geheel te verbannen. Men zegge niet: de godgeleerdheid als wetenschap is een onderdeel van wijsbegeerte, letteren en geschiedenis; want het is toch zeker, dat over het algemeen wijsbegeerte, letteren en geschiedenis weinig acht op de godgeleerdheid slaan, en deze, wanneer zij niet aan opzettelijk daartoe benoemde leeraars was toevertrouwd, weldra geheel zou vervallen.
Het tweede Hoofdstuk handelt over de zedekundige wetenschap. Hierin wordt veel behartigenswaardigs gezegd. Vooral hetgeen over de zedekunde (blz. 21, 1)) gezegd is, verdient allezins in aanmerking genomen te worden. Het is een treurig verschijnsel in onzen tijd, dat zich telkens eene zekere beginselloosheid openbaart, die waarschijnlijk daaraan te wijten is, dat gewoonlijk de zedekunde van de historische godgeleerdheid afhankelijk gemaakt wordt, en op dit gebied tegenwoordig een burgeroorlog heerscht, die de overtuiging der leeken aan het wankelen brengt, en bij gevolg ook hun zedelijk bewustzijn verzwakt. Dit kon verholpen worden, door de zedekunde geheel als zelfstandige wetenschap, naar de wijze der Socratische scholen in de oudheid, te behandelen; en haar dus op een van alle historische stelsels onafhankelijk standpunt te plaatsen. Dit zou het zedelijk bewustzijn in ons volk niet weinig verlevendigen, en daarom is het ook onze wensch, dat de lessen over de wijsgeerige zedekunde voor alle studerenden verpligtend mogen gemaakt worden.
In het derde Hoofdstuk, de Faculteit der letteren en het Hollandsch, wordt menige belangrijke wenk over de studie der letteren in het algemeen, en over die van onze vaderlandsche letteren in het bijzonder gegeven. Wij juichen het dáár gezegde gaarne toe, vooral dewijl het in Nederland hoog noodig is, het onderwijs in de Nederlandsche taal te verbeteren. Wanneer de Regering hiertoe pogingen aanwendt, zal zij bij het volk waarschijnlijk veel bereidwilligheid vinden, de Congressen voor de beoefening onzer Nederlandsche taal strekken onder anderen ten bewijze, dat de belangstelling in dit vak onder onze Natie aan het klimmen is.
In het vierde Hoofdstuk wordt over de voorbereidende