afgaande op de uitdrukking: het komen van den Heer in onzen tijd, meer eene aanwijzing verwachten, hoe de Heer door de gebeurtenissen van onze dagen de komst van zijn gezegend koningrijk op aarde voorbereidt en bevordert, waarvan echter alleen in de zesde leerrede opzettelijk gesproken wordt. Ook maken de leerredenen, ofschoon zij onderling zamenhangen en de eene geschakeld is aan de andere, geen gesloten geheel uit. En overal bemerkt men, dat schenkel op Zwitserschen bodem staat en zinspeelt op de verschijnselen, die zijn vaderland oplevert. Tot onze landgenooten zou hij weder anders, ofschoon in denzelfden geest, gesproken hebben. Nu komt het ons voor, dat eene plant, die zijnen uitheemschen oorsprong zoo sterk verraadt, beter niet ware overgebragt op onzen vaderlandschen grond. Thans echter, nu dat eenmaal geschied is, wenschen wij het boek in veler handen, waartoe welligt de naam van schenkel zal medewerken, en bidden God, dat de even vrije en onbekrompene, als echt Christelijke en geloovige rigting, door hem vertegenwoordigd, ingang vinden moge bij onze landgenooten. Daarvan alleen verwachten wij voor de toekomst heil.
Wil men eene proeve? - Wij deelen mede, wat voorkomt op bl. 116, en ook, Gode zij dank, van toepassing is op ons Vaderland. ‘Zien wij, mijne geliefden!’ zoo lezen wij aldaar, ‘het vele goede niet voorbij, dat door Gods genade, in weerwil der verwoestingen, die wereldzin en ongeloof in den wijnberg des Heeren aangerigt hebben, tot op dezen dag onder ons behouden is gebleven en nog steeds behouden blijft. Met de toeneming van het aantal heillooze geschriften, is ook de verbreiding der Heilige Schrift toegenomen; met de vermeerdering van vereenigingen, die slechts wereldsche en zelfs zondige bedoelingen hebben, zijn ook die vereenigingen vermeerderd, die aan den opbouw en de bevordering van het Godsrijk zijn toegewijd. Terwijl vele Christenen in onze nabijheid heidenen worden, bekeert Gods genade in de verte heidenen tot Christenen. Terwijl het ongeloof stouter en overmoediger geworden is,