bijgeloovigheden te verbergen. Te midden van dat alles treft ons de eenvoud en de degelijkheid dier ongepolijste dorpsbewoners; zoodat wij onwillekeurig belang in hen beginnen te stellen. Met veel talent maakt dan de Schrijver ons meer en meer met het uit- en inwendige leven dier menschen bekend, zoodat wij innig vertrouwd met hen worden, en zegt ons dan, hoe die menschenklasse tot hoogere beschaving kan worden opgevoerd. Dat alles wordt geschetst in verhalen, die schijnbaar geen verband met elkander hebben. Het is echter niet zoo; er bestaat een innig verband tusschen, en hoe meer men vordert, hoe meer het ensemble in rijkdom, beteekenis en omvang wint.
Auerbach brengt goeden en slechten ten tooneele, en de gevolgen hunner handelingen blijven niet uit. Ivo, de jonge pastoor, - een verhaal, dat in het Eerste Deel begint, en ook een gedeelte van het Tweede beslaat, - is met groote zorg behandeld, en getuigt van den diepen blik des Schrijvers in het menschelijke hart. In ivo is veel, dat niet enkel in Nordstetten of in Zuidwestelijk Duitschland te huis behoort, maar van algemeene toepassing is, en ons daarom in de handelende personen des te meer belang doet stellen.
Heeft ‘Nordstetten en zijne bewoners’ in Duitschland reeds een vierden druk beleefd, ook in Nederland zal het niet alleen bevallen, maar algemeen boeijen; want ook de Vertaler heeft zich uitstekend goed van zijne taak gekweten. Evenwel had hij den Nederlandschen lezer wel een weinig met Nordstetten bekend mogen maken; want velen zullen niet regt weten, waar dat dorp in Duitschland moet worden gezocht. Het is uit dien hoofde, dat wij een woord van dat Zwabenland gesproken hebben.
De uitgever droeg zorg voor goed papier, eene fraaije letter, en keurig uitgevoerde vignetten en portret. Of echter de jonge mattheus vóór het Eerste, en ivo vóór het Tweede Deel er zoo jongensachtig moesten uitzien, trekken wij in twijfel.