ten, door de hulpbehoevenden wordt genoten, en dat niet door de hulpbehoevenden van eene enkele stad of plaats; maar door allen, 't geheele land door, waar exemplaren genomen worden: op elke plaats zóó veel als de exemplaren, die dáár genomen worden, opbrengen. Het gedichtje is alzoo in alle plaatsen, ten minste in alle steden verkrijgbaar, en overal werpt hij, die een exemplaar er van neemt, in een armbus, wat hij den armen heeft toegedacht. En wie is er nu, menschenvriend en vriend van den dichttrant van tollens, die een exemplaar niet gaarne nemen, en
zelfs de dubbele waarde er van niet gaarne offeren zou, opdat een rijke vrucht beantwoorde aan het goede zaad; en de nieuwe wijze van verkoopen eene uitkomst voor de behoeftigen hebbe, waardig aan de drieledige Rotterdamsche vereeniging, die in dezen zoo gelukkig als lofwaardig zamenwerkt: de menschlievende dame met hare vernuftig-edele gedachte, de dichter met zijne fraaije coupletten, en 't fonds dorcas met zijn geschenk in metalen; een geschenk hetwelk aanzienlijk mag heeten, als 't waarheid is, dat er reeds acht duizend exemplaren van het ‘goeden nacht’ genomen zijn, en dat het fonds al de kosten van druk, papier enz., uit eigen kas betaalt.
Eene beoordeeling der coupletten, zoo als men die elders leverde, moet men hier niet verwachten. Al ware er iets op 't gedichtje aan te merken, wij zouden 't onbescheiden achten als we vergaten, dat het een vlugtig geschreven gelegenheidsstukje is, aan de armen geschonken. De dichter zegt zelf: ‘dat het zwarigheid inheeft, ten tweeden male op hetzelfde onderwerp iets nieuws zamen te stellen,’ - die zwarigheid is des te grooter, wanneer men de eerste maal in de behandeling van 't onderwerp zoo meesterlijk is geslaagd. Maar als we uitzonderen: ‘dan wij 't kunnen’, in couplet 6, voor: ‘dan wij 't ons kunnen,’ en: ‘Ziet! 't’ - Hoort! 't,’ in couplet 11; zouden we niet weten, wàt méér aan te merken op dit gedichtje, zoo vlugtig als 't is. En hoe zouden we, daarentegen, de schoonheden opsommen, die er