| |
| |
| |
Zee-verhalen.
II. Brutus.
(Vervolg en slot van bl. 656.)
Sedert den vorigen dag snelde de Circé met volle zeilen naar Frankrijks kust, aanvankelijk was zij door tegenwind opgehouden, maar nu kon zij partij trekken van haar slanken bouw, en liep tien knoopen in het uur.
Het weêr was deinzig; een digte nevel, die het fregat omgaf, had den donker reeds aangebragt, en den Kapitein gedwongen de nachtwacht te vervroegen. In de kajuit dronk hij met de overige officieren zijne koffij, toen een luitenant hem zijne belofte herinnerde, om te vertellen, hoe 't verder met den matroos pierre en met Kapitein marcel was afgeloopen.
‘Voor den drommel!’ hernam de kommandant, ‘pierres historie is immers uit, daar ik u gezegd heb, dat men hem op zijn rug in de sloep vond liggen, met een mes tot aan het lemmer in zijne borst. Alleen kan ik er nog bijvoegen, dat men later eenige met bloed geteekende strepen opmerkte. Het moesten letters verbeelden. De arme kerel had, tot een laatste aanbeveling, met zijn bloed de woorden geschreven: mijn vrou! Al het volk, met Kapitein marcel aan het hoofd, zwoer die laatste bede van hunnen stervenden kameraad te zullen vervullen, en men kwam overeen, dat steeds van alle betalingen eenig geld afgehouden zou worden ten behoeve van pierres weduwe... zie daar hebt gij 't nu!’.... en, zijne aandoening verbergende, sloeg de oude harol een met kirschwasser goed aangezet kop koffij naar binnen.
‘Maar,’ hernam een ander officier, ‘gij zegt ons niet, Kommandant! wat er van Kapitein marcel en zijn overig volk geworden is.’
‘Zoo, gij wilt mij dan nog aan de praat houden, kinderen? Ik wilde u eene les geven, en nu vraagt ge mij eene vertelling! Kom aan, ik zal u dat genoegen doen: gij zult ze beide hebben. Tom doe eens eene lekkere kom punch gereed maken! Wat sterk! hoort ge? - Ik heb u dan gezegd, dat er niemand was, dan een oude zeerob als ik, die met grond over de vraag nopens de meerderheid van zeevolk
| |
| |
boven landvolk kon beslissen. Daardoor heb ik mij inderdaad verbonden, u iets van den moed, de pligtsbetrachting en de zelfopoffering te verhalen, die ik ken, en die, als de gelegenheid het medebrengt, van den zeeman een held maken. Gij hebt reeds gezien, hoe pierre en zijn zoon niet aarzelden zich op te offeren, de een aan de eer van zijn schip, de ander aan het behoud zijner kameraden; nu weest gerust, gij zult ook nog met anderen kennis maken.
Wij hebben den dapperen marcel verlaten op het oogenblik dat hij bevel gaf, de City of London te enteren. Dat bevel was bijna zoo snel uitgevoerd als gegeven, en, verrast, in het holst van den nacht, in wanorde, het natuurlijk gevolg der vermoeijenis van een, den ganschen dag door, geleverd gevecht, werd de manschap der Engelsche brik, deels in den slaap, deels wakker maar weerloos, door onze verbitterde landslieden afgemaakt. Vervolgens, zonder een oogenblik te verliezen, en ondanks den slechten staat van het tuig, ging men onder zeil en kwam behouden uit de Engelsche vloot.
's Anderen daags had de brik 't vlak voor het lapje, en liep N.N.O. om zich bij het Fransche eskader te voegen. Kapitein marcel was een man, zoo onverzettelijk aan de krijgstucht gehecht, dat hij zich-zelven het eerst en dubbel gestraft zou hebben, als hij er ooit tegen gezondigd had. Deze strengheid dreef hij, vooral tegen zich-zelven en de zijnen, tot het laatste uiterste. Dus, b.v. had hij zijn eigen zoon theobald zeven jaren lang in de minste rangen laten kwijnen: een knappe borst, die hoewel met den eersten prijs uit de school van Brest gekomen, het toch als een gunst had moeten beschouwen, dat bij als jongen op het schip van zijn vader geplaatst werd. - Waarachtig, ik geloof dat hij er meer slagen gehad heeft, dan ponden beschuit! - Ik wil daarom niet zeggen, dat marcel zijn kind niet lief had: integendeel, ik geloof, dat hij eene innige genegenheid voor hem koesterde; maar hij maakte zich en de zijnen tot de slaven eener regelmaat, die hij somwijlen drukkend, ja ondragelijk deed worden. In weerwil van hem, en spijt de vrees dat men hem beschuldigen mogt zijn zoon begunstigd te hebben, eene beschuldiging trouwens, waarvoor tot nog toe geen schijn zou geweest zijn, was theobald allengs opgeklommen. Geen wonder daar hij dapper was en geleerder meteen dan menig professor in de zeevaartkunde. Theobald was
| |
| |
dan zoo zachtkens al hooger en hooger gestegen, en toen men de City of London veroverde, was hij tweede luitenant. In die betrekking had hij zich door al de manschap doen beminnen; ieder zou voor hem met vreugde het leven hebben gelaten.
Kommandant marcel daarentegen, die, even als de cachelot, hoe ouder des te harder werd, had de kunst verstaan, om zich bij al het volk gehaat te maken, en reeds menigmaal, als luitenant theobald er niet geweest ware, zou zijne strengheid tot rebellie hebben geleid; maar alles, zelfs de onderwerping van den zeeman, heeft zijne grenzen, en zoo gebeurde het op zekeren dag, dat de geheele ekwipaadje van de City of London tot openbaren opstand kwam. De aanleiding er toe was al naar men 't neemt eene zaak van gewigt of een nietige beuzeling. Men had bevonden, dat op de brik, toen zij nog aan de Engelschen behoorde, het gebruik bestond, om het volk des zondags een dubbel rantsoen wijn en nog daarenboven een rantsoen brandewijn te geven. Nu had Kommandant marcel, om het volk voor het nemen van den Engelschman te beloonen, aanvankelijk bepaald, dat dit gebruik zou blijven stand houden, en ook werkelijk een tijd lang die dubbele uitdeeling doen geschieden. Dat gebruik was niet goed; maar hij had nu eenmaal gezegd, dat het zou voortduren, en het volk beschouwde 't als een verkregen regt. Het rumoer was dus niet gering, toen de Kommandant eensklaps het rantsoen brandewijn afschafte, en den wijn weder tot de oude hoeveelheid verminderde. Werp een brandende cigaar in een vat met kruid, en gij hebt eene uitbarsting; geef de minste reden tot klagten aan een ekwipaadje, die misnoegd is, en gij hebt opstand.
Dit laatste gebeurde hier, terwijl de Kommandant zijn siëste hield - dit was het eenigste uur, waarin hij met gerustheid sliep, en 't verboden was hem te storen. Het volk smeedde een aanslag tegen hem en ging dadelijk over om dien uit te voeren. Met eenparige stemmen werd theobald tot kommandant der City of London benoemd; men teekende eene akte, waarbij hem regt van leven en dood gegeven werd over allen, die aan boord waren, en ieder hem blinde getrouwheid zwoer. Theobald was braaf en beminde zijn vader, ondanks de hardheid, waarmede deze hem behandelde; maar hij was verontwaardigd, gelijk hij zeide, als in een kooi te worden opgesloten, uit grilligheid, uit jaloezij, en zijne ge- | |
| |
wetensbezwaren weken voor eene redenering, die geen steek hield. Mijn vader, zeide hij, was kommandant van den Eolus; maar het laatste uur van zijn kommando sloeg te gelijk met het laatste uur van dat schip, en op den nieuwen, vreemden bodem had de manschap regt, haren bevelhebber te kiezen. Deze dwaze overweging verblindde theobald, terwijl hij op het dek heen en weder stapte, want hij had eenige minuten gevraagd, alvorens zijn woord te geven.
Gedurende dien tijd waren de opstandelingen verder en verder gegaan, en dat, zoo als men in revolutie-tijd doorgaans gaat, met den stormmarsch. - Zij hadden besloten den kommandant, den eersten luitenant en den opperstuurman te vermoorden; de twee laatsten, omdat zij gewoon waren den kommandant te verdedigen.
Dat alles was vastgesteld, toen theobald tot hen kwam om zijne toestemming te geven. Toen, de akte onderteekenende, zag hij niet, dat hij zijne handteekening zette onder het doodvonnis van zijnen vader. Dit bemerkende was het te laat: zijn naam stond reeds op het noodlottig papier, dat hij niet weder in handen kon krijgen.
Welk een tooneel volgde nu, toen de zoon, tegen zijn zin vadermoorder, de verdediger diens vaders wilde worden tegen de razenden, die zijn leven eischten; maar, de hoofden van matrozen te verzetten, is te willen laveren met een schip dat in het zand zit. Theobald praatte in den wind, even alsof hij bij stormweder, om het volk te nopen zijn pligt te doen, hun uit de mars een liedje had voorgezongen. Toen hij eindelijk zag, dat zijne pogingen vruchteloos waren, dat hij dit ruwe volk te vergeefs wilde doen inzien, hoe de daad, die zij bedrijven wilden, gruwelijk en misdadig was; toen hij hun, te vergeefs, herinnerd had, hoe zijn vader, ondanks zijne hardheid, steeds getoond had hun aller vriend, hun weldoener te zijn, riep hij uìt: gij wilt dan niet luisteren! Gij wilt blindelings de misdaad te gemoet gaan, als een schip zonder roer de klippen; welnu, ik heb gezworen uw geheim te bewaren, en meineedig zal ik niet worden; maar boven alles behoor ik aan mijnen vader, en hem zal ik verdedigen tot den dood! Komt nu, zoo gij wilt; maar uwe messen moeten door mijn hart gaan, om hem te bereiken! Ziedaar mijn laatsten eed, dien ik houden zal, zoo goed als den eersten.
Met deze woorden vloog hij zijnen vader te gemoet, die
| |
| |
deu trap opkwam, om op de kampagne zijn pijp te rooken. Naauwelijks was hij er, en theobald naast hem, of de eerste luitenant, bleeker dan gewoonlijk, verzocht hem een oogenblik te spreken.
‘Spreek.’ zeî de kommandant.
‘Kommandant, ik kom van voren.’
‘Zoo!’
‘Ik had er mij verscholen.’
‘Welnu!’
‘Het volk is in opstand.’
‘Wat?’
‘Zij hebben een akte geteekend, onder eede’....
‘De groote mast worde, bij dit en dat, mijn voetbank, als ik niet dadelijk’....
‘Gij zijt ter dood veroordeeld, gij, de stuurman en ik!’
‘Ik zal hun leeren, dat zij mij gedenken zullen! - Doe het volk op het dek komen, luitenant! en gij - met een brandende lont in de kruidkamer; hoort ge den knal van mijn pistool, dan den brand er in! Vervloekt! willen ze dansen, zij zullen dansen; maar de muzijkanten betalen zij meê!’
‘De luitenant maakte geen aanmerking hoegenaamd; hij groette den kommandant, zoo bedaard alsof hij dien maar een paar oogenblikken verliet, gaf zijne orders en verdween in het luik.
Bij die ontdekking had theobald bleek en sprakeloos gestaan, even onbewegelijk alsof hij uit het hout van het schip was gebeeldhouwd. In zijn gepeins verdiept en enkel bezig met zijn ontwerp, dacht marcel niet aan zijn zoon en bemerkte diens verlegenheid niet.
Intusschen kwam, in goede orde, maar met een stoutmoedig voorkomen, het volk, op het dek. Zij begrepen wel, dat hun plan ontdekt was, maar stonden vaster dan ooit in het besluit om het uit te voeren, en hadden gezworen vreeselijke wraak te nemen aan theobald, dien zij voor den verrader hielden.
Toen zij den kommandant zagen, die, met de pistolen in de hand, hen verachtelijk aanzag, als een hoop volks, beter niet waard dan voor de haaijen geworpen te worden, en zijn zoon naast hem zagen staan, veranderden hunne vermoedens in zekerheid, en verminderde zelfs hun haat te- | |
| |
gen den vader, om er al het gewigt van over te brengen op den zoon.
Zijt gij daar, bende van booswichten!’ riep de kommandant met de volle kracht zijner stem, die zoo sterk was, dat ze, als hij zijne handen te hulp nam, somtijds verder reikte dan de scheepsroeper, ‘ik heb daar wat fraais gehoord, lafhartige bandieten als gij zijt! Gij wildet met vuur spelen? goed, wij zullen ons warmen! Op dit oogenblik staat de luitenant in de kruidkamer; hij heeft mijn last, en zal dien prompt uitvoeren: als iemand uwer een stap doet, los ik deze pistool en op dit sein gaan wij allen naar den kant van de maan, om te zien of het daar beter is! Het zal de tweede maal zijn, dat ik mijn schip doe springen; maar nu zal het gezelschap grooter wezen dan den eersten keer!’
‘Onder die aanspraak had hij van eene zijner pistolen den haan gespannen. Op zulk een tegenstand niet voorbereid, deinsden de matrozen, stom van verbazing en schrik, stilzwijgend terug.
Lamme zeekalven,’ hervatte de kommandant; ‘het schijnt, dat ge eenigzins begint te voelen wat beven is. Hoort toe, gij rekels, ik had half en half het denkbeeld, u een voor een, zoo veel gij daar zijt, in zee te werpen, om u de voeten te wasschen; maar ik heb bedacht, dat er handen noodig zijn om mijn schip tot naar Saint Pierre te brengen, en dus besloten uwe rekening tot aldáár open te houden; maar toch moet ik reeds nu de drie namen kennen, die aan 't hoofd staan uwer akte. De eerste zal dadelijk doodgeschoten, de tweede aan de regtbank te Saint Pierre overgeleverd, en de derde gestraft worden met drie honderd slagen en drie maanden water en brood. Wie zijn zij?’
‘Nog zwegen allen.
Zult gij spreken kanailles, anders brand ik los, en ge vaart allen naar den duivel.’
‘Op die nadrukkelijke uitnoodiging trad een man voor, die, zoo het scheen, de meening der overigen had ingewonnen.
Kommandant,’ sprak hij, zijn hoed afnemende, ‘het volk van de City of London is een oogenblik op den doolweg geraakt, het heeft berouw en vraagt vergiffenis.’
‘De drie namen!’ brulde de kapitein, zijne pistool opheffende, alsof hij wilde losbranden.
| |
| |
‘De drie namen... hier zijn ze.’
‘Eerst de bovenste! wie is de bovenste?’
‘De bovenste is de tweede luitenant.’
‘Wie?’ riep marcel uit, bleek als een doode.’
‘De tweede luitenant. Uw zoon.’
‘Mijn zoon?!’
‘Vader!’ riep deze, op de knieën zijgende voor den kommandant, die, verplet, met de handen zijn gelaat bedekkende, naast hem stond - ‘vader!’
‘Noem mij Kommandant, mijnheer!’ hernam marcel; ‘uw degen!’
‘Den degen uit de bevende handen zijns zoons ontvangen hebbende, brak hij het wapen, en wierp de stukken in zee.
Luitenant! bereid u ter dood! Ik geef u twee uren om aan uwe oude moeder te schrijven. Breng hem weg! Over twee uren worde het vonnis voltrokken.’
‘Welnu, kinderen,’ zeî Kapitein harol, ‘zoudt gij zulke voorbeelden van zelfopoffering ter wille van eer en krijgstucht ook te lande vinden? Ik zet het u! En evenwel het kostte wat; want in twee uren tijds werden de haren van den Kommandant marcel, die te voren zoo zwart waren als mijn degenkoppel, zoo wit als dat tafellaken. Geloof mij, 't is hard om de rol te vervullen van brutus.’
|
|