stapje te maken, vooral om eens op eenen spoorweg te reizen, waarvan zij zich geen denkbeeld kunnen maken. Op die reis komen zij in aanraking met eenen kundigen mijnöpzigter, die hun de werking der stoomkracht, de wonderen der schepping in de grootste en kleinste dieren, den mijnärbeid en eene menigte van soortgelijke zaken verklaart, en toont; met wien zij te naauwer nood aan een groot levensgevaar in eene ijzermijn ontsnappen, en van wien zij aan het slot afscheid nemen, om naar hun dorp terug te keeren. Al die gesprekken, uitleggingen en opmerkingen zijn zoo populair en belangrijk, dat wij het zeer goed vertaalde boek met den ruimsten lof aanprijzen. Het is geheel iets anders, en iets vrij wat beters, dan een gewone Roman, waarvan het alleen eenigzins den vorm heeft. Voor het platte land en den zoogenoemden burgerstand is het eene voortreffelijke lectuur.