Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1850
(1850)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Republiek van Plato, in het Nederduitsch overgebragt door Dr. D. Burger, jr. Te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. 1849. In gr. 8vo. XXVIII en 368 bl. f 3-90.De aanleiding was zoo schoon, en het was zoo aangenaam, en zoo gemakkelijk gemaakt, dat Referent het aanvankelijke doel, om eene recensie van dit werk te leveren, schier voorbijgezien heeft, om zich met alle kracbt op het lezen en herlezen van plato-zelven toe te leggen. En wat zal Referent nu gaan recenseren? Zal hij het Hollandsch, - of Nederduitsch, zoo als Dr. burger 't noemt - met het Grieksch gaan vergelijken, en zien of alles wel, mannetje voor mannetje, woordelijk overgezet is? Zal hij althans onderzoeken of Dr. burger wel overal den zin behoorlijk heeft gevat en overgebragt? Niet alzoo, het is niet uit het oogpunt van Grieksche taalstudie, dat wij dit boek te beschouwen hebben, daarvoor zal het | |
[pagina 57]
| |
ons niet toegezonden zijn: en indien wij het Dr. burger, ook door vroegere geschriften en vertalingen blijkbaar zoo geheel in den geest en den redeneertrant van plato ingewijd, wilden verbeteren, zoude hij de bevoegdheid onzer oordeelvelling wel eens kunnen betwisten: - dus daaraan waagt Referent zich niet; hij laat dit aan geheel wetenschappelijke beoordeelaars over. Maar zal Referent dan den inhoud van het werk mededeelen, en den Griekschen wijsgeer op den voet volgen, om zijne wijsgeerige en staatkundige beschouwingen in een kort overzigt mede te deelen en te beoordeelen? Voorwaar neen, dat zou eene recensie van platoos geschrift worden in plaats van een oordeel over Dr. burgers vertaling, - en daaraan waagt Referent zich in het geheel niet. Neen! het is bijzonder uit het aesthetisch oogpunt, als boekwerk, als leesboek, als boek van studie, dat Referent dit werk wil beschouwen; - en dan is waarlijk het gezegde, dat Referent, zijn doel voorbijziende, door deze vertaling opgewekt werd om platoos Republiek te lezen en te herlezen, - eene meer dan voldoende lofspraak. De Vertaler heeft getracht den lezer zoo goed mogelijk op de hoogte te stellen: hij geeft vooraf een kort begrip van den inhoud, tot zelfs van ieder kapittel van ieder boek: - dat is wel wat dor en droog; - maar regt goed om bij of na de lectuur eens te recapituleren en op de hoogte te blijven: dan volgt eene zeer korte inleiding, waarbij men met de gelegenheid van het gesprek en het personeel der zamensprekers, en ook met het doel van het werk, eenigzins nader bekend gemaakt wordt: - dat gedeelte had Referent gaarne wat uitvoeriger gezien. Nu komt het Hoofdwerk, de vertaling der tien boeken van platoos werk over de Republiek of liever over het Gemeenebest, het Heil van allen in den Staat.Ga naar voetnoot(⋆) De | |
[pagina 58]
| |
vertaling is levendig, onderhoudend; niet te veel gebonden, zonder daarom het eigendommelijke van het Grieksch origineel te doen vergeten: de afwisseling in de spreekwijzen der zamensprekers is waarlijk goed volgehouden, ofschoon, misschien daardoor, wel eens wat triviaal uitgedrukt. Voorts worden in de noten duistere plaatsen van tijd tot tijd opgehelderd; historische of mythologische bijzonderheden aangevuld; de draad van de redenering, waar die verbroken was, herinnerd enz., zoodat deze noten veel bijbrengen tot het veraangenamen der lectuur; de Vertaler had ze zelfs zonder gevaar nog wat kunnen vermenigvuldigen; liever dan naar zijne overige vertalingen of andere aanteekeningen te verwijzen, die de lezer niet altijd in de gelegenheid is, zoo dadelijk na te slaan. Eindelijk geeft de Vertaler nog meer dan hij beloofd had, eene vertaling namelijk der beoordeeling van platoos Republiek, door aristoteles in zijne Politica gegeven; en ten slotte een kort Besluit van den Vertaler-zelven, waarbij hij op de zedekundige schoonheden van de Republiek, ook ter verdediging van platoos werk, het oog vestigt. Dat Besluit mogt, onzes inziens, een deel der Inleiding hebben uitgemaakt: het zoude den minkundigen lezer beter op de hoogte stellen van de zaak, en hem minder geneigd doen zijn, dan nu gewoonlijk het geval zijn zal, om platoos zede- en staatsleer te miskennen, en hem als het hoofd der Communisten aan te merken. Maar dit laatste noopt ons toch, om ook bij den inhoud van platoos geschrift eene wijl stil te staan. Het is karakteristiek in plato, - misschien meer nog dan in zijn leermeester socrates, om door spitsvindige redenering, door redekunstige gevolgtrekkingen, door afgetrokken bespiegeling en doorgedreven ondervraging, tot slotsommen te geraken, die oppervlakkig den schijn van paradoxen hebben, - en ondanks alle kunstige rede- | |
[pagina 59]
| |
nering dikwerf inderdaad paradoxen blijven. Van die karakteristiek geeft ons de Republiek een doorloopend voorbeeld; en het zoude nog wel de vraag zijn, of hetgeen hier als ideaal der vorming van eenen gelukkigen en regtvaardigen Staat wordt afgebeeld - of liever door redenering op redenering te stapelen opgebouwd, werkelijk door plato of socrates voor onovertrefbaar schoon en heilrijk gehouden zij. Referent waagt het, zulks te betwijfelen. Maar daaraan mag dan welligt worden toegeschreven, dat hier onderscheidene stellingen worden aangetroffen, die tegen het gevoel van het schoone en het goede, en het regt begrip van regt en billijkheid, aandruischen: stellingen, waarmede het socrates en plato naauwelijks ernst kan geweest zijn. Daartoe behooren die Communistische denkbeelden over huwelijk en eigendom, welke aristoteles in zijne Politica dan ook zeer gereedelijk wederlegt; - maar die aan latere wijsgeeren of volksleiders eene ongezochte aanleiding gegeven hebben, om, zeker tegen de bedoeling der oorspronkelijke stellers, de toepassing daarvan in het dagelijksche leven te beproeven. Dit laatste erkent Dr. burger dan ook in zijn ‘Besluit,’ waar hij de volgende zeer oordeelkundige aanmerkingen bijbrengt: 1o. ‘Plato wil zijn Staat nergens invoeren, maar beschouwt hem als een onbereikbaar ideaal’ enz. 2o. ‘Het eigenlijke doel van dit zijn werk is.... de regtvaardigheid en haren invloed op het wezenlijk geluk der volken en der enkele menschen in een aanschouwelijk beeld voor te stellen.’ Het ware te wenschen, dat dit doel door de nabaauwers van den Platonischen Staat nimmer wierde uit het oog verloren! 3o. Men moet door de lezing van dit werk overtuigd worden, ‘dat voor enkele menschen en geheele volken de deugd het hoogste goed is:’ - Ja, en al wat tot betoog daarvan in het werk voorkomt, draagt reeds daarin het kenmerk der waarheid, dat het veel eenvoudiger en begrijpelijker is voorgesteld dan de rest. 4o. ‘In de Republiek heeft plato, op het voetspoor van socrates, een grondslag der zedekunde aangewezen, | |
[pagina 60]
| |
die voor alle tijden geldt. Hij zocht aan te toonen, dat het de eenvoudige natuur van den mensch is deugdzaam te zijn, en dat alleen daardoor het begrip [van] mensch [te zijn] in hem verwezenlijkt wordt; terwijl hij anders op een lager standpunt, dan waarvoor hij geschikt is, terugzinkt.... en daarom geloof ik, dat, al zijn onze godsdienstige begrippen zuiverder dan de zijne, onze denkbeelden over de zedekunde door het bestuderen van dit werk evenwel niet weinig in helderheid kunnen winnen.’ En 8o. ‘Behalve het reeds gezegde zijn er door de geheele Republiek eene menigte schoone, ware, voor werkelijke toepassing bijzonder geschikte denkbeelden verspreid. Die allen op te noemen is onnoodig, zij blijken onder het lezen van zelve. Deze denkbeelden behouden hunne waarde, hoe men ook over het werk als geheel moge denken. Platoos staatkundige théorie is een snoer, waaraan eene menigte parelen geregen zijn. Men make dit snoer los, werpe zelfs sommige parelen als valsch weg: altijd zal men er nog genoeg overhouden, om zich de moeite van het uitzoeken niet te beklagen.’ Wij besluiten met eene enkele proeve van platoos zedeleer en tevens van burgers vertaling. Boek IV, Hoofdst. XVII, bl. 153: ‘Dus heeft dan ook eigenlijk de regtvaardigheid geen betrekking op handelingen naar buiten, maar is meer op het inwendige gerigt, en verhindert ieder deel van de ziel te doen, wat hem niet toekomt, en zich in de zaken der andere onbehoorlijk te mengen; maar noopt den mensch in waarheid zich-zelven in orde te brengen en te beheerschen, en aldus vrede met zich-zelven te bekomen.....; en dan in elk geval ten opzigte van geldwinnen, van verzorging des ligchaams, van staatkunde of van overeenkomsten met enkelen, steeds zulke handelingen voor regtvaardig en goed te houden, welke dien toestand der ziel bewaren en bevestigen; en de ware wijsheid te zoeken in de kennis van hetgeen hiertoe noodig is, maar alle handelingen of meeningen, die denzelven vernietigen, als onregtvaardig en dwaas te beschouwen.’ | |
[pagina 61]
| |
Opmerkelijk is ook vooral, Boek X, Hoofdst. XIII, bl. 344 en volg., de fabel omtrent de onsterfelijkheid en zielsverhuizing, een mengsel van Socratische en Pythagorische denkbeelden over het leven der ziel, ook na den dood, en het herleven in andere gedaante, na duizend jaar. - Het slot des boeks luidt dan aldus: ‘In allen gevalle echter moeten wij, naar mijn inzien, gelooven, dat de ziel onsterfelijk is en alle goed en kwaad kan uithouden, en wij moeten steeds naar boven streven, en met al ons vermogen regtvaardigheid en wijsheid trachten te verwerven; om hier, en in den tijd der vergelding, onze eigene vrienden en die der goden te wezen; en om in die duizendjarige reis, die wij besproken hebben, waar geluk te genieten.’ Referent eindigt met den wensch, dat dit werk in veler handen moge zijn, en, terwijl de Philologie dikwerf ontaardt in dorre taalstudie en kritiek, de lectuur van deze vertaling van platoos Republiek strekken moge, om de begeerte naar de studie der oude Schrijvers, ook uit een aesthetisch, zedekundig en wijsgeerig oogpunt, aan te wakkeren. |
|