlijk gemoed, zoo aanlokkelijk, zoo vormend, dat de grootste opvoedkundige voor den jeugdigen leeftijd geene betere stof ter ontwikkeling en vorming kan kiezen, dan deze, die zoo geheel haren grond heeft in het familieleven en met het frissche waas der poëzij overtogen is. Dit zou men een eerste cursus kunnen noemen.
Hieraan verbindt zich, als tweede cursus, zoo eigenaardig de geschiedenis van de groote helden der oudheid. Zij staan als personen het kind veel nader dan de zaken. Alles is ook bij hen, als het ware, nog poezij, en het familieleven is de spil, om welke hunne handelingen zich bewegen. Elke held komt overigens in zijn eigenaardig karakter op den voorgrond: hij is held en mensch. - Eindelijk komen de groote mannen der middel- en nieuwe geschiedenis te voorschijn, bij wie zeker het buitengewone, het poëtische hulsel wegvalt, maar die zich ook weder in een ander treffend licht aan ons vertoonen. Déze kenmerken zich meer door kracht van geest, géne meer door stoffelijke kracht. Het zij daarom den onderwijzer zeer aanbevolen, het onderwijs in de geschiedenis aan te vangen, met levens- en karakterschetsen te geven, en die zoo bevattelijk en vruchtbaar voor verstand en hart te maken als mogelijk is.
Dit een en ander moet als het ware het begin, het voorbereidende van het geschiedkundig onderwijs zijn; het eigentlijk onderwijs in de geschiedenis splitst zich eigenaardig in drie afdeelingen, zoodat in de eerste de Oude-, in de daaropvolgende de Middel- en in de derde de Nieuwere geschiedenis geleerd wordt. Het onderwijs moet nu meer de zaken te voorschijn doen treden en wel zoodanig, dat het aan den leerling duidelijk worde,