Mijne kamer, door een Student. Te Utrecht, bij J.A. van Woestenberg. 1849. In kl. 8vo. 200 bl. f 1-50.
Dit kleine werkje zal wel door velen gelezen ten minste in handen genomen worden. Eene studentenkamer, door een student beschreven - ieder vraagt, wat zal daar te zien zijn? De bewoner zegt openhartig en uitvoerig genoeg, hoe hij, na het doorgestane staatsexamen, dat reeds alle verschrikking verloren heeft, aan zijne kamer is gekomen. Hij brengt den lezer in zijne alkove, doet zijne piano hooren, meldt hem, wat er onder den spiegel staat, wijst hem de nis, vertoont wat er aan den wand der kamer hangt, meet de ruimte van zijn verblijf, gunt ook een kijkje naar buiten, ontsluit zijne secretaire en doorloopt zijne boekerij. Verbeeldt men zich op studentenstreken vergast te zullen worden, en te moeten schateren van lagchen, dan bedriegt men zich. De lezer vindt op deze kamer een student, die studeert; niet blokt, maar zich ontwikkelt, en van zijne levensbestemming helder bewust is. Het ziet er wel uit als bij de studenten in het algemeen, maar alles draagt er eene ernstige kleur. De student is zelfs wel eens zóó ernstig, dat hij 't vermoeden opwekt of 't werkje niet geschreven zij door iemand, die reeds jaren lang deze kamer heeft verlaten. Hoe 't zij, de Schrijver verstaat de kunst om onderhoudend te vertellen, en zelfs voor beuzelingen belangstelling op te wekken. Het ontbreekt hem niet aan vernuft, ten minste niet aan geestigheid. En moge al iemand den jongen student op de vingers tikken, als hij, eenigzins pédant, mannen, die in hun ambt jaren gearbeid hebben, beoordeelt; men bedenke, dat men tegenwoordig op zijn dertigste jaar grijs is in allerlei wetenschap en ervaring. Over het geheel hebben wij hier een lief boekje gevonden, dat gelijk ieder boek zijne gebreken heeft, maar ons doet wenschen, dat alle studenten, vooral zij, die voor den kansel zijn bestemd, worden mogen, als de bewoner van deze kamer: ernstig zonder stijfheid, opgeruimd van zin, en regtschapen van gemoed.