felser en Doorman. 1849. In gr. 8vo. 213 bl. f 2-33.
Schoon Referent tot hen behoort, die de laatstelijk plaats gehad hebbende herziening der Grondwet van harte hebben toegejuicht, en naar de invoering van in haren geest ontworpene organieke wetten welmeenend verlangen, zou hem dit niet verhinderen een werk ter lezing en bepeinzing aan te bevelen, hetwelk eene tegenovergestelde strekking had; indien slechts zulk een werk het bewijs met zich droeg, van geschreven te zijn met opregtheid, helderheid van geest, vindingskracht en zuiverheid van smaak. Doch deze vier vereischten ontbreken hier doorgaans.
Het is geene opregtheid, als men tegen de regtstreeksche verkiezingen zijne lezers zoekt voorin te nemen, door toestanden te verdichten, die volstrekt niet hebben bestaan, en door zelfs de regtstreeksche verkiezingen door stembevoegden te doen ontaarden in een ontijdig ingevoerd algemeen stemregt, waarvoor geene Natie rijp is, dan die tot in hare laagste klassen tot de hoogste ontwikkeling niet slechts naar het verstand, maar ook naar het gemoed, door godsdienst en zedelijkheid, is opgeklommen. Het is geene opregtheid geheel de herziening der Grondwet toe te schrijven aan den invloed der Jezuïten, waardoor de onnoozele liberalen zouden zijn medegesleept, en breed uit te meten van het groot aantal Roomschgezinden, hetwelk door de regtstreeksche verkiezingen in de Staten-Generaal is gebragt, terwijl men zich eerder verwonderen moet, dat dien ten gevolge niet meerdere belijders van de door den Schrijver zoo gelaakte kerkleer in de Vertegenwoordiging hebben zitting genomen. Ja! het is meer, het is erger dan onopregtheid, den ijver voor Protestantsche beginselen als masker te bezigen, waarachter zich het steilste conservatisme, de verst gedreven reactiezucht verbergt. Dit is juist een handelen in den aan anderen toegekend wordenden geest.