komt. Dit geeft ons de vraag in de pen! of 't niet zou zijn een hulde aan de vaderlandsche zeden, een dienst aan het publiek, en een voordeel voor de uitgevers, wanneer elke
overzetter van een Franschen Roman de lezers en lezeressen voor oogen hield, voor welke zijn werk bestemd is? Dan zouden al zulke tooneelen uit het Parijsche leven, die niet geschikt zijn om hier sympathie op te wekken, geheel weggelaten, of met kieschheid in diervoege gewijzigd kunnen worden, dat zij met de betere gedeelten van 't werk overeenstemmen. Zulk eene behandeling vordert wel meer de pen van een Auteur, dan van een gewoon Vertaler; doch aan geschikte pennen is geen gebrek, en ook de ‘kleine zonden’ waren zulk eene vrije vertaling niet onwaardig. Niet alsof we 't werk overigens juist voor een meesterstuk houden. De geheele fabel rust op eene onmogelijkheid, te weten: dat een man, zoo regtschapen en verstandig als de Abt de brionne wordt afgeschilderd, voor de goede, vrome, rijke, achttienjarige marie de verneuil, zijne voedsterling en lieveling, een echtgenoot zou kiezen, zonder eenig onderzoek naar diens gedrag en vroegere geschiedenis. - Vandaar, als het te laat is, de ontdekking, dat de bruidegom sinds jaren leeft met eene bijzit, een panier percé is, reeds gehuwd was, en een zoon heeft, en om die bijzit, van zijne vrouw is gescheiden, die hij met haar kind vergeet. Vandáár het huwelijk van marie met dat zedeen gewetenlooze monster, den burggraaf de fontac, die haar tot gade neemt, om, met zijne bijzit haar vermogen door te brengen, en, bovendien, op den dag-zelven van het huwelijk, ook nog echtbreuk pleegt met de gehuwde Baronesse de certènes, die zeer werkzaam is geweest om dat huwelijk te doen slagen, met den blik op 't geheim en gemak alsdan van haren schandelijken omgang. Ook deze dame(!!) weet niets van zijn leven met eene bijzit, en gelooft te goeder trouw, dat hij haar bemint, en, in den echt tredende, zich om harentwille opoffert. Men ziet dus, dat de
Schrijver zelfs niet er aan gedacht heeft, om de zaken eenigzins waarschijnlijk te maken; ieder lezer kan met den Abt zeggen (bladz. 60):