Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijG.C.B. Suringar, Oratio de naturae et literarum studio in re medica Conjunctissimo. Lugd. Batav. et Amstelod., apud J.H. Gebhard et Soc. 1850. Octo. pag. 58. f :-60.More majorum wordt jaarlijks nog steeds door den aftredenden Rector Magnificus eene redevoering gehouden. Dan treden de professoren met punthoed, bef en toga, statiglijk in de zwaarmoedige, donkere, met verwelooze en gehavende banken en tafels bezette gehoorzaal, voorafgegaan door twee nagenoeg op dezelfde wijze gekleede, met rinkelende stokken voorziene, niet minder deftig stappende mannen. Het geheel heeft wel iets van eene processie, in den nacht, zonder licht, en ziet er tamelijk middeleeuwsch uit; slechts de baarden of knevels ontbreken er aan. De spreker stapt dan in den grooten houten bak en maakt eene beweging met zijn hoed, alsof hij zich-zelven wilde uitdompen. Daarop ontsluit de geleerdheid hare lippen, en 't Latijn klinkt 't auditorium te gemoet; maar 't is geen geheim, dat onder de redevoeringen, bij zulke gelegenheden uitgesproken, | |
[pagina 335]
| |
ook wel eenigen zijn, die 't Latijn noodig hebben, om voor geleerd door te gaan. Het Latijn doet op den katheder, wat het costuum doet in de zaal. Het zijn echter niet alleen het costuum, het Latijn, en de rinkelende bellen, die de plegtigheid opluisteren, men hoort ook eene Instrumentale harmonie, vertegenwoordigd door een even middeleeuwsch gekras op eenige violen, waarop voor deze gelegenheid, enkel bassnaren schijnen gespannen. Als alles is afgeloopen, gaat de stoet onder een plegtstatig bom, ting, tang, de zaal uit, en treedt weder in den dampkring van het loopende jaar. De punthoeden, mantels en beffen hernemen hunne plaatsen in de kast, het gerinkel der bellekens zwijgt, de laatste toonen der harmonie sterven weg, het middeleeuwsche waas verdwijnt, en de negentiende eeuw treedt weder in hare naaktheid te voorschijn. - De Curatoren zitten onder de voordragt aandachtig te luisteren, ofschoon er bij zijn, die geen jota Latijn verstaan. Maar ad alteram partem transeo; dat is: ik stap van de tooneelvoorstelling af en ga tot de redevoering over. Deze oratie behoort tot dezulken, die 't Latijn niet noodig hebben; het is eene, op de geneeskundige wetenschap toepasselijke verhandeling, over het, duizende malen herhaalde, gezegde van cicero: ‘dat de wetenschappen door eenen band, als 't ware, met elkander zijn verbonden.’ - Ettelijk eeuwen geleden, werden deze woorden door een Romeinsch geleerde uitgesproken, en zij hebben nog niets van hunne waarde verloren; zij worden integendeel met elken tred der wetenschappen bevestigd. - De wetenschappen kunnen, moeten niet gescheiden worden; noch de onderdeelen der wetenschappen, noch het speculative en pragmatische, theoretische en practische gedeelte. Dit is het, wat de Hoogleeraar wil, dit is het, wat wij willen, dit is het, wat ieder moet willen, die gezegd mag worden een wetenschappelijk man te zijn. Wij beamen volkomen, dat de Universiteitsïnstelling op te heffen hetzelfde zijn zou, als den band der wetenschappen te verbreken, en dat de geneesheer niet slechts een geneesmeester, maar ook een ge- | |
[pagina 336]
| |
leerde dient te zijn. Slechts hij, die het Universiteitsonderwijs heeft genoten, of, met andere woorden, de geneeskunde heeft leeren kennen als een schakel der menschelijke kennis, is vatbaar voor de juiste opvatting van zijne stelling in de maatschappij, en voor eene onbegrensde uitbreiding zijner kennis; slechts hij is de man, die nooit zal afdalen tot den rang eens daglooners, en wien men ook zal achten om de beschaving van zijnen geest en den rijkdom zijner bronnen. Hij-zelf zal het besef zijner waarde in alle omstandigheden met zich dragen, en hij zal voor ieder, die der wetenschappen of kunsten toebehoort, een vriend, voor ieder, die ze vereert, een voorwerp van belangstelling, en voor ieder, die ze niet weet te schatten, een voorwerp, desniettemin, van meerderheid wezen. - Maar voor zich-zelven bezit hij een onuitputtelijke bron, een veld, waarop hij zich naar alle rigtingen kan bewegen, waar de neiging van zijnen geest hem ook henenleidt. Op deze wijze alleen kunnen er geneesheeren worden gevonden, die de specialiteiten hunner wetenschap meer en meer uitbreiden en volmaken, en die wegen banen, wier toegang anders nooit zoude gekend zijn. Reeds de vriendschappelijke omgang aan de Universiteit met beoefenaren van andere wetenschappen, geeft eene weldadige rigting aan hunne toekomstige loopbaan in de maatschappij. Deze is het, die de beoefenaren van alle wetenschappen tot gelijken maakt, die ieder op zich-zelven doet streven naar het behouden van eene gelijkheid, die ze aan de Universiteit bezaten; deze is het, die eene wetenschap voor verval in de maatschappij behoedt. Reeds aan de Universiteit vangt de student zaken op, leert hij zaken kennen, waaraan hij anders vreemd zoude blijven. Bovenal echter is het verkeer, de wederzijdsche ondersteuning, de wederzijdsche raad, hulp en inlichting der leeraren van onmiskenbaren invloed op het onderwijs. Wij gelooven, dat de verdediging der Universiteit geene uitbreiding behoeft, die verdediging is ook ons doel geenszins, en ligt zelfs buiten de bestemming dezer bladen. Ref. echter zou het denkbeeld zijn toegedaan, om het woord Universiteit in nog | |
[pagina 337]
| |
ruimeren zin op te vatten; hij zou er de toonkunst, de schilderkunst, de bouwkunst, de werktuigkunde enz. wenschen onderwezen te zien, in het hoogste ressort; want ook de beoefenaren dezer vakken onderscheiden zich vooral dan bij uitnemendheid, zoo de beschaving van den geest en algemeene kennis hun talent ter dienste staan. Ref. zoude ook de Academie te Delft met de Universiteit willen ineengesmolten hebben. Zoo min als de verschillende wetenschappen kunnen of mogen gescheiden worden, zoo min mag ook het theoretische en practische van elkander worden verwijderd. De ondervinding is het beginsel van alle menschelijke kennis, en omgekeerd is de theorie de spoorslag tot verder onderzoek; de ontdekster der leemten van ons weten. Eene afscheiding van het theoretisch en practisch onderwijs in de geneeskunde is niet denkbaar, veel minder nog uitvoerbaar. Ziedaar, wat de Hoogleeraar suringar ook hoofdzakelijk in zijne redevoering betoogt, en wij konden ons niet weêrhouden, bij de aankondiging van dit geschrift, ook onze meening te omschrijven. Bij de uiteenloopende meeningen, over het Hooger Onderwijs te berde gebragt, moge ook de onze een plaatsje vinden. Zij is deze: Ééne Universiteit, in den volsten zin des woords! Wáár? dat laat Ref. in het midden. Voor de geneeskunde ééne practische school, of zoogenaamde École de perfectionnement. Zoo vele bijzondere, niet van Rijkswege daargestelde of gesubsidiëerde, scholen of Athaenaea als men verkiest, of de provinciën gelieven te bekostigen, mits: alle examina aan de Universiteit! - Verpligting voor allen, om de practische school, b.v. een jaar voor de geneeskunde en een jaar voor de heel- en verloskunde, te bezoeken! Wij willen dit eenigzins nader motiveren: Bij alle maatregelen, door het Gouvernement te nemen, staan twee hoofdzaken op den voorgrond: ‘goed, voor weinig geld.’ Dit is nu wel eene zeer prozaïsche uitdrukking, maar zij is waar en zal in alle tijden, ook in die van overvloed, eene hoogst behartigenswaardige waarheid blijven. | |
[pagina 338]
| |
Bij de daarstelling van ééne Universiteit en ééne Practische School zullen de uitgaven voor het onderwijs niet behoeven vermeerderd te worden. Eéne Universiteit is voor ons land genoegzaam, dit zal wel niemand ontkennen.Ga naar voetnoot(⋆) De hulpmiddelen, zoowel materiëele als intellectuëele, nu voor drie Academiën en ééne militaire school ongenoegzaam, zullen méér dan voldoende wezen. Door aan de provinciën de vrijheid te laten, bijzondere scholen in te rigten, zal men, daar, waar het verlangd wordt, aan dat verlangen kunnen voldoen. Men zal eene weldadige concurrentie opwekken; de gelegenheid openen tot de vorming van leeraren voor de Universiteit en de Practische School, en terwijl de examina aan de Universiteit moeten afgelegd worden en deze voor allen hetzelfde zijn, genoegzame waarborgen voor de vorming der toekomstige geleerden bezitten. Het is toch wel geheel onverschillig, wáár men hebbe geleerd, indien men slechts voldoende geleerd hebbe. Daarenboven blijft voor mingegoeden de gelegenheid om, meer in de nabijheid der ouders, hunne studiën te voltooijen open, en de practische school, die door allen, om tot het radicaal van geneesheer te komen, moet worden bezocht, is tevens een waarborg voor de practische vorming, en brengt eindelijk allen naar dezelfde plaats, waar allen de laatste hand aan hunne vorming leggen, om het zelfstandige leven in te treden. Straks zeide ik, dat theoretisch en practisch onderwijs niet mogen gescheiden worden, en daarom moet ik de daarstelling eener Practische school met een enkel woord toelichten. Wij veronderstellen, dat de Practische School te Amsterdam en de Universiteit elders worde gevestigd. | |
[pagina 339]
| |
Wáár de Universiteit zij, men zal er geene genoegzaam uitgebreide gelegenheid kunnen vinden voor de practische vorming, ofschoon genoeg om het theoretisch onderwijs toe te lichten, om den band tusschen theorie en praxis niet te verbreken, en om den student voor te bereiden. Komt hij echter aan de Practische School, daar weegt hij zich gehéél in het practische leven, en hij zal daar eenen zekeren graad van ondervinding opdoen, waardoor hij zich, op zich-zelven staande, genoegzaam kunne vertrouwen; hij zal daar die habitude, die geschiktheid voor het dagelijksche leven verkrijgen, onmisbaar voor eene gelukkige uitoefening. Mogt het ook al waar zijn, dat Amslerdam geene genoegzame gelegenheid aanbiedt, dat zij zoo, maar betere gelegenheid heeft Nederland niet. Wij zouden ons bestek te ver overschrijden, als wij in meerdere bijzonderheden wilden treden, en eindigen met de betuiging van ons leedwezen, dat de Hoogleeraar suringar deze redevoering, die het Latijn niet noodig had, niet in het Hollandsch heeft doen verschijnen. Alle de leden der Staten-Generaal, en geheel het volk hadden haar alsdan kunnen lezen en ter harte nemen.
l.h.v. |
|