derzoek van anderen; ten einde daarvan, overeenkomstig de gelegenheid en gesteldheid der tijden, een nuttig gebruik te maken.
Wij kunnen niet anders dan dit doel prijzen en den man van studie toejuichen, die niet slechts voor zichzelven schatten van kennis verzamelt, maar tevens het heil der maatschappij wil bevorderen; die zich niet met onvruchtbare bespiegelingen bezig houdt, maar volgens het spreekwoord: hic Rhodus, hic salta, aan de tijdsomstandigheden, waarin hij zich bevindt, aanleiding voor zijnen arbeid ontleent. Om den lezer te doen zien, wat de Schrijver wil, en hoe hij dit zoekt uit te voeren, zullen wij eene korte schets van het stuk mededeelen.
Het is eene groote reden van dankbaarheid, dat na de geweldige staatkundige schokken van den laatsten tijd ons Vaderland rustig genoeg is, om een redenaar, die van het verledene spreekt, luisterende toehoorders te laten vinden. In dat verledene trekt ons thans vooral het jaar 1648, daar de Munstersche vrede nu juist twee eeuwen geleden is gesloten. Die gebeurtenis is, ten gevolge van de tegenwoordige beroeringen, minder herdacht dan zij verdiende, maar is toch niet geheel vergeten. Wij willen thans Hollands bloei in kunsten en wetenschappen in dat tijdvak beschouwen, en die beschouwing met den tegenwoordigen staat der letteren en kunsten en hare vooruitzigten in verband brengen. Wij zullen ons hoofdzakelijk tot de fraaije kunsten en letteren bepalen.
De Munstersche vrede wordt onder anderen ook aangewezen, omdat daarbij de oorzaken werden weggenomen, die zoo lang de beschaving hadden tegengehouden. Dit geldt van Duitschland, maar niet van Nederland. Wij hadden ons hoogste standpunt tusschen het twaalfjarig bestand en den Munsterschen vrede. Toen bloeiden hooft, reaal en van baerle, tesselschade en hare zuster, vondel, huygens en cats onder de dichters, hooft en later brandt als geschiedschrijvers; toen bloeiden of verrezen er hoogescholen; toen schitterden de douzaas, barlaeussen, heinsiussen, lipsiussen, scaligers, vossiussen door hunne ge-