Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
stuurde bij het verslag, dat hij vroeger gaf van het Eerste Deel dezes werks. Hij wenschte daarom iets bij te dragen tot de regte waardering van een geschrift, dat naar zijn inzien voor Godgeleerden niet slechts, maar ook voor allen, die in de kennisse des Verlossers wenschen op te wassen, hooge waarde bezit. Geene andere bedoeling heeft hij bij de voortzetting zijner taak, waartoe hij zich thans nederzet. Die taak is intusschen niet ligter geworden. De rijkdom der stof, die de Schrijver in het Tweede Deel, dat wij aankondigen, te behandelen vond, maakt het moeijelijk daarvan een geregeld en beredeneerd overzigt, zoo als wij dit het liefst zouden doen, aan onze lezers mede te deelen, zonder in dit Maandwerk meerdere plaats in te nemen, dan ons kan worden toegestaan. Tot de hoofdzaken zullen wij ons moeten bepalen. Dit stuk wordt geopend met een Voorberigt. Daarin troffen wij nog al een en ander aan, dat - ons niet beviel. Wij wenschen en verwachten, dat het bij eene tweede uitgave van het werk niet herdrukt zal worden. Wij zijn nu, aan de hand des Schrijvers, genaderd tot de beschouwing van het openbaar leven des Heeren. Die beschouwing vangt hij aan met een algemeen overzigt, waarin hij zich ten doel stelde, het noodzakelijkste in het midden te brengen over den vermoedelijken duur, den hoofdzakelijken gang en de beste verdeeling der gebeurtenissen in dit tijdvak van jezus leven. Wij vermelden slechts, dat, naar het oordeel van van oosterzee, het openbaar leven van jezus ongeveer twee en een half jaar geduurd heeft, - dat de ruwe schets van het beloop der gebeurtenissen ons voorkomt, met zorg door hem bewerkt te zijn, - en dat hij drie tijdperken stelt: 1. Van jezus openlijke optreding tot den dood des Doopers. 2. Van den dood des Doopers tot de intrede te Jeruzalem. 3. Van de intrede te Jeruzalem tot het sterven des Heeren. | |
[pagina 185]
| |
Aan die verdeeling kunnen wij onze volle goedkeuring schenken. In het stuk, dat voor ons ligt, wordt het eerste tijdperk behandeld. Het bevat zes-en-twintig Hoofdstukken, die men ook tafereelen zou kunnen noemen, waarin hij de resultaten van zijn wetenschappelijk onderzoek op zulk eene wijze mededeelt, dat zijn geschrift te gelijk eene hoogst aangename en tevens stichtelijke lektuur verschaft; terwijl hij bij voorkeur in noten heeft opgeteekend, wat hem voor Theologen in het bijzonder meer belangrijk scheen. I. draagt tot opschrift: de eerste vrienden, en behandelt de Evangelische verhalen van de ontmoeting des Heeren met andreas en joannes, simon, philippus en nathanaël. Wij hebben aan den Schrijver twee bedenkingen voor te dragen. Had hier niet op den voorgrond moeten staan het oogpunt, waaruit hij in de inleiding verklaarde het leven van jezus te zullen beschouwen, namelijk, als het leven van den Stichter van het Koningrijk der Hemelen? - Over het algemeen zouden wij wel wenschen, dat van oosterzee aan dit zijn plan getrouwer gebleven ware. Daardoor zou hij de aanmerking hebben kunnen voorkomen, die niet ten onregte is gemaakt, dat de tafereelen, die hij schetst, niet genoeg tot één geheel bearbeid zijn. Een tweede bedenking betreft hetgeen hij zegt over de buitengewone wetenschap des Heeren, waarvan hij in zijne woorden tot simon en nathanaël eene proeve vindt. Hij meent, dat het Evangelie geen grond geeft, om Hem eene onbegrensde Alwetendheid gedurende zijn verblijf op aarde toe te schrijven, in de dagen, toen Hij hier beneden door de grenzen der menschheid beperkt was. ‘Maar daarentegen schrijven wij aan den Heer, krachtens zijne goddelijke natuur, het vermogen toe, om dat alles terstond te kunnen weten, ook het verborgenste wat Hem tot bereiking van zijn doel, als Stichter van het Godsrijk, oogenblikkelijk noodig was.’ Dus, met andere woorden: geene Alwetendheid, maar het vermogen om alles te kunnen weten. Wij moeten verklaren, | |
[pagina 186]
| |
dat ons dit niet helder is. Doch bovendien: wordt hier niet ingewikkeld verondersteld eene afscheiding van jezus menschelijke en goddelijke natuur, die met de vroeger uitgesprokene beginselen van den Schrijver-zelven in strijd is? II. Het eerste wonder. Eerst vindt gij hier eene schoone voorstelling van hetgeen er, volgens johannes berigt, op het bruiloftsfeest te Kana is geschied. De Schrijver bestrijdt vervolgens de voorstanders der natuurlijke, mythische, allegorische en parabolische verklaring, en komt alzoo tot het besluit, dat wij in de verandering van water in wijn een wonder in den eigenlijksten zin van het woord hebben te zien. Dit geeft hem gereede aanleiding, om het noodigste over jezus wonderen in het algemeen te zeggen, die hij beschouwt ‘als daden, waarbij de wil des wonderdoeners, met volkomene zelfbewustheid, eene magtige werking uitoefent op de stoffelijke of geestelijke wereld.’ Tot nadere bepaling wordt er bijgevoegd, dat die werking niet eene mechanische, maar eene dynamische is: ‘door het overwigt der kracht van zijnen wil veroorzaakt hij (de wonderdoener) uitwerkselen, door geen gewoon vermogen tot stand te brengen en uit geene bekende natuurwet te verklaren.’ - Liever dan in eene beoordeeling van deze definitie te treden, die wel niet aan allen zal voldoen, geven wij aan van oosterzee den lof, dat hij, naar ons oordeel, de mogelijkheid van jezus wonderen van zijn standpunt uitnemend in het licht gesteld, tegen verschillende bedenkingen gehandhaafd, en in een kort bestek veel belangrijks tot hunne regte waardering heeft bijeengebragt. - Hij verwerpt de meening, dat zij strekken moesten, om de waarheid van jezus leer te bewijzen en beweert, dat zij als een voornaam deel zijner zelfsöpenbaring te beschouwen zijn. - Opmerking verdient nog, dat hij niet geheel afkeerig is van het gevoelen derzulken, die eemge over eenkomst van jezus wonderen met de werkingen van het dierlijk magnetisme aannemen; doch hij is er verre van verwijderd, om ze daarmede te willen identifiëeren. ‘Analogie is nog geene identiteit, overeenkomst nog geene | |
[pagina 187]
| |
gelijkheid. Iets anders is het, de betrekkelijke gelijkheid op te merken tusschen de wijze, waarop en de gevolgen waarmede de magnetische kracht wordt ontwikkeld, en de wijze waarop de Heer zijne Goddelijke wonderkracht openbaarde: iets anders, die wonderkracht zelve in aard of beginsel met magnetische kracht gelijk te stellen. Tot het laatste geeft de geschiedenis ons geen regt. - In één woord, moge deze vergelijking kunnen dienen, om de wijze van jezus' wonderdadige werkzaamheid eenigzins onder het bereik onzer voorstelling te brengen, zij is buiten staat om hare oorzaak onder het bereik van ons begrip te doen vallen.’ Na zijne opmerkingen over jezus wonderen in het algemeen keert van oosterzee tot het wonder te Kana terug. Dat de verandering van water in wijn hem onbegrijpelijk is, ontveinst hij niet. ‘Wij erkennen zelfs, dat wij dit verhaal zouden verwerpen, zoo het in eene andere levensgeschiedenis voorkwam, door een anderen Schrijver geboekt. Maar in het leven van jezus kan de natuurlijke onbegrijpelijkheid eener zaak ons geloof niet doen ophouden, en zedelijk onmogelijk zouden wij haar dan alleen noemen, wanneer zij den Heer onwaardig geweest was.’ - Dat men geen grond heeft om dit laatste te beweren, wordt nog aangewezen, en dit wonder ten slotte beschouwd als de openbaring der heerlijkheid van christus. III. Het eerste Paaschfeest. De reiniging des tempels, door joannes vermeld, wordt met korte trekken beschreven. Van oosterzee verdedigt daarna zijn gevoelen, dat deze eene andere is, dan die bij de Synoptici is opgeteekend, en dat dus de Heer zoowel in het begin als aan het einde zijns openbaren levens den tempel gereinigd heeft. Met groot genoegen lazen wij inzonderheid, wat hij opmerkt betreffende het karakter dezer daad, als die te hoog werd verheven door hen, die meenden, hier niets minder dan een ontzettend wonder aan te treffen; en ten onregte aan anderen stof tot bedenking gaf tegen de onbevlekte reinheid en verhevenheid van jezus karakter. - | |
[pagina 188]
| |
‘Vatten wij alles te zamen, dan gelooven wij, dat alleen zij, die bezwaren tegen de zondeloosheid van jezus wenschen te vinden, ze hier zullen ontmoeten. Altijd moeten wij bedenken, dat zulk een bedrijf niet op zich zelf, maar in verband met hetgeen wij van jezus' gewone denk- en handelwijze weten, moet beschouwd worden; ook hier verspreidt een blik op het geheel licht over de bijzondere deelen. En wel verre van den Heer, die de Joden beschuldigde, zelven aan te klagen, bewonderen wij zijne diepe wijsheid, die het hun terstond deed aanschouwen, hoe Hij, die door den tweeden elia voorafgegaan was, niet slechts redder, maar ook regter, niet slechts eene vriendelijke zon voor den opregten, maar ook een verteerend vuur voor den boozen zou wezen.’ Dat de Evangelist van de woorden des Heeren: breekt dezen tempel af en ik zal dien in drie dagen weder opbouwen de ware uitlegging gaf door de bijvoeging: dit zeide Hij van den Tempel zijns ligchaams, wordt, naar ons inzien, overtuigend bewezen. IV. Jezus en nicodemus. Hier vindt gij u het diepzinnig gesprek van den Heer met dien overste der Joden, volgens van oosterzee doorloopende tot joannes iii: 21 en handelende over den aard, de noodzakelijkheid en de wijze der geboorte uit God, medegedeeld en toegelicht. De Schrijver heeft zich bevlijtigd om den juisten zamenhang van het geheel aan te wijzen. Het komt ons voor, dat hij hierin zeer gelukkig is geslaagd. De resultaten zijner exegetische studien geeft hij ons op zijne wijze, dat is, in den keurigsten vorm; terwijl hij alzoo over den zin en gang dier nachtelijke zamenspreking voor ons althans meerder licht heeft verspreid, dan menige uitvoerige commentarie dit deed. Ook de oplossing der bedenkingen, tegen de geloofwaardigheid van joannes verhaal gemaakt, mag voldoende heeten. En gaarne onderschrijven wij, wat hij ten slotte zegt: ‘Wel verre dan van ons te ergeren aan het onbegrijpelijke, dat hier voorkomt, herhalen wij met nicodemus: Rabbi! gij zijt een leeraar van God gekomen, en met joannes: Hij had | |
[pagina 189]
| |
niet van noode, dat Hem iemand van den mensch zou getuigen. Wij merken het met stille bewondering op, hoe de Heer de vooroordeelen van zijnen tijd gekend en de diepte der kwaal gepeild heeft, waarvan Hij als geneesmeester optrad; hoe Hij reeds bij den aanvang de bewustheid toont van de verhevenheid zijns persoons, van het doel zijner zending, van den weg, die de menschheid tot dat doel zou geleiden. En gelijk wij de bergrede bij mattheus eene verkondiging van de grondwet zijns rijks voor het uitwendige leven kunnen noemen, zoo vinden wij in het nachtgesprek. bij joannes die grondwet op het innerlijke leven toegepast met eene juistheid en kracht, die ons eeuwig onvergetelijk blijven, en doen danken voor de lichtstralen, die uit dezen stillen nacht voor de wereld opgegaan zijn.’ Met nog meerdere ingenomenheid lazen wij: V. De Messias in Samaria. Het verstrekte ons tot eene nieuwe proeve, hoe uitnemend van oosterzee de kunst verstaat, om zulke tafereelen vooral, als de ontmoeting van jezus met de belangwekkende vrouw aan de jacobs-bron bij Sichem hem aanbood, zóó te schilderen, dat wij eene heldere voorstelling verkrijgen van hetgeen ons de Evangelisten verhalen, en den Heer in al de verhevenheid en beminnelijkheid zijns karakters duidelijk voor ons zien. Alleen hadden wij gewenscht, dat hij de naïveteit, die de vrouw in hare vragen en antwoorden ten toon spreidt, nog meer had doen uitkomen, om daardoor bij zijne lezers de overtuiging te versterken, dat dit verhaal niet kan verdicht zijn. VI. Het tweede wonder te Kana. VII. De eerste prediking te Nazareth. VIII. Komst van jezus te Kapernaum en roeping van vier discipelen. Geleidelijk gaat van oosterzee voort, de Evangelische berigten aangaande de opvolgende gebeurtenissen uit het leven des Heeren in eene aaneengeschakelde orde te verhalen, voor zijne lezers in het regte licht te plaatsen en te handhaven tegen de twijfelingen eener ongeloovige kritiek. In de drie genoemde Hoofdstukken hebben wij een schat van meer of min gewigtige beschouwingen over het vertrek van | |
[pagina 190]
| |
jezus naar Galilea, de genezing des zoons van een Koninklijken hoveling, zijne optreding in de stad waar Hij was opgevoed, zijne keuze van Kapernaum tot het middenpunt zijner omwandeling door het Joodsche land, en de ontwikkeling van zijn plan eener meer geregelde werkzaamheid, door petrus, jacobus, johannes en andreas tot het vaste discipelschap te roepen, met de daarmede in betrekking staande wonderbare vischvangst. Ook over de chronologische en harmonistische vraagstukken, die zich hier aan den Schrijver voordoen, loopt hij niet vlugtig heen, maar behandelt die met zorg. Ieder, die aan de oplossing dier vraagstukken zijne krachten heeft beproefd, weet, hoe moeijelijk het is bij de uiteenloopende gevoelens tot eene beslissing te komen, die allen bevredigt, en aan geene tegenspraak onderhevig is. Van oosterzee zal daaromtrent het laatste woord wel niet gesproken hebben. Maar ook zij, die van hem verschillen, zullen erkennen moeten, dat hij zich niet willekeurig voor deze of gene opvatting verklaart, maar tot staving zijner gevoelens gronden aanvoert, die van naauwgezet onderzoek en niet zelden van zijn vernuft getuigen. Desgelijks aangaande de verhaalde gebeurtenissenzelve troffen wij hier wederom menige vernuftige opmerking aan. Wilt gij een enkel voorbeeld? Over de wonderbare vischvangst schrijft hij: ‘En dat wonder - het is geheel geschikt om het viertal de geheel eenige grootheid van den Meester te doen erkennen, die hen tot zijne navolging noodigt. Het heeft geene plaats op een gebied, dat buiten het bereik hunner beoordeeling ligt, maar het behoort tot hun eigen beroep, en beter dan iemand kunnen zij alzoo de grootheid der wonderdaad peilen. Het wordt pas verrigt, nadat petrus een blijk van zijn geloof heeft gegeven, door op het bevel des Meesters de netten uit te werpen, zonder dat zijne berekening hoop gaf, om voorspoedig te slagen. Zoo leeren zij reeds aanstonds de groote voorwaarde des geloofs in beoefening brengen, waarvan het eeniglijk afhangen zal, of zij de heerlijkheid van christus met ongedekten aangezigte zullen aanschouwen. En dat won- | |
[pagina 191]
| |
der - het stelt tevens hunne toekomstige levenstaak hun schoon en treffend voor oogen. Overvloedige vischvangst. - Zietdaar het voorteeken van den rijken zegen, dien zij zullen ervaren, als zij eens op zijn bevel het net des woords gaan uitwerpen in de onmetelijke wereldzee. Overvloedige vischvangst na een nacht van vruchteloozen arbeid; zoo hadden zij dan ook later niet te vreezen voor verijdelde pogingen: de Heer beproefde slechts het geloof in zulke uren, om het weldra te meer te bekroonen. Overvloedige vischvangst op een enkel woord zijner magt: neen, nu konden zij dan ook niet twijfelen, of de Heer zou het hun aan niets doen ontbreken, en had meer om hun te geven, dan zij aan het strand zouden achterlaten. Ziet zoo was de daad van jezus in vollen nadruk welsprekend, en het verwondert ons niet, dat zij zonder aarzeling aan den grooten Meester zich aansluiten, gelijk eenmaal eliza op de roepstem des Thesbiters zijnen dagelijkschen arbeid liet varen.’ Nog stippen wij aan, dat van oosterzee èn de genezing van den zoon des hovelings èn de vischvangst op het meer van Genesareth, als wonderen, niet van magt, maar van wetenschap beschouwt. Wij behouden ons voor, om deswege later iets in het midden te brengen. |
|