waterwolf, aan de grenzen niet te keeren, in het hart onzer gewesten den weerloozen landman de vrucht van 't verledene en de hoop voor de toekomst ontrooft, en zijn huis en hof vernielt, grijpt hij in de snaren, om, als een andere amphion, door den invloed zijner toonen, weder woningen en welvaart te helpen bouwen op de plaats der verwoesting. Zoo deed hij, in 1827, met de eerste, zoo doet hij nu met de tweede uitgave van dit gedicht.
In eenvoudige, regt vloeijende verzen bezingt de dichter, nu zachtgevoelig, dan op krachtigen toon, de braafheid van leonard, de beminnelijkheid van lotje, en de gestrengheid van haren vader, die niet hooren wil van de liefde, welke hunne harten voor immer heeft vereenigd. Maar een doorbraak heeft plaats; ziekte belet den stuggen bloemhert te vlugten; zijn afgelegen woning loopt gevaar van in te storten; op den zolder wacht hij, met lotje, van alle hoop op redding verstoken, den dood. Daar klinkt de roepende stem van leonard. Met gevaar zijns levens heeft hij, in een ranke schuit, de vereenigde woede van water en wind getrotseerd. Het huis wordt bereikt, het tweetal gered, en de vader legt dankbaar de handen der gelieven ineen, terwijl hij sterft.
Wij hebben dit ongesmukt, dichterlijk tafereel met groot genoegen gelezen. Tot eene proeve van den stijl en den versbouw ontleenen we aan bladz. 8 en 9 deles, met welke leonards stervende vader afscheid neemt van den zoon, die aan zijn legerstede waakt:
Vrees God, en bid Hem aan, wat u op aard bejegen,
Hetzij Zijn hand kastijde, of dat Zijn hand u zegen.
Verdoem geen evenmensch omdat hij anders denkt,
En anders Gode dankt voor 't goede, dat Hij schenkt.
Vermij de onzinnigen, die Christen-pligt vergeten,
In 't oordeel Gods te treên zich dwaasselijk vermeten.
Blijf aan uw vaderland onschendbaar vastgehecht,
Vervul, als burger, trouw den pligt u opgelegd.
Zij regt en waarheid steeds uw vaste levensregel,
En t eens gegeven woord een onverbreekbaar zegel.