Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Moraal in het Grieksche Treurspel. Eene verhandeling door Mr. A. Hanedoes. Uitgegeven ten voordeele der Armen te Woudrichem. Te Gorinchem, bij J. Noorduyn en Zoon. 1848. In gr. 8vo. 40 bl. f :-50.Het doel, waarmede deze redevoering is uitgegeven, verwekt reeds een gunstig vooroordeel, want vooral tegenwoordig is elke poging om het lot der armen te verbeteren loffelijk. Had echter het stuk weinig aanprijzenswaardigs, dan mogt de gezindheid des Schrijvers lof verdienen, het stuk-zelf zou er niet beter om wezen. Met het voor ons liggende werkje is dit evenwel geenszins het geval; het bevat veel lezenswaardigs in een fraaijen vorm voorgedragen. In de inleiding spreekt de redenaar van het eigenaardige genoegen, door het Treurspel te weeg gebragt, en van de heilzame werking, daardoor op ons zedelijk be- | |
[pagina 157]
| |
wustzijn uitgeoefend. In het Grieksche treurspel vindt men dien invloed op de zedelijkheid in hooge mate, hoezeer zij meer gevolg dan doel van de karakterschildering des treurspels moet genoemd worden. Dit wil hij staven door middel van sophocles treurspel: edipus Koning. (Zoo méén ik den titel te moeten vertalen, niet: Koning edipus, want de beteekenis is: edipus in zijn koningschap; koning beduidt dus hier den toestand, waarin edipus zich bevond.) Dit stuk doorloopt hij en wijst overal het zedelijk element aan; terwijl hij tevens, tot meerdere verlevendiging en opsiering der verhandeling, de meeste reizangen in vloeijende Hollandsche verzen wedergeeft. Achter het stuk heeft hij bilderdijks vertaling van diezelfde reiën gegeven. Hierop volgt het besluit, waarin de stelling der inleiding herhaald en door beroep op het medegedeelde stuk bevestigd wordt. Deze voorlezing is wèl geschikt, om den lust tot het lezen van sophocles op te wekken en aan de wereld te doen zien, dat de studie der oude letteren nog tot hooger dingen dan tot woordenziftenGa naar voetnoot(⋆) kan leiden en dus niet verdient als nutteloos en verouderd achter de bank geschoven te worden. Wij kunnen ons over het geheel wel met des Schrijvers vertaling der reiën en met zijne opvatting van het stuk vereenigen. Eén punt echter wenschen wij wat nader te bespreken. Op blz. 17 zegt de Schrijver: ‘beschouwen wij de hoofdpersonen uit dit treurspel, wier deugdzame en godvruchtige inborst over het algemeen met geene wezenlijke ondeugden is bezoedeld.’ Als dit waar was, kon ik, wat men ook moge zeggen, niet anders doen dan het oordeel van blair, op blz. 12 vermeld, onderteekenen. Ik meen evenwel sophocles door eene andere verklaring geheel te kunnen vrijpleiten. Ik zeg ronduit: edipus en jocaste hadden hun ongeluk volkomen verdiend. En waarom? Aan beiden was een orakel ge- | |
[pagina 158]
| |
geven, waarin de gruwelen, die zij later zouden bedrijven, voorspeld werden. Wat hadden zij nu, volgens Grieksche begrippen moeten doen? Zij hadden door offers en gebeden de godheid moeten trachten te vermurwen, ten einde het voormelde kwaad af te bidden en van apollo te vernemen, hoe zij het konden voorkomen. En wat doen zij? Zij zoeken de godspraak te verijdelen en wanen door menschelijk beleid den god tot een leugenaar te kunnen maken. Dit moest natuurlijk mislukken, juist dáárdoor liepen zij in het voorspelde verderf, dat zij dus alleen aan zich-zelven te wijten hadden. Deze aanmerking wilden wij den Schrijver in overweging geven. Behalve in dit ééne punt meenen wij zijne verhandeling allezins te kunnen aanprijzen. |
|