| |
De Vereenigde Staten van Noord-Amerika, door F. von Raumer. Naar de nieuwste bronnen bij- en omgewerkt. II Deelen. Te Deventer, bij A. ter Gunne. 1849. In gr. 8vo. XII en 668 bl. f 6-60.
Niemand zal den Vertaler van dit werk tegenspreken, als hij zegt, dat de belangstelling nooit zoo algemeen op Amerika gevestigd was, als in deze dagen, waarin bij tienduizenden derwaarts oversteken, om te zoeken, wat de Europesche grond of maatschappelijke inrigtingen hun schijnen te weigeren. De Vertaler betreurt, dat de zucht tot landverhuizing ook onder onze landgenooten is opgewekt; wij vinden daar minder reden toe. Geschiedt het uit godsdienstige beginselen, waarom zouden zij, die er door geleid worden, hun verlangen niet bevredigen. Zeker is het, dat men in Noord-Amerika om zijn godsdienstig geloof, 't moge wijs of dwaas, gerijmd of ongerijmd zijn, door niemand als een paria wordt behandeld. Maakt de loop der zaken 't u moeijelijk uwe kinderen eene standplaats in de Maatschappij te bezorgen; zullen zij, om niet tot gebrek te vervallen, ongehuwd moeten blijven, en hebt gij eenig vermogen; waarom zoudt gij 't niet elders gebruiken, indien daarmede voor de uwen eene toekomst te bedingen is? En zij, die geen brood hebben, waarom zouden zij den grond niet gaan bebouwen, die het belooft en geeft? Zullen zij 't nalaten, om de reis? De man, die honger heeft, zou dwaas zijn, als hij, onder een gemeenteboom staande, welks appelen buiten zijn bereik hangen, de moeite schroomde om naar boven te klimmen? De domeinen der natuur zijn voor den eerstkomende; maar die ze bezitten wil dient de moeite te doen van er heen te gaan en de handen uit de mouwen te steken. Zulk eene
| |
| |
natuur-domein is Amerika; immers ten deele, en wie in zijn vaderland niet te regt kan, begeve zich er heen. Ik acht het wijzer en beter dáár het land te bebouwen, dan hier brood te eischen van magtelooze regeringen, die den loop der gebeurtenissen onmogelijk kunnen bezweren.
Dit Pella voor het verouderde, grootendeels verarmde Europa, verdient zoo naauwkeurig mogelijk gekend te worden, en de behoefte in dezen is in den laatsten tijd voor een goed gedeelte bevredigd. Een bekwaam Amerikaan beschreef met gemoedelijke trouw het kerkelijke leven en de geschiedenis, en de Heer van nooten heeft gezorgd, dat men dit werk ook in het Nederduitsch kunne lezen. Nu hebben wij weder een ander werk voor ons liggen, dat Noord-Amerika in zijne staatkundige en maatschappelijke inrigtingen doet kennen. Het is geschreven door een man, toegerust met grondige kennis, met een helderen wijsgeerigen blik, en met een gevoelvol hart; een man, die door zijne historische onderzoekingen zich onsterfelijk heeft gemaakt en eene Europesche vermaardheid heeft verworven.
Von raumer wilde de Noord-Amerikaansche Staten juist en grondig leeren kennen, en las wat er over geschreven was, maar zijne zucht bleef onvoldaan. Als een echte herodotus ging hij nu zelf derwaarts, en onderzocht met eigene oogen. De resultaten van dit onderzoek worden in dit werk medegedeeld, en ze gelezen hebbende zal men den Vertaler gereedelijk toestemmen, dat het boek eene naauwkeurige en onpartijdige beschrijving geeft van de Staatkundige en Maatschappelijke instellingen van dit reuzenrijk, van zijne bronnen van welvaart en bestaan, en van de levenswijze, zeden en gewoonten der inwoners, in één woord, dat 't het land en zijne inwoners doet kennen, in alles wat de nieuwsgierigheid kan opwekken of belangstelling inboezemen.
De Schrijver begint met de natuurlijke gesteldheid des lands, en stelt haar zóó aanschouwelijk voor, dat men als ware het een fysionomische landkaart vóór zich heeft.
Vervolgens geeft hij een overzigt van de ontdekkingen
| |
| |
en eerste volkplantingen, om den lezer de latere gebeurtenissen geheel te doen verstaan en er zijne aanmerkingen aan vast te knoopen. Hij heeft daarin beter gedaan, dan wanneer hij eene wijsgeerig geconstruëerde geschiedenis hadde vooruitgezonden. Daarbij toch zou men gevaar hebben geloopen een Raumeriaansch Amerika in handen te krijgen. Nu rust het geheele gebouw op den eenig waren en hechten geschiedkundigen grondslag. Hij vervolgt zijne historische schets tot aan den vrede van Versailles.
Duidelijk en volledig worden de Grondwet van 1787 uiteengezet en de Staatsregelingen der afzonderlijke Staten in het algemeen voorgesteld. Eene tabel, met veel zorg bewerkt, wijst de bijzonderheden aan, in welke zij onderling verschillen.
Hiermede laat de Schrijver den historischen draad varen, en, daar, zoo als hij teregt opmerkt, de bloei en uitbreiding der Noord-Amerikaansche Vrijstaten hoofdzakelijk het gevolg zijn geweest van hunne gelukkige Staatsinstelling, geeft hij van nu af eene schets van den tegenwoordigen toestand des lands, waartoe het door eigene ontwikkeling langs vreedzamen weg gekomen is.
Eene groote dienst bewijst hij met de aardrijkskundige beschrijving dezer gewesten; jammer nogtans, dat zij niet door eene landkaart is aanschouwelijk gemaakt. Haar gemis is een wezenlijk gebrek.
Von raumer heeft eene moeijelijke taak met geluk behandeld, namelijk de slavernij in Noord-Amerika, dat treurig surrogaat van Spaansche (valschelijk aan las cazas toegekende) menschlievendheid, waarmede men het, ten gevolge van overzwaren arbeid, uitsterven der oorspronkelijke bevolking trachtte te voorkomen. Hij heldert haren oorsprong op, doet haren tegenwoordigen toestand kennen, en vestigt eenen blik op hare toekomst. Wat vóór en tegen de slavernij nu eens met kalmte, dan met opgewondenheid, hier met verzoek, daar met bedreiging werd aangevoerd, geeft hij getrouw terug. Zijn oordeel over de zaak en over de strijdende partijen is helder en gematigd; zoo als de wijze oordeelt, die niet
| |
| |
alles zegt wat hij weet, maar alles weet wat hij zegt.
De Indianen beschouwt hij uit het ware standpunt tegenover de volkplanters. Alleen merk ik aan, dat zijne schets van hunne zeden en gebruiken voor eene merkelijke uitbreiding vatbaar is. Doch wat von raumer levert getuigt voldoende, dat de mensch in zijnen natuurstaat het ideaal van menschelijkheid niet verwezenlijkt.
Na kortelijk het een en ander over de landverhuizers te hebben opgemerkt, geeft hij eene schets van de bevolking in haren toenemenden wasdom, die alleen daarom geene verbazing wekt, wijl de zaak bekend is. Verder wordt over den landbouw gehandeld, en de maatregel, door de Bondsvergadering ten aanzien van de Congreslanden genomen, verdedigd. Met cijfers toont de Schrijver den vooruitgang van fabrijken en handel aan, en wijst te gelijk op de aanleiding tot die uitbreiding. Het getuigt sprekend van der Amerikanen moed en ondernemingsgeest, wat hij omtrent den aanleg van kanalen en spoorwegen aanvoert.
Met diepe kennis en ervaring wordt het bankwezen beschouwd en vrijmoedig, onpartijdig en naar waarheid beoordeeld; even zoo het financie-wezen en de posterijen.
Vooral blijken des Schrijvers kennis en helder praktische zin, als hij spreekt over de beschermende regten van Noord-Amerika. Dit vraagstuk van het tegenwoordig Staten-leven heeft hij uit de ervaring in Noord-Amerika bondig uiteengezet. De resultaten, die hij mededeelt, verdienen de opmerking van elken staatshuishoudkundige.
Wie met de maatschappelijke inrigtingen van Noord-Amerika niet bekend is, zal met verbazing zien, hoe met eene krijgsmagt van nog geene negen duizend man dit reuzenrijk beschermd en beveiligd wordt. Een gelijke verwondering legde een Noord-Amerikaan aan den dag, toen hij, bij ons, zoo veel militairen toestel aanschouwde. De militair, die nog altoos getuigt, dat het zwaard de wortel is van den stamboom des adels, is in de Vereenigde Staten geen gewoon verschijnsel: de militaire stand ver- | |
| |
teert er niet de beste sappen des volks. Ik zal hier den Schrijver-zelf het woord gunnen:
‘De staande legers, welke men aanvankelijk (even als het liberum veto in Polen) voor onzin en ongeluk hield, beschouwt men thans als nuttig, noodwendig, onontbeerlijk, heilzaam. Daardoor, als door vampyrs omklemd en uitgezogen, sleept het oude Europa zijn zwakkelijk en tevens overspannen leven voort, en kan niet zóó veel groots ten uitvoer brengen als eertijds ééne stad (b.v. Keulen of Straatsburg) of als één in de wouden van Noord-Amerika nieuwgeboren Staat. Met de uitgaven voor de Europesche legers (of ook voor de kosten der versterking van Parijs), kon men onmetelijke inwendige verbeteringen tot stand brengen, en de gedrukte volksmassa's waarlijk bevrijden en opbeuren, zonder dat (bij de overigens doeltreffende maatregelen) de veiligheid des vaderlands er door leed. Het is onwaar, dat de noodzakelijkheid tot die schitterende ellende, in hare tegenwoordige uitbreiding, verpligt; ten minste bestaat die noodzakelijkheid niet voor magtige rijken, als Frankrijk en Rusland. Veel meer zijn gewoonte, dwalingen, vooroordeelen, armoede, ijdelheid, gebrek aan bezigheid en nijverheid enz., hierin van den meesten invloed.
Verplaats de Amerikanen en hun stelsel naar Rusland, en het staande leger is overtollig; de tegenoverstelling van burgers en soldaten, zoo nadeelig voor ware vrijheid, is opgeheven; en het land, of de President der Vereenigde Staten, is zonder soldaten veel veiliger, dan de Keizer van Rusland te midden zijner trawanten.
Woonde het echte Christendom, de ware menschenliefde in de harten aller koningen en aller volken, zoo behoefden zij geene staande legers, geen onmetelijken toestel van haat en vijandschap; en het jeugdig wedergeboren Europa konde op den stam van oude, roemrijke, veelzijdige beschaving, met verdubbelde kracht, nieuwen bloei en nieuwe vruchten ontwikkelen.’
Vervolgens beschrijft von raumer het regt en de werking der regtbanken. Wij danken den Vertaler voor de verklaring die hij geeft van het Lynchgeregt, dit
| |
| |
eigenaardig soort van Amerikaansch veemgeregt. De vriend van den vooruitgang der beschaving zal met genoegen ontwaren, dat, terwijl in Frankrijks hoofdstad het duël door hoog geplaatste personen wordt aangemoedigd, dit barbaarsch overblijfsel van het fatsoenlijk vuistregt der middel-eeuwen in Noord-Amerika met zware straffen wordt bedreigd en achtervolgd.
Von raumer weegt met bedachtzame hand de in Noord-Amerika gevolgde Auburnsche en Philadelphiaansche gevangenisstelsels, en sluit zijne beschouwing met deze woorden: ‘Ik acht elke gevangenis onvolkomen, welke niet sommige misdadigers volledig afzondert, en anderen in stilzwijgen gemeenschappelijk laat arbeiden. Eerst wanneer men van scherpe, onvoorwaardelijke tegenstellingen tot onderscheiding der omstandigheden afdaalt en die in acht neemt, eerst wanneer de thans vijandige stelsels zich verzoenen, en niet het ongelijksoortigste over de leest hunner alleenheerschende begrippen slaan, zal het gevangenwezen den hoogst mogelijken graad van volkomenheid bereiken.’
De Schrijver geeft de oorzaken op, welke tot hiertoe Noord-Amerika voor armoede bewaren, en de redenen, waardoor desniettemin hier en daar en vooral in de Noordelijke Staten in betrekkelijken zin vele armen zijn. Men denke slechts aan dat heir van verlatenen, die in de havensteden ten laste der armbesturen zijn gebleven. Vervolgens toont hij de middelen aan, waarmede men het gebrek te gemoet komt.
Een breede, beredeneerde opgave wordt hier voorts nedergelegd van de liefdadige inrigtingen; welke in Amerika met regt dien naam dragen, omdat zij niet uit belastingen, maar uit vrijwillige bijdragen zijn tot stand gekomen. Behartiging verdient wat over de behandeling der krankzinnigen wordt aangevoerd. - Zoo als het mij toeschijnt, lost de Schrijver voldoende op, waarom men in Noord-Amerika de doofstommen alleen door teekens en niet door klanken leert spreken. Hij schrijft het opvolgen van deze methode toe aan de klankeloosheid der Engelsche taal; ‘in de zoo zeer verschillende uitspraak van eene zelfde
| |
| |
letter, en in de grootelijks willekeurige wijze van spelling. Inzonderheid kunnen de doofstommen geen Engelschman leeren verstaan, omdat zij de taal zien en niet hooren moeten. Maar nu spreekt van duizend Engelschen naauwelijks één in dien zin zoo duidelijk, als de Duitsche of Italiaansche taal vordert en medebrengt; naauwelijks één roert de lippen zóó, dat men de beweging in klanken overbrengen, en de eene door de andere begrijpen kan.
Na met weinig woorden over het policie-wezen gesproken te hebben, gaat hij over tot de beschouwing van het Algemeen en Stedelijk bestuur. Bij de lezing hiervan zal men zien, hoe veel aan de eigen regeling des volks is overgelaten, en hoe het volk regeren kan, zonder tot regeringloosheid te vervallen.
Het tweede deel, niet minder dan het eerste rijk van stof en met degelijkheid behandeld, wordt geopend met de vermelding van het uitbarsten van ongeregeldheden op enkele punten, die tot de schaduwzijden van Amerika's gelukstaat behooren. Verder behandelt hij de verschillende meeningen over het Staatsbestuur. Hij vergenoegt zich echter niet met eene bloote opgave daarvan; maar wijst er ook de bron van aan, gaat hare strekking en bedoeling na, en het oordeel, dat hij uitbrengt, getuigt van zijn geoefenden staatkundigen blik, zoo wel als van zijn gematigden zin.
In een zeer uitgewerkt verslag slaat von raumer de openbare inrigtingen van lager en hooger onderwijs, en derzelver staat en toestand in de meeste gewesten gade. Hij zegt, dat de hoogescholen, bibliotheken en wetenschappelijke verzamelingen bij de Europesche ten achter staan, maar dat de volksopvoeding van vele Staten aan de beschaafdste landen van Europa volkomen gelijk is. - Het laatste vereert den Amerikaan, meer dan het eerste behoeft te bevreemden. Tevens doet hij opmerken, dat, vermits oude instellingen geheel ontbraken, geen volk in zoo korten tijd zoo veel voor het schoolwezen heeft gedaan, en dat, dewijl de opvoeding in die Staten de strekking heeft, om niet slechts burgers, maar ook bestuur- | |
| |
ders te vormen, er geen gevaar is voor opvoeding boven stand en betrekking.
Onwederlegbaar bewijst de Schrijver, dat de Noord-Amerikanen reeds zeer veel gedaan hebben voor de letterkunde en schoone kunsten. Veel draagt de periodieke pers daartoe bij; hoewel de dagbladen ook door menig onwaardig en schandelijk artikel bezoedeld worden. Het is belangrijk te hooren, hoe de Noord-Amerikaan over den hoon en smaad der dagblad-artikelen denkt. Misschien is het niet ongevallig, indien wij een paar adviezen overnemen, in het Congres van 1827 gegeven, bij gelegenheid van beraadslagingen over onbehoorlijke artikelen der dagblad-pers:
‘De Heer bartelet. Het doet mij leed, dat dagbladartikelen hier het onderwerp van ernstige beraadslagingen worden. Onze stelling moet op beteren grond rusten. Geen kranten-vernuft, geen kranten-hoon, maar ons leven en onze handelingen moeten maat en rigtsnoer zijn der achting, welke wij genieten. Welk groot, eeuwig in onze dankbare herinnering levend man is in de dagbladen meer met smaad en laster overladen dan jefferson? - En echter heeft hij noch er op geantwoord, noch heeft zijn aanzien er door geleden.
De Heer hamilton. Toegegeven, dat wij allen nu of dan door de steken dezer scherp gepunte machine lijden, zoo moeten wij dit echter zoo wijsgeerig mogelijk verdragen, ten einde ons goederen van onschatbare waarde te verzekeren. Men vangt immers geen strijd aan met den worm, die zich in 't slijk wentelt? Waarom dan in drift ontstoken over hen, die lage en verachtelijke schandalen najagen?
De Heer weems. Sedert 28 jaren word ik in de openbare dagbladen mishandeld, en juist dit is welligt een middel geweest, om mij (na strenge loutering en onderzoek), de achting mijner medeburgers te verwerven.
De Heer mitchell. Zoodra wij beproeven tusschen vrijheid en losbandigheid der drukpers eene grenslijn te trekken, gaat onze vrijheid en al wat ons dierbaar is
| |
| |
verloren. Blijft onze wandel open en eerlijk, zoo vallen alle pijlen der boosheid krachteloos neder.
De Heer lumpken. Laat waar en valsch drukken, de geest des volks zal het kwaad tegengaan en teregtwijzen.’
Von raumer ziet de kunsten voorwaarts schrijden naar den tempel des roems. De toonkunst weet zich boven vele belemmeringen te verheffen. Schilders en beeldhouwers dingen naar palmen. Voor de bouwkunst ligt een schoone toekomst open. De geschiedenis telt beoefenaren van uitstekenden naam. De toestand der Noord-Amerikanen, die een heden, opgetast met feiten, bezit, een verleden mist, doet hen de beoefening der Algemeene geschiedenis, als waaruit de hunne, sedert zij een vrij volk uitmaken, minder ontwikkeld is, achteruit zetten. In Europa gaat dit anders. Doch wat zegt ook het tegenwoordige in de oude wereld tegen de eeuwen, die in Walhallaas schaduwen liggen? Inderdaad het hedendaagsche Europa is een dwerg, die in zijnen overmoed de berigten uit vorige tijden noodig heeft, om zijn afkomst uit een reuzengeslacht te bewijzen. - De lichten schaduwzijde der Noord-Amerikaansche welsprekendheid komen treffend uit. Van de Amerikaansche poëzij wordt niet veel gezegd. Onder de Romanschrijvers worden cooper en irving slechts genoemd. Hunne werken zijn in Europa alomme bekend.
Het blijkt uit de voorstelling des Schrijvers, dat de Noord-Amerikanen op het gebied der wijsbegeerte nog geen hoog standpunt bereikt hebben, en over de wijsgeerige stelsels, die in Duitschland elkander verdringen als de mirakelbeelden in Italië, niet zeer gunstig oordeelen. En geen wonder: zij zijn maatschappelijk te bedrijvend van aard, en godsdienstig te praktisch van zin, om tot de afgetrokken bespiegelingen der Germanen door te dringen. Ten slotte, hierbij eene wijsgeerige definitie van den duivel, door een Amerikaan gegeven: ‘Hij bezit groote bekwaamheden, en zaakkennis, groote bespiegelende kundigheden, is opgeleid in de beste school der theologen in den hemel, heeft een helder inzigt in de
| |
| |
leer der Drieëenheid, en meer kunde dan honderd godgeleerden en heiligen van gewone opleiding; is geen Deïst, Sociniaan, Arminiaan, noch Antinomiër, maar orthodox en regtzinnig in al zijne geloofsärtikelen; - maar in zijn hart is geen blijk (evidence) van zaligmakende genade.’
Vervolgens geeft de Schrijver eene algemeene schets van den godsdienstigen en kerkelijken toestand; roemt de vrijheid der godsdienstige belijdenis en de volledige scheiding tusschen Kerk en Staat, zoodat beide, in hunne wederkeerige onafhankelijkheid op elkander werken, en elkander veredelen. Weinig aandacht schenkt hij aan het wezen en de verrigtingen van de Zendeling- en Bijbelgenootschappen. Met zijn oordeel over de zoogenaamde revivals, dat op de beschouwing van hare nadeelige zijde berust, vergelijke men de meer veelzijdige voorstelling van baird in zijne reeds genoemde geschiedenis, dan zal de slotsom juister uitkomen. Zoo verwijzen wij ook naar dit werk, dat hier onmisbaar is, om kennis te krijgen van het vrijwilligheid-stelsel, waarnaar niet de Staat, maar de Gemeente-zelve hare eeredienst bekostigt en hare leeraren onderhoudt.
Daar von raumer erkent, dat geen vreemdeling met de noodige kennis kan zijn toegerust, om al de Staten van 't groot Noord-Amerikaansch Verbond naauwkeurig te schetsen, en hij 't bovendien eene langwijlige taak acht, waarbij de lezer hem noode zou volgen, indien hij zijne opgedane kennis, van al de gewesten, in détail wilde ontvouwen, zoo geeft hij, na zijne mededeelingen over alle gewesten in onderwerpen gerangschikt te hebben, het beeld van éénen enkelen Staat, in zijne geheele Staatkundige en Maatschappelijke zamenstelling. Hij kiest daartoe den Staat Ohio, uit eene bijzondere voorliefde, die hij zeer naïf beschrijft in 't volgend gesprek met eene vrouw:
- ‘Heeft geene Amerikaansche schoone uw hart getroffen?
- Ouderdom is geen schild tegen dwaasheid; ik ben smoorlijk verliefd geworden.
- Mag ik vragen, wie die gelukkige is?
| |
| |
- Haar grootvader werd den 19 April 1781 geboren, hare moeder was eene Duitsche. In gansch Amerika zijn er geene dertig, ja naauwelijks drie dames van zulke schoonheid, deugd, wijsheid en rijkdom.
- Maar gij zijt toch gehuwd, wat zal uwe vrouw zeggen?
- Zij is aan zulke liefdesävonturen gewoon, en zal er vrede mede hebben.
- Hebt gij de dame uwe genegenheid reeds geopenbaard?
- Voorzeker, en zij heeft mij duidelijk te kennen gegeven, dat zij mij hare genegenheid niet zoude onthouden, zoodra ik het waag, mijne liefde en bewondering openlijk te toonen.
- Maar wie is dan toch deze zeldzame dame?
- Het is de Republiek Ohio.’
Slechts een matig artikel wordt voor de behandeling van Noord-Amerika's buitenlandsche betrekkingen afgezonderd, en bepaaldelijk gehandeld over de aansluiting van Texas, de Oregonsche en Kanadasche vraagstukken; terwijl de Vertaler de ontknooping van de Texiaansche zaak en de goudrijke uitkomst van den Mexikaanschen oorlog vermeldt.
Hierop laat de Schrijver een helder en net uitgewerkt betoog volgen over het Noord-Amerikaansch Staatsregt en openbaar leven. Hij handhaaft het aldaar heerschende Staatsbeginsel tegen eenzijdige aanmerkingen, uit het verouderde Europesche Staatsregt ontleend, dat of op valsche veronderstellingen leunt, of op eenen onhoudbaren grond zich beweegt. In Amerika wordt geen goddelijk regt ontkend; maar de grondmagt des volks erkend. Dit is, dunkt mij, de sleutel, welke het gansche Noord-Amerikaansche Staatsgebouw ontsluit. Het heeft mij genoegen verschaft, dat de wijsgeerige historicus, die over zoo vele volken en Staten zijne oogen heeft laten gaan, op dit punt het met mij eens is. Staatsregt en Staatsregelingen behooren inheemsch te zijn, waar ze werken zullen, zij moeten minder de behoefte des volks bepalen, dan er uit ontsprongen zijn. Zijn ze het voortbrengsel
| |
| |
van kamerstudie en onpraktische théorie, men kan er van zeggen, wat herault de sechelles van zijn Ontwerp-constitutie van 1793 zeide: ‘ik zal ze zoo onuitvoerlijk maken, dat ik het volk tart ze in werking te brengen.’ Hoe waar het zij en door de ervaring bekrachtigd, dat regten alleen dàn bestendigd worden, indien zij in de volksöntwikkeling geworteld zijn, blijkt uit de Roomsche Hiërarchie. Opgegroeid uit, in en met het Romanische en Germaansche volksleven, weet zij zich nog heden ten dage te handhaven, terwijl de volksöntwikkeling haar boven, het hoofd is gewassen. Zij is sedert eeuwen vereenzelvigd met edele hestanddeelen van onderscheidene Westersche volken, die dit gezag niet vermogen af te schudden, zoo lang zij den grond niet los woelen, waarin de boom geworteld is.
Von raumer doet zien, dat in Noord-Amerika het Staatsregt niet de uitkomst is van redeneringen eener Wetgevende Kamer, maar de vrucht van het werkelijk volksleven; vandaar ook niet het geschreeuw, dat zoo dikwijls de ooren in de oude wereld verdooft: om grondwetsherziening; maar vandaar ook, dat die boom uit Washington, in Zuid-Amerika overgeplant, geene vruchten draagt. Hij heeft er een vreemden grond en ongezond klimaat gevonden. De meeste Constitutiën, naar het model van eene vreemde gevormd, zijn mislukt. Het volksleven laat zich niet inschroeven in regtsgeleerde termen en vormen.
De lezer zal den naauwgezetten waarnemer met gespannen aandacht volgen, terwijl hij de wijze der verkiezing van den President, zijn gezag en zijne magt, en tevens de zamenstelling der dubbele Kamers beschouwt en beoordeelt.
Wat hij over het stemregt aanvoert, verdient rijpelijk nagedacht te worden. ‘Het is,’ zegt hij, ‘eene zeer algemeene en evenwel valsche onderstelling, dat het vermogen (de armen, die ten laste der gemeente komen, hebben ook in Amerika geen stemregt) een zekeren waarborg verleent voor regtschapenheid, bekwaamheid en vaderlandsliefde. Veel meer bestaat er gemeen onder alle
| |
| |
standen; en het aanzienlijke gemeen is nog gevaarlijker dan het geringe. Wat toch wonnen die Staten, welke het hebben boven het zijn stelden, en den stoffelijken Mammon meer vertrouwden dan den geest der personen? Volgens Europesche wijze van zien is hij niets, die niets heeft. Wanneer men echter allen, die niets of slechts weinig bezitten, als gemeen beschouwt en behandelt, kweekt men gemeen. De Amerikaansche stellingen: ‘elk wordt goed verondersteld (quisquis praesumitur bonus)’ en: ‘zij, welke slechts weinig hebben, zijn echter toch iets,’ vormt en verheft de menschen, en maakt waarde en inspanning tot eene zaak van eer; waartegen de Europesche onderstelling hen verlaagt, en bijna het regt geeft zich-zelven niet te achten en zich te laten vallen. Verder beperkt het openbaar leven en de staatkundige opvoeding in Noord-Amerika geenszins (even als veelal in Europa) de geestdrift tot den tijd, waarin eenig vijand in 't land valt en het op doodslaan aankomt; men zoekt daar veeleer dat het vuur van echte vaderlandsliefde nimmer verdoove, maar zich elke dag en uur in duizende gezegende grootere en kleinere vlammen openbare.
‘Bijna alle aanzienlijken en rijken beweren, dat hunne zedelijkheid grooter is, dan die der geringeren en armen; terwijl zij in waarheid slechts ondeugden van eenen anderen aard najagen en te bestrijden hebben. Op grootere kundigheden komt het hier eveneens weinig of niets aan, waar 't slechts te doen is om het uitbrengen eener stem ter verkiezing van een bekend en deugdelijk erkend man. Het verleenen van staatkundige regten bevrijdt van overdrevene afhankelijkheid, en geeft kracht en lust om naar eigene overtuiging te handelen. De resultaten voor 't waar geluk des geheelen volks zijn niet gunstiger uitgevallen, waar geestelijken, adellijken en hoog belasten alleen de wetten gaven. Deze monopolisten waren niet wijzer, belangeloozer, onbevooroordeelder dan de Amerikaansche Democratie.’
Het ware te wenschen, dat die redenering op Europa konde worden toegepast. Het gebruik althans, dat in
| |
| |
Frankrijk van het algemeen stemregt is gemaakt, is niet zeer bemoedigend en heeft reeds beperking doen vragen. Doch dit neemt niet weg, dat ieder von raumer zal toe stemmen, dat geldbezit noch verstand noch zucht tot het algemeene welzijn noodzakelijk insluit. Het ware immers onzin te beweren, dat iemand, die honderd duizend guldens bezit, alleen zoo veel verstand zou hebben als duizend anderen die te zamen deze som bezitten.
Een gelijke opmerking verdient zijne redenering over de vastheid van het gebouw des Staten-verbonds, en over de mogelijke aanleidingen, welke het zouden kunnen schokken en doen ineen vallen, terwijl hij bewijst, dat ze voor alsnog de kracht missen om verderfelijk te werken. Een voortreffelijk pleitgeding voert hij ten voordeele van het democratisch beginsel. Het doordringt daar het geheele volk, en stelt niet, wat men in Europa eigenlijk wil, het meesterschap van elk individu op den voorgrond, maar: onderwerping. De Democratie is uit dien hoofde geene partijzaak, maar het wezen, de grondmagt van het Staten-verbond. Vandaar ook, dat het volk, zoodra het zich Overheden heeft gegeven, blijmoedig gehoorzaamt.
De Schrijver besluit zijn werk met fragmenten uit reisbrieven, meestal zeer belangrijk, van wege plaatsbeschrijving en schildering van zeden en gebruiken.
En zoo zijn wij gevorderd tot het einde van deze aankondiging. Onze ingenomenheid met dit werk is er uit gebleken. Het kan de vraag niet zijn, of de Schrijver niet meer had kunnen behandelen, of bij het een of ander punt wat langer verwijlen. Het getuigt reeds van innerlijke voortreffelijkheid, dat hoe meer een Auteur levert, de zucht zich uitbreidt, om nog meer te vernemen. Het is de deugd van het werk niet, als men blijde is aan het einde te zijn. Wij kunnen er niet voor instaan, of alle mededeelingen van von raumer juist zijn, maar zijne welbekende historische trouw staat er borg voor. Europa bezit in zijnen arbeid een klassiek werk, in een waardigen stijl. Het onderzoek is naauwkeurig, het oordeel gemotiveerd. - De vertaling is vloeibaar, zuiver Nederduitsch. Hier en daar voor de behoefte van ons
| |
| |
volk, in zoo verre het er belang bij heeft, om- en bijgewerkt. De uitvoering laat niets te wenschen over. Ofschoon wij niet gaarne drukfouten aanteekenen, hebben wij toch eene zinstorende opgemerkt op bl. 88, waar de onderste regel misplaatst is, dewijl hij onderaan op bl. 90 behoort.
h.
j.h.s.
|
|