in het tweede. - En toch, het moeit ons, dat er aanleiding bestaat en bestaan heeft tot het schrijven van meer verhalen als de voor ons liggende; wij vreezen, of wel de goede zaak gediend wordt met verdichte situatiën en personen; wij vragen: of wel het nut van dergelijke romantische geschriften opweegt tegen de ontegensprekelijke nadeelen, die zij meermalen hebben gesticht? En wij eindigen met - - het boek eenvoudig aan te kondigen, slechts zeggende, dat volzinnen als: ‘Wanneer wij u, waarde lezers! alles wilden mededeelen, hetgeen er gedurende een groot uur gesproken was, zouden wij te veel van uwe aandacht vergen, en welligt het verwijt óntvangen, dat wij, om het boekdeel toch zwaarlijvig te doen zijn, ons schuldig hadden gemaakt aan der schrijveren speculatie, om aan niets beduidende zaken geheele bladzijden toe te wijden, die niet zelden onbarmhartig worden overgeslagen’ - juist den indruk maken, dien zij willen voorkomen; en dat ‘acht dagen, die in de tegenwoordigheid van een bemind voorwerp acht jaren schijnen te zijn,’ aan eene drukfout voor uren doen denken.
Voorts: deze twee geschiedenissen zijn waar of verdicht. In het laatste geval blijven wij bij ons gezegde, maar in het eerste achten wij het een beter weg tot het beoogde doel, de waarheid met onverbloemde woorden aan den dag te brengen, en geene navraag te ontduiken, door het bedekken van namen en omstandigheden.
Voor het titelvignet hebben wij nergens een passenden tekst in het boekje kunnen vinden.