de inhoudsöpgaven, bl. xv en xvi, brengt ons de Inleiding, bl. 1-23, ook door terugblik op het tot dus ver verrigte, op de geschiedkundige en wetenschappelijke hoogte der zaak. Bl. 34-63 levert 132 stellingen, ten deele geschikt om als wetsärtikelen te worden aangenomen, tot bepaling van den door de Schrijvers wenschelijk gekeurden inhoud eener nog verwacht wordende goede wet op het Armwezen in Nederland. Bl. 69 tot het einde van het werk bevat de Toelichting van al, wat de Schrijvers meenden eenige nadere ontwikkeling en staving te behoeven.
Wij hebben hier te letten zoo op den vorm, waarin de geachte opstellers hun ontwerp hebben gegoten, als op de beginselen, den inhoud en de strekking van hun werk. Op beide punten kan ons gevoelen over het algemeen niet anders dan gunstig zijn.
Wat den vorm aangaat, is het bijeenzamelen der stellingen, die een zamenhangend geheel maken en waaronder zeer vele reeds dadelijk als een ontworpen wetsartikel luiden, wel de geschiktste wijze om de meening der Schrijvers aan het licht te brengen en een wetsontwerp voor te bereiden. Doch zoo ras men deze manier had verkozen, werd eene toelichting van deze en gene stellingen even onmisbaar, als zij dit bij een wetsontwerp wezen zou. Zal men echter de stellingen en hare toelichting met kennis van zaken beoordeelen en met het vroeger verrigte vergelijken kunnen, dan moest men eerst door een geschied- en oordeelkundig overzigt, gelijk de Inleiding levert, op de hoogte worden gebragt, vanwaar men het nu voorgedragene in het ware licht kan beschouwen.
Doch welke zijn daarvan de beginselen, en wat zijn de hoofdïnhoud en de strekking van het stuk?
De beginselen, waar de Schrijvers van uitgaan, vindt men in de stellingen 3, 4 en 5, vergeleken met de toelichting, bl. 74-84. Wij beperken ons in dit verslag tot de mededeeling der stellingen-zelve, en wenschen dat onze lezers daardoor mogen worden uitgelokt, het boek zich aan te schaffen en de toelichting te bestudéren.