of zonder tegenstand, maar altijd op eene wijze, die zelfs geene voorbijgaande schade mogt doen aan de zaak der zedelijkheid, geboren werd: zoo blijven wij toch vragen: wat goeds daaruit zou geboren worden, hetwelk wij nu niet bij den tegenwoordigen staat ruimschoots bezitten? Wat de wetenschap, wat de opvoeding der jeugd, wat de ware Christelijke beschaving, wat het huiselijk leven er mede zou winnen? Of meent gij, dat er op deze wijze, met meer vooruitzigt op de overwinning, tegen de Roomsch-Katholieke Kerk zou kunnen gestreden worden? Dat is tallooze malen beweerd; - en het werd op eene wijze beweerd, als ware het niet tegen te spreken. Maar verstaat hij, die dit zoo sterk beweert, wel wat hij zegt; wat hij wil? Men ziet de Protestantsche en Katholieke Kerken toch niet aan voor twee vijandelijke tegenover elkander geplaatste legers, die met physieke krachten elkander willen bestrijden; en waarvan elk zich concentreert om een beslissenden slag te leveren? Ware dit zoo: dan vraag ik: zou dan tegen eene magt als die van Rome met niet beter gevolg voor de Protestanten een guerillasoorlog gevoerd worden? Maar ik - en dit zult gij met mij - gruw, wegens het gevaar voor menschheid en Christendom, van elken oorlog en, op grond van hetgeen de geschiedenis leert, van een Godsdienstoorlog. Moet er echter gestreden worden, dan mag dit alleen met liefde voor de waarheid, met wapenen des geestes geschieden. Maar zou de waarheid, wanneer zij door allen, die er voor strijden, met groote eenparigheid en geheel op dezelfde wijze werd aangeheven, meer kracht hebben om het vooroordeel en bijgeloof moedeloos te maken? Ik heb altijd gedacht, dat men beter in hare verdediging zou slagen, als zij in tallooze vormen, waarvoor zij vatbaar is, verkondigd wierd; - en daaraan zijn groote maatschappijen meer hinderlijk dan bevorderlijk. Maar strijd is niet hetgeen waarheid behoeft om de heerschappij te verkrijgen. Zij heeft eene eigenaardige doordringende kracht
voor het menschelijk gemoed. Zij is als de zomerwarmte, die door de meer