is zulk eene specialiteit, en daarenboven eene specialiteit van groot aanbelang.
De Heer alberda is gedurende zes jaren Hoofdonderwijzer geweest in het Instituut voor blinden te Amsterdam, en hij heeft die betrekking nedergelegd, wegens een verschil van gevoelen over het onderwijs, hetwelk naar de meening der Bestuurders op eene andere dan zijne wijze moest gegeven worden.
Is het onze pligt een oordeel over dat geschil te vellen? Ref. gelooft het niet. De quintessens toch komt daarop neder, dat de bestuurders eene minder intellectueele ontwikkeling willen, en de Heer alberda de ontwikkeling der Intelligentia boven alles stelt. - Zou, ook in dit geschil, de waarheid niet in het midden liggen? Ref. meent reden te hebben om dat te gelooven.
De Heer alberda wist van het onderwijs der blinden niets, toen hij zijne plaatsing aan het Instituut bekwam; hij heeft zijne kennis dus opgedaan gedurende de waarneming zijner betrekking, en of hij nu volkomen bevoegd is, om elk ander oordeel over dat onderwijs te betwisten - dat zouden wij in twijfel trekken.
De Hoogleeraar van geuns, want deze is meer bijzonder de tegenpartij van den Heer alberda, moge wel niet eene ervaring van zes jaren, als onderwijzer van blinden, vóór zich hebben, hij heeft nogtans dit vóór, dat hij als geneesheer, en wel als bekwaam en kundig geneesheer, meer bijzonder bekend is met de studie der eigenschappen van ligchaam en ziel, met de physiologische verhoudingen der zintuigen en hunne betrekking met de ziel en de buitenwereld, in één woord, met de ziekte der blindheid en haren invloed op de verrigtingen in het algemeen.
Ref. wil hiermede slechts aanduiden, dat de Heer van geuns niet kan gezegd worden een onbevoegd regter te wezen.
Het geschrift, dat wij aankondigen, is geenszins van belangrijkheid ontbloot, en als wij over het gelezene nadenken, dan schijnt ons het regt naar den Heer alberda over te hellen. De stijl van het werk is onderhoudend