gezindten te houden, die de punten zoude vaststellen, waarover het voorbereidend onderwijs zou moeten loopen. Maar meent hij dan in ernst, dat hier te Lande eene dergelijke Vergadering ooit tot een gewenscht resultaat kunne komen? Daartoe zijn er in het Godsdienstige, helaas! te veel partijen, die ieder aan hare begrippen te zeer vasthouden.
De Schrijver ziet hier te minder zwarigheid in, omdat ieder dogma, waartegen eenige gezindte door haren vertegenwoordiger zwarigheid heeft, kan achterwege gelaten worden, vermits de Zondag-school het te kort komende altijd kan aanvullen. Maar op die wijze zal het onderwijs weinig of niet te beduiden hebben en zich hoogstens tot de leer van God, zijne voorzienigheid, de deugd enz. kunnen bepalen.
In het dogma toch van onze verlossing door christus zal de Rabbijn natuurlijk zwarigheid maken, en dit zal dus achterwege gelaten worden. Maar zal dan de partij van den Heer groen daarmede tevreden zijn? Het is, dunkt ons, duidelijk: door Godsdienstig onderwijs op de openbare scholen toe te laten, ontsteekt men een twistvuur, dat niet ligt gebluscht wordt. Om den eenen niet te ergeren, geeft men stof tot ergernis aan den anderen.
Men meene echter niet, dat wij de schoolkinderen zonder eenige opleiding ten goede willen laten. Voorzeker niet. Wij verlangen, dat de schooljeugd leere het ware en het schoone liefhebben en doen wat regt en goed is; dat zij gewend worde aan orde en tucht; dat zedelijke grondbeginselen worden opgewekt; dat in één woord het kinderlijk gemoed worde toebereid, om van de godsdienstonderwijzers, op de Zondags-scholen, op afzonderlijke uren in de week, op Catechisatiën of anderzins, Godsdienstige leiding en daarna meer en meer leerstellig onderrigt ontvangen. Het zaad van Godsdienst in die wèlbereide voren met milde hand alzoo gestrooid, zal voorzeker eenmaal de schoonste vruchten dragen, en de schoolkinderen tot brave, godsdienstige leden van de Maatschappij vormen.
Ofschoon dan ook in dit gewigtige punt van den Schrijver verschillende, achten wij toch het geheele boekje, ook het eerste, wat al te beknopt bewerkte, alsmede het derde gedeelte, der lezing allezins waardig, om de vele nuttige wenken en opmerkingen daarin vervat. De stijl is hier en daar wat gedwongen en duister, en de volzinnen soms al te gerekt. Druk en uitvoering zijn goed.