der Gemeente-wet (hij bedoelt hier het ontwerp, dat aan de Provinciale Staten werd voorgelegd): vele gegronde bedenkingen worden daarop door hem gemaakt, bl. 26-33.
Hierop volgen denkbeelden over eene nieuwe inrigting der policie, welke de overige ruimte van het boekje innemen, tot op bl. 60; waarachter twee bijlagen voorkomen, 1o. een uittreksel uit het Reglement voor het bestuur der steden. 2o. het Reglement voor de Directeuren van Policie in de groote steden van het Rijk, goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 3 Nov. 1822.
Wat de denkbeelden van den Heer kluit betreft, - in het algemeen zal ieder zijne meening gaarne deelen, voor zoo veel de kleinere gemeenten aangaat. De groote zwarigheid bestaat slechts ten opzigte der grootere steden, vooral van de Hoofdstad.
De Schrijver meent eigenlijk daaromtrent de Fransche inrigting te moeten voorstaan, om in groote plaatsen eenen Directeur van policie te hebben, geheel onafhankelijk van den Burgemeester, maar, even als hij, onderworpen aan den Gouverneur der Provincie. De Schrijver ontkent niet, dat aan dit stelsel zwarigheden verbonden zijn; maar hij tracht aan te toonen, dat die aan elk ander stelsel in veel grootere mate eigen zijn, en dat zij, door eene behoorlijke afbaking van wederzijdsche bevoegdheid, grootendeels kunnen worden uit den weg geruimd. Hij geeft daartoe uitmuntende hulpmiddelen aan de hand, en, wanneer de Regering eenmaal tot de erkenning komt van de juistheid van zijn stelsel, zal zij in dit boekje eene zeer geschikte handleiding vinden, om dit beginsel in toepassing te brengen. Het stelselzelf verdient echter nog ernstige overweging. Dat de Schrijver in zijne betrekking er hoog mede ingenomen is, laat zich ligt begrijpen; maar of de Burgemeester van zijne zijde evenzeer groote reden van tevredenheid over, en tot berusting in zoodanige magtsverdeeling hebben zal, is eene andere vraag, die Ref. niet zoo gereedelijk zou durven beslissen.
Wie zich intusschen een juist denkbeeld verlangt te