| |
| |
| |
Edwin Bryant. Mijne reis naar en door California. Dagverhaal eener Emigranten-reis over het vaste land van Noord-Amerika door de prairiën, de woestenijen, het Rots-gebergte enz., bevattende tevens eene beschrijving der zeden en gewoonten van de verschillende, die gewesten bewonende volkeren. Naar het Engelsch door G. Francken. Te Amsterdam, bij de Gebroeders Diederichs. 1849. In gr. 8vo. XVI en 376 bl. f 3-60.
De naam California moge niet meer, zoo als eenige maanden geleden, aller gedachten, zoo wel in wakenden als droomenden toestand bezig houden, en niet meer klinken in elk gesprek, - toch opent ieder nog oogen en ooren, zoo vaak er iets van El-Dorado verhaald of in de nieuwspapieren aangetroffen wordt. Zou men nog andere bewijzen noodig hebben, dat wij, menschenkinderen, allen, de een meer de ander minder, door geldzucht gedreven worden? Maar wij hebben de pen niet opgevat om wijsgeerige bespiegelingen, maar om een verslag te schrijven van een werk, dat ons van den beginne tot het einde geboeid heeft, door verhalen, die alle teekenen van waarheid dragen; door beschrijvingen van natuurtooneelen, met gevoel opgevat en levendig uitgewerkt, en door de volkomen begrippen, die 't geeft, van de moeijelijkheden en bezwaren van eenen togt dwars door de prairiën en woestijnen van westelijk Amerika, en tevens van de ligtzinnigheid waarmede, uit zucht naar avonturen, de Noord-Amerikaan zoodanige togten onderneemt, en van de volharding, die hij onder de rampen daarvan onafscheidelijk aan den dag legt.
De reize van den Heer bryant laat zich gevoegelijk verdeelen in:
I. |
Reize naar California, van bl. 1-183. |
II. |
Reize door California, vandaar tot bl. 357. |
III. |
Naschrift, behelzende de ontdekking van goudmijnen in California, welke toegift wij meenen aan den Heer francken verschuldigd te zijn. |
| |
| |
De Schrijver verliet Louisville in Kentucky den 18 April 1846, ten einde van Independence in Missouri met een gezelschap landverhuizers de reis naar California te aanvaarden. In de beschrijving van dien togt is, zegt bryant: ‘mijn doel, een getrouw en geen overdreven of wonderbaarlijk verslag te geven van de gebeurtenissen op de reis en van de gedaante en de hoedanigheden, van de landen door welke wij zullen komen: bij gelegenheid zal ik karakterschetsen mededeelen van hunne bevolkingen.’ Iets verder voegt hij er bij: ‘Het uitgestrekte binnenland van Noord-Amerika met het Dorado aan de kust der Zuidzee, levert veel op dat het onderzoek en de bewondering van den natuurkundige waardig is, en veel dat geschikt is, om de nieuwsgierigheid van de menigte op te wekken en te bevredigen.’
De avond van de eerste dagreize was niet zeer uitlokkend. Zie hier hoe hij op bl. 10 beschreven wordt: ‘Terwijl ons avondëten in gereedheid werd gebragt, begon het geweldig te regenen en te waaijen. Ons vuur werd, door het neerstroomende water, bijna uitgedoofd en ons deeg in beslag veranderd. Na veel moeite en inspanning gelukte het de koffij te kunnen branden, maar de molen weigerde zijne dienst, zoodat wij van dien drank moesten afzien. De regen viel eindelijk met zoo veel geweld, dat het vuur geheel gebluscht werd en wij ons genoodzaakt zagen onze kookerij tot tien ure des avonds te staken. Het geweld van den storm verminderde omstreeks dien tijd. Het gelukte brownell ons spoedig halfgaar brood, gebraden spek en koffij voor te zetten. Wij aten staande, terwijl de regen bij stroomen nederviel en onze kleederen doorweekte.’ Zulk een wedervaren was in geenen deele bemoedigend, en zou menig Europeër van eene reis, die niet weken, maar maanden duren moest, hebben teruggehouden. Niet zoo de Yankees; zij gingen voorwaarts om zich met andere landverhuizers te vereenigen. Toen het gezelschap bijeen was, bestond het uit 119 mannen, 59 vrouwen en 110 kinderen van beiderlei geslacht. Tot lijfsverdediging en voor de jagt hadden zij 1065 pond buskruid, 2557 pond
| |
| |
lood, 144 buksen of geweren en 94 pistolen. Er waren 150 paarden en ongeveer 700 stuks runderen, die deels als trekvee gebruikt moesten worden voor de 67 wagens, waarop de voorraad geladen was en de vrouwen met hare kinderen de reis deden; deels tot voedsel voor het gezelschap bestemd waren.
Des morgens vroeg was er groote drukte. ‘Het in het juk brengen en aanspannen der ossen, hetgeen in de spreekwijze der landverhuizers “het opvangen” heet, is een tooneel van woeling en verwarring. Het kraken van den prikkel, het luid “hoa hoa” geroep, het loopen en springen der ossen, welke het juk willen ontduiken, en het loeijen van het losse vee veroorzaken eene verwarring, welke men bij die van Babel zou kunnen vergelijken.’ - ‘Die lange reeks voertuigen, ruiters en vee, welke nu eens in de diepte der prairiën afdaalde, dan weder langs de kromten der hellingen opreed om den weeken, vochtigen grond te vermijden, leverde een zeer schilderachtig gezigt op.’
Eene zoo groote menigte kon niet voorttrekken zonder opperhoofden om de orde te handhaven. - Zij werden gekozen, doch dewijl allen gelijk waren, werden de opperhoofden niet altijd gehoorzaamd. Er kwam oneenigheid en scheuring, het gezelschap splitste zich in twee en drie kleinere maatschappijen, en dat, waarbij bryant bleef, won en verloor beurtelings leden. Aanvankelijk gingen die welke naar California reisden met die, welke Oregon tot doel gekozen hadden, vereenigd denzelfden weg; later moesten zij zich van elkander afzonderen. Vertragingen hadden plaats, dan eens omdat de vrouwen waschdag hielden, of omdat menschen of dieren rust behoefden, dan weder omdat men den weg niet wist, of naar versch water moest zoeken, of moeite had over de diepe of snel stroomende rivieren te komen. Zoo bragt men b.v. aan de Blaauwe rivier, die eene breedte had van nagenoeg honderd el, vier dagen door, en moest kanoos maken, die door dwarsbalken verbonden tot een vlot of vliegende brug konden dienen, om er over te komen (bl.
| |
| |
44-51). Dit geschiedde op den 1 Junij, nadat eene dame van 70 jaar, die hare kinderen niet had willen verlaten, daar was gestorven en begraven. De eerste doode onder de landverhuizers; dra zouden er meer volgen! Reeds kwam er ziekte, koorts en diarrhoe, onder het reisgezelschap.
Genoegzaam dag voor dag deelt de Heer bryant ons zijn wedervaren mede, en hij doet het steeds op een onderhoudenden trant. Dan eens heeft men antilopen, dan ander wild gejaagd, of men ontmoet weder Indianen, die veelal des avonds, wanneer het kamp is gevormd, een bezoek brengen, om whiskey of leeftogt bedelen, of iets ter ruil aanbieden. Over vijandelijkheden van hunne zijde had de Schrijver niet te klagen. Sommige stammen vormen een fraai menschenras, doch de meesten worden beschreven als afzigtig door onzindelijkheid of groote vermagering, ten gevolge van gebrek. Eene beschrijving van de landstreek en de gewassen van den grond, ook de soort van den bodem worden niet vergeten.
De moeijelijkheden van den togt werden steeds grooter, en bryant besloot, met eenige andere mannen, om die togtgenooten, welke met hunne gezinnen reisden, te verlaten, ten einde spoediger voort te komen. Daartoe behoefden zij muilëzels tot lastdieren of ook om te berijden, en deze hoopten zij te Fort Laramie, mede Fort John genaamd, te verkrijgen. Den 23 Junij bereikte hij dat fort, hebbende toen van Independence een afstand van 672 Eng. mijlen afgelegd. Hier verruilde hij zijn wagen en trekössen tegen muilezels en pakzadels, en van nu af ging het met meerder spoed voorwaarts, in het gezelschap van nog acht andere mannen. Zij bleven niet allen bij elkander; met eenigen hunner bereikte bryant den 27 Augustus de Beeren-valei en bevond zich op het grondgebied van California. ‘Hier werd,’ zegt onze reiziger, ‘ons laatste meel gekookt. Eene pint rijst, een reepje garstig spek van een half pond en wat koffij: ziedaar al de levensmiddelen, welke ons overblijven, om onze reis te volbrengen.’
| |
| |
Nu wij den Heer bryant zoo verre vergezeld hebben, zullen wij nog even een blik slaan op den afgelegden weg, waar wij hem meermalen bezig zien, om als arts aan zijne reismakkers, of aan zieken van andere landverhuizersgezelschappen, hulp te verleenen. Hij verhaalt daarvan op bl. 68 en eenige volgende: ‘De zonderlinge voorvallen van dezen dag deden mij in diep gepeins verzinken. Een sterfgeval en eene begrafenis, een huwelijk en eene geboorte hadden in deze wildernis plaats gegrepen binnen eenen omtrek van twee mijlen en in twee uren tijds! Morgen zouden de oorden, waar die gebeurtenissen hadden plaats gegrepen, verlaten zijn, en geen teeken zou er van overblijven dan bij het graf van den ongelukkigen overleden knaap! Dit zijn de wegen der Voorzienigheid! Dit is het afwisselend lot van het menschelijk leven: nu eens vreugde, dan weder groote smart!’
Ruim 500 Eng. mijlen verder dan Fort Laramie, bestegen, des avonds van den 12 Julij, de Schrijver en een zijner reisgenooten ‘een der hoogste bergtoppen, in de nabijheid van onze legerplaats, en wierpen eenen afscheidsblik op het landschap naar de zijde van den Atlantischen Oceaan. De zon daalde in vollen glans achter den gezigteinder der onafzienbare dorre vlakte, welke zich ten westen zoo ver uitstrekte als het oog reiken kon.’ - ‘Het landschap levert een tooneel op van verheven en plegtige eenzaamheid. Wanneer wij de ontzettende uitgestrektheid van den togt, dien wij reeds hebben afgelegd, beschouwen, en dan overwegen, dat de afstand naar de plaats onzer bestemming, aan de kusten der Zuidzee, nog even groot is, dan ontzinkt ons de moed bijna geheel.’
De ontberingen waren somwijlen groot, en hoewel de reizigers, sedert de eerste dagen van Augustus, zich met een karig rantsoen hadden vergenoegd, zouden zij reeds vroeger dan den 29sten dier maand zonder eenig voedsel zijn geweest, hadden zij niet den 17 Augustus eenige andere landverhuizers ontmoet, die van den geringen voorraad, dien zij over hadden, hun mededeelden.
Hartbrekende bijzonderheden worden op bl. 200 en
| |
| |
volgende kenbaar gemaakt van de ellende, onder welke sommige landverhuizers-gezelschappen bezweken, die vóór het invallen van den winter er niet in slaagden om de westerhelling der bergketen te bereiken.
De weg, door den Schrijver tot aan het Fort Sutter, in de Goudstreek, waar het eerste goud werd gevonden, afgelegd, bedroeg ongeveer 2100 Eng. mijlen of 700 uren gaans, onder allerlei ontberingen en moeijelijkheden. - Zich naar het Fort Sutter hebbende begeven, was de Heer bryant naauwelijks van zijne vermoeijenissen een weinig bekomen, of hij hielp de Mexikanen bestrijden en California voor de Noord-Amerikaansche Unie veroveren. Ook op die togten zijn de lotgevallen van den rusteloozen Kentuckiër belangrijk, dewijl hij Opper-California van het noorden naar het zuiden dóórtrekt en leert kennen. De landverhuizer is krijgsman geworden, en overal wordt in California de vlag der Vereenigde Staten geheschen. Men meesmuilt, wanneer men leest, op welke wijze de Yankees het aanleggen, om den ingezetenen van California hunne vereeniging met de Unie smakelijk te maken. Wij durven over geene ruimte meer beschikken, anders zouden wij den trek, op bl. 332 voorkomende, gaarne afschrijven.
Onze landverhuizer wordt nog (bl. 339) voor korten tijd Eerste Magistraatspersoon van het Distrikt van San Francisco, en verlaat den 19 Junij 1847 het Sacramentodal om naar de Vereenigde Staten terug te keeren.
Wij behoeven niet te zeggen, dat het werk naar ons gevoelen, door een ieder, met zeer veel genoegen zal gelezen worden. De verdeeling der hoofdstukken heeft ons niet bevallen, en de Vertaler, die zich over het geheel wèl van zijne taak heeft gekweten, heeft eenige onnaauwkeurigheden in de vertaling aan zijne aandacht laten ontglippen, zoo als Bontmaatschappij, dat Pelterijmaatschappij moet wezen.
De uitgevers hebben voor eene goede uitvoering gezorgd. Op den omslag ontmoeten wij de goudwasschingen in California en de haven van San Francisco. Eene kaart zou welkom geweest zijn. |
|