en het is niet der moeite waard hier de geringe feilen aan te stippen, die er nog in zijn overgebleven.
Het werkje is in 51 lessen verdeeld, waarvan de 21 eerste de algemeene beschrijving bevatten, en zoo veel over de geschiedenis van Nederland als de Schrijver noodig vond hier op te nemen. Het verdere gedeelte is aan de beschrijving der Provinciën gewijd; de voorlaatste les behandelt Luxemburg en de laatste onze bezittingen of Koloniën in Azië, Afrika, Amerika en Australië.
Voor hen, die het boekske niet kennen, willen wij overnemen hetgeen de Schrijver omtrent de inborst, de geaardheid enz. der Nederlanders, op bl. 25, zegt: ‘Zij zijn over het algemeen naarstig en arbeidzaam. De landbouw, veehoederij, melkerij en het kaas maken worden niet alleen door de mannen, maar ook door de vrouwen, met de meeste vlijt waargenomen. Langs de zeekusten leggen de mannen zich op de vischvangst toe. In de steden vindt men eene menigte ambachtslieden en winkeliers. In sommige provinciën leeft men van koophandel en zeevaart, in andere van de fabrieken. De Nederlandsche kooplieden zijn bij de buitenlanders als eerlijk bekend, waarom deze dan ook gaarne met hen handelen. De vroegere spaarzaamheid, die wel eens tot gierigheid oversloeg, bestaat thans niet meer zoo als voorheen; bij velen heeft zij plaats gemaakt voor verkwisting. Overigens is de Nederlander opregt, openhartig, vrij en rondborstig in het spreken; dapper, standvastig, bedaard, vernuftig, en bijzonder vreedzaam. Ook is hij lankmoedig, maar eens getergd of beleedigd zijnde, is hij niet ligt weder tot bedaren te brengen. De menschlievendheid en mededeelzaamheid zijn hoofdtrekken in het karakter van ons volk. De herbergzaamheid der Nederlanders en hunne verdraagzaamheid in de godsdienst hebben vroeger vele vreemdelingen in ons Vaderland eene schuilplaats doen zoeken.’
De druk is zuiver, hoewel klein, en het papier goed. Ook de correctie is naauwkeurig. Het geheel beveelt zich allezins aan niet alleen tot schoolgebruik, maar ook tot herinnering van het eenmaal geleerde.