Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Christus-rijk op aarde. Evangelische beschouwingen over de Christelijke kerk, door J. Witkop, Predikant te Zutphen. Te Zutphen, bij A.E.C. van Someren. 1849. In gr. 8vo. 203 bl. f 1-90.De Eerw. witkop, in zes leerredenen voor zijne gemeente het leerstuk der Christelijke kerk behandeld hebbende, geeft die nu eenigzins omgewerkt in den vorm van beschouwingen over dit belangrijk, maar zelden opzettelijk aldus behandeld onderwerp. Hier wordt niet zoo zeer de vorm, maar veel meer de zaak-zelve in oogenschouw genomen; niet de gebruiken, plegtigheden of leerstellingen, maar de kerk-zelve, of, om het met eene Bijbelsche uitdrukking te zeggen: Gods Koningrijk. Eerst: de oorsprong en wording der Christelijke Kerk, zoo als zij uitgegaan is van onzen Heer, die er zijne jongeren toe opleidde, om haar als uitwendig bestaand ligchaam in het leven te roepen. Daarna: het innerlijk leven der kerk, niet der kerkgenootschappen, want deze zijn menschelijke vormen, - zoo als zich dat leven openbaart ten opzigte van den naaste, van christus en van God. Dat het ware wezen van het Christendom in den geest der liefde bestaat, wordt hier met regt zeer op den voorgrond gesteld, hetgeen, hoe waar ook, zeker aan diegenen minder behagen zal, die nog dat wezen in leerstellingen begrepen achten, en daaraan blijven hangen. Deze geheele beschouwing is eene voortreffelijke ontwikkeling van den waren aard des Christendoms, zoo als het zich aan het onbevooroordeeld gemoed aanbeveelt, als een levend | |
[pagina 383]
| |
beginsel ter zaligheid. Vervolgens: de kracht, waardoor in de kerk het ware leven wordt onderhouden en volmaakt. De voortdurende zorg van den levenden Heer voor zijne gemeente wordt hier aanschouwelijk gemaakt, en alzoo aanleiding gegeven, om de kerkelijke geschiedenis te beschouwen uit dat belangrijk oogpunt, waardoor zij geest, leven en praktisch belang bekomt, - als eene voortgaande openbaring van haar verheerlijkt Hoofd, met wien vereenigd te worden door het opnemen van zijnen geest en het bewaren der geloofsgemeenschap met Hem, de zorg van alle leden der kerk wezen moet. Dan: de wederzijdsche betrekking der Christelijke kerk en derGa naar voetnoot(⋆) wereld. Die betrekking is door de gezindheid der wereld, ‘der booze menschen, die uit liefde tot de duisternis het licht schuwen, en door zich aan de zonde te onderwerpen, al wat heilig is haten,’ - een strijd: de Christen is geroepen, dien mede te strijden, ook in het belang van het Godsrijk. Voorts: de werking der Christelijke kerk op de volmaking harer leden, en eindelijk: de toekomst der kerk, die nog lang een strijdende zijn zal, wegens het verkeerde in en het zondige buiten haar; doch die eenmaal een toestand van overwinning zal worden, omdat een voortreffelijke geest haar bezielt, - een hemelsche Heer haar bestuurt, - eene bemoedigende geschiedenis van haar openligt. Waarin nu die toestand harer volmaking bestaan zal, wordt nader ontwikkeld; doch wij kunnen van den belangrijken inhoud des boeks niet meer zeggen, en behoeven dat ook niet te doen, om ruimen lof en ernstige aanprijzing te wettigen. Er is naar onze overtuiging slechts één weg, langs welken de crisis, waarin zich de Christelijke kerk in onze dagen bevindt, zich kan oplossen in eenen heilrijken en heilgevenden toestand; die is, dat men het denkbeeld geheel late varen, dat opvatting van het Evangelie de ware kerk uitmake. Zoo lang men dit denk- | |
[pagina 384]
| |
beeld niet laat varen, levert de kerk het schouwspel op van eene menigte verdeelde strijdkrachten, die niet altijd tegen den gemeenschappelijken vijand - bijbelsch: de zonde - maar somtijds ook tegen elkander gekeerd zijn. Vóór twintig en dertig jaren vonden de bedachtzaamsten en verstandigsten eene uitwendige ineensmelting van de verschillende ProtestantscheGa naar voetnoot(⋆) kerkgenootschappen in ons Vaderland ongeraden en noodeloos: zoo men maar elkanderen verdroeg en het hoofdgebod der liefde niet veronachtzaamde, dan was het al wèl zoo. Deze denkwijze sproot kennelijk voort uit het gronddenkbeeld: verschil van opvatting des Evangelies (noem het geloofsbegrippen, zoo gij wilt, schoon ik liever het woord: leerstelsels bezigde) brengt eigenaardig verschil van genootschappelijken vorm met zich. Latere ontwikkeling van beschouwing, gepaard aan den loop der verschijnselen in de maatschappelijke en Christelijke wereld, heeft het opvatten en voordragen der Evangelische waarheid tot hare plaats van den vorm verwezen, nadat zij vroeger den zetel des wezens had ingenomen. En zoo nu de kerk, gelijk het in de vierde beschouwing juist wordt uiteengezet, haren strijd heeft tegen dat beginsel in de wereld, dat de waarheid haat en de liefde buitensluit, - dan behooren hare bestanddeelen zich niet met innerlijke geestesvereeniging tevreden te stellen; zij moeten eene uiterlijke éénheid tegenover den vijand openbaren, om hem te gelukkiger te bestrijden. Aan de verdediging eener belegerde vesting door vereenigde krachten zal het toch wel bitter weinig afdoen, of daar binnen eenig verschil van gevoelen over de kracht van ieder stuk geschut besta..... Dien indruk heeft de lezing van deze beschouwingen | |
[pagina 385]
| |
zeer bij ons verlevendigd. Wij zijn er haren opsteller dank voor verschuldigd, dat hij ons het ware wezen der kerk van christus helderder heeft leeren inzien. Het belangrijk onderwerp verdiende de uiteenzetting van iemand, die dogmatismus van Evangelie, vorm van wezen zoo goed weet te onderscheiden, als de bekwame Zutphensche Kerkleeraar. De ontwikkeling is duidelijk, en, waar het pas geeft, gemoedelijk; zonder groote sierlijkheid, maar zeer zaakrijk. De letter is goed voor oude oogen, maar daardoor niet zeer aangenaam; zelfs maakt het boek bij het openslaan een ongunstigen indruk, die natuurlijk vermindert, wanneer men leest, en die aan het einde geheel verdwenen is. |
|