Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de ontdekkingen van Niniveh. Eene archaeologische voorlezing van L.J.F. Janssen, Conservator bij het Museum van Oudheden te Leyden. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1850. In gr. 8vo. V en 59 bl. f :-70.In de schoone Inleiding voor Les livres sacrés de l'Orient, uitgegeven door pauthier, vindt men onder anderen deze woorden: ‘Sedert een paar eeuwen is het Oosten door eenige werkzame, schrandere menschen aan Europa als het ware geopenbaard, maar het is vooral in de laatste veertig jaren (dit is in 1840 geschreven) dat de Oostersche studiën, onder de begunstiging der groote wereldgebeurtenissen meer ontwikkeling hebben gekregen. Deze studiën en de nieuwe kennis, die daardoor aan Europa werd medegedeeld, waren evenwel bepaald binnen een kleinen kring van werkzame geesten, meer geschikt om ze met goeden uitslag te beoefenen, dan om ze voor het algemeen toegankelijk te maken.’ En lager: ‘het eerste Assyrische rijk verging, toen Rome naauwelijks uit de wieg kwam. Het Oosten was reeds | |
[pagina 683]
| |
oud; het had reeds oude vervallene koningrijken, het had reeds al de tijdperken der beschaving doorloopen, toen het Westen, werwaarts het volkplantingen uitzond, nog in de diepste barbaarschheid was gedompeld.’ Iemand, die deze woorden beaamt, moet zich noodzakelijk verheugen over alle pogingen, om licht over het Oosten te verspreiden, en ook aan die geleerden dank zeggen, die hetgeen daardoor wordt opgespoord meer algemeen toegankelijk zoeken te maken. Uit dit oogpunt het voor ons liggende boekje beschouwende, vonden wij het vreemd, dat de Schrijver zich in het Voorberigt over de uitgave daarvan verontschuldigt; ja, waren wij onder de toehoorders geweest, wij zouden ons met hen vereenigd hebben, die hem tot de uitgave aanspoorden; want al waren de zaken, daarin vermeld, aan sommigen onzer landgenooten reeds uit vreemde tijdschriften bekend, voor de meeste Nederlanders zal dit boekje niets dan geheel nieuwe dingen bevatten. Wij willen den inhoud kortelijk opgeven, om den lezer van dit Tijdschrift in staat te stellen zich een denkbeeld van de belangrijkheid der daarin voorkomende zaken te vormen. De Redenaar begint met over de vergankelijkheid van al het menschelijke te spreken. Hoe veel er echter vergaat, niets vergaat geheel en al, want alles werkt op alles, al wat gebeurt vormt een schakel in de keten der geschiedenis. Wegens dien zamenhang van alles met alles is ook het meest verledene voor het tegenwoordige geslacht belangrijk; vooral wanneer het in zijnen tijd een grooten trap van ontwikkeling bereikt had. Dit was het geval met de stad Niniveh, wel uit den Bijbel bekend, doch waarvan men volstrekt geen overblijfselen kon aanwijzen. Hierin is in de laatste jaren verandering gekomen, want de puinhoopen van Niniveh zijn niet ver van de stad Mosul wedergevonden. Dit is vooral door den ijver van de Heeren botta en layard tot stand gekomen, daar zij, ondersteund door de Engelsche en Fransche regeringen, met vergunning van den Sultan van Turkijë, bijgestaan door een aantal verdrevene Nestorianen, belangrijke opgravingen in de buurt van Mosul ge- | |
[pagina 684]
| |
daan hebben, en daardoor een aantal oudheden hebben aan het licht gebragt. Wat zij gevonden hebben is gedeeltelijk afgeteekend, gedeeltelijk naar Parijs en Londen vervoerd. Men kan het verdeelen in: 1. bouwkundige overblijfselen; 2. beeldwerken, beschilderingen en gemengde voorwerpen van kunst; 3. opschriften. De gebouwen behooren meest tot vorstelijke paleizen; zijn voorzien van geweldig dikke muren, met half verheven beeldhouwwerk versierd; zijn van ééne verdieping en hadden denkelijk hun licht van boven. Zij schijnen grootendeels door brand vernield te zijn. Onder de beeldwerken vindt men fraaije bronzen leeuwen, sphinxen enz. Onder het half verheven beeldwerk vindt men gevleugelde stieren en leeuwen met gebaarde menschenhoofden. Een dier hoofden is 7 voet hoog, en toen het werd opgedolven dachten de Arabieren, die er bij tegenwoordig waren, dat nimrod zelf voor den dag kwam.Ga naar voetnoot(⋆) Ook vindt men er godenbeelden, afbeeldingen van offers, van gevechten, | |
[pagina 685]
| |
jagten enz. Ook meer stille tooneelen. Uit vele sporen blijkt, dat die beelden vroeger gekleurd waren. De opschriften zijn in spijkerschrift en nog slechts voor een zeer klein gedeelte ontcijferd. Ook vindt men er waarschijnlijk Phoenicische opschriften. De gevolgtrekkingen, die thans reeds uit dit alles kunnen gemaakt worden, zijn allerbelangrijkst. 1. De ligging van het oude Niniveh is daardoor bekend geworden. 2. De toestand en de beschaving van deszelfs inwoners zijn er door opgehelderd. 3. Het verband der oude kunst en beschaving van het Oosten met die van het Westen wordt er vollediger door ingezien. De plaats, waar deze ruïnes gevonden zijn, komt overeen met de berigten der oude schrijvers aangaande de ligging van Niniveh; te weten aan de zamenvloeijing van den Tiger en de Zôb. Ook is er nog eene overlevering, dat aldaar de Profeet jona begraven ligt. Waarschijnlijk behooren al die overblijfsels bij elkander, hoezeer zij over eene uitgebreidheid van vele uren verspreid zijn, want de Oostersche steden bevatten vele parken of tuinen. Ook blijkt uit de oude berigten, dat Niniveh geweldig groot moet zijn geweest. Wij kunnen uit al die afbeeldsels eene voorstelling van den staat der beschaving te Niniveh maken; want wij zien hier allerlei handelingen uit het openbare en bijzondere leven, allerlei wapenen, werktuigen, kleederen enz. Wij leeren daaruit onder anderen, dat de regering despotisch was; dat er geene priesterkaste bestond, die den Koning beheerschte; dat de zeden vrij zuiver waren, enz. De kunst der Assyriërs lag tusschen die van Egypte en de Perzische in, en heeft èn door middel van de Perzen, èn over Lycië waarschijnlijk veel invloed op de Grieksche kunst uitgeoefend. Zoo heeft dan ook onze kunst er nog middelijken invloed van ondervonden. Wij twijfelen niet, of het hier gegeven verslag zal de lezers van de belangrijkheid dezer redevoering overtuigen. Het zou thans overbodig wezen nog iets ter aanbeveling te zeggen. d. burger, jr. |
|