der Nederlandsche Vereeniging tot afschaffing van sterken drank, te Haarlem gesproken heeft.
In die aanspraak doet hij rekenschap van den oorlog dien de Vereeniging voert, niet tegen de onmatigheid, - want er gaan zich ook te buiten in lekker eten en in fijne wijnen - maar tegen den sterken drank. Met kracht en nadruk bepleit hij de afschaffing van den sterken drank, door ze voor te stellen: ‘als een werk van ware menschenliefde, tot 's naasten welzijn.’ ‘Liefde tracht van den broeder af te wenden, wat hem schaden kan. Liefde voor den broeder getroost zich gaarne tegenstand, miskenning of koele bejegening en blijft volharden. Liefde verblijdt zich met den broeder over zijn geluk en vindt in de bevordering daarvan haar loon.’
Deze drie punten ontwikkelt de redenaar con amore. Hij toont aan, dat wie een vriend des volks is, ook een vijand moet zijn van den sterken drank, hetzij men zijnen aard beschouwt; hetzij men hoort, wat bevoegde regters aangaande hem getuigen, of de ondervinding raadplege in hetgeen hij uitwerkt.
Wel treurt hij over tegenstand en weinige medewerking, maar hij doet het ook moedig uitkomen, dat de liefde voor niets, zelfs niet voor smaadheid terugdeinst, maar onverflaauwd voortgaat naar heur doel. Uit den aard der zaak en uit de ondervinding toont hij vervolgens aan, dat de afschaffing niet slechts ongeluk en schade van den broeder afwendt, maar ook regtstreeks leidt tot bevordering van zijn tijdelijk en eeuwig geluk.
Ziedaar de omtrekken der rede van den zoo ijvervollen huydecoper. Hij heeft, naar ons gevoelen, de taak zijner waardig volbragt en wij wenschen, dat deze rede alom verspreid en algemeen gelezen en behartigd worde. Behoudens in enkele uitzonderingen, waarop wij aanstonds terugkomen, onderscheidt zich de redevoering door naauwkeurigheid en gematigdheid. Wij houden het er voor, dat de tijd van lieverleê het eenzijdige en overdrevene, dat de edele poging der voorstanders van de afschaffing aankleefde, zal doen wegvallen. Dat wenschen ook wij, omdat overdrijving de zaak heeft bena-