| |
| |
| |
Agnes en Maurits.
(Niet vertaald.)
- En gij hebt mij, gisteren, bij 't uitgaan van de kerk, niet willen zien?
- Niet willen zien? Mevrouw! ik vraag u om verschooning! Waart gij óók daar?
- Nu, ik duid het niet euvel, beste meid! want gij hadt het bijzonder drok met uw neef h.
Agnes begon meer of min te kleuren; maar spoedig hernam zij:
- Dat weet ik mij niet te herinneren.
- Ik wèl. Doch ge behoeft er u niet over te bekommeren. Ik ben ook eens jong geweest. En, daarenboven, uw neef h. is genoeg en daarbij gunstig bekend. Ge zoudt wel slechter partij kunnen kiezen.
Agnes kleurde andermaal en zeide:
- Ik weet niet wat gij bedoelt, Mevrouw!
- Hieraan twijfel ik, mijne goede agnes! maar denk niet, dat ik, uws ondanks, u een geheim wil ontlokken. Als de maan vol is schijnt zij overal! Laat ons daarom van dit onderwerp afstappen! Ik dacht alleen, dat uwe oude vriendin bij u eene uitzondering zou gemaakt hebben.
- Lieve Mevrouw! ik heb geen geheim, dat ik voor u zou willen verbergen, en het zou mij leed doen, wanneer gij mij van onopregtheid kondt verdenken.
In den toon, waarop deze woorden werden uitgesproken, lag iets treurigs, en de oude Mevrouw b. begon te vermoeden, dat zij, aan hare nieuwsgierigheid toegevende, welligt te ver was gegaan. Zij had te veel verstand en was ook te goedhartig, om hare jonge vriendin eenige smart te veroorzaken en zij hervatte daarom:
- Ik heb u reeds gezegd, mijne lieve agnes! dat ik van dit onderwerp wilde afstappen, en het verdenken uwer opregtheid komt niet bij mij op; maar ik ben nog niet te oud, om jonge meisjes niet een weinig te plagen. Dat hadt gij moeten bedenken! En nu, laat ons van wat anders spreken! Hebt gij, binnen kort, tijding van uw broeder karel gehad?
| |
| |
Nu liep het gesprek over broeder karel, die onlangs in Amsterdam op een handelskantoor geplaatst was: een gesprek, waarvan de vermelding den lezer geen belang kan inboezemen.
Agnes was de tweede dochter van een ouderpaar, dat weinig voorspoed in de wereld genoot. De Heer h. was winkelier; maar zijne zaken stonden niet bijzonder voordeelig, en om die te verbeteren ontbrak het hem, voor een deel aan kennis, voor een ander deel aan opgewektheid. Over de toekomst scheen hij zich weinig te bekommeren. Aan klagten, over gebrek aan debiet ontbrak het niet; doch daarbij bleef het, zonder dat er iets gedaan werd, om het langzaam achteruitteren te voorkomen, of de huishouding op een min kostbaren voet in te rigten. Vrouw en kinderen schenen van dit alles onkundig, met uitzondering van agnes, die verder dan moeder, broeder en zusters scheen te zien en wel bespeurde dat de geldelijke aangelegenheden der familie zich niet in gunstigen staat bevonden. Den waren stand van zaken kende zij echter niet.
De broeder van den Heer h. kende dien toestand beter. Deze was een geheel ander man dan zijn broeder. IJverig, werkzaam en ondernemend, bestuurde hij eene fabriek, die hem aanzienlijke voordeelen aanbragt. Hij was, zoo als men dat noemt, van onder op, met een klein kapitaal begonnen en had zijne zaken, van jaar tot jaar, uitgebreid. Algemeen stond hij als een vermogend man bekend; hij wist dit, en het streelde zijne eigenliefde. Aanvankelijk met leedwezen, later met weerzin zag hij den min gunstigen toestand zijns broeders, en dit gaf, nu en dan, wel eens aanleiding tot gesprekken en aanmerkingen van weinig vriendschappelijken aard. Eindelijk zag broeder jacob zich gedrongen, broeder gerard om eenige klinkende hulpbetooning aan te spreken; het geld werd voorgeschoten; maar het had vrij wat moeite in het zoo ver te brengen, en het gevolg er van was, dat de broeders, zonder in openbaren strijd met elkander te leven, meer en meer van elkander verwijderd raakten. Beider karakters verschilden dan ook te zeer, dan dat er eene naauwe, echt broederlijke betrekking tusschen hen bestaan kon.
Zoo weinig vriendschappelijk stonden de zaken, toen de echtgenoot van gerard ten grave daalde. Dit sterfgeval
| |
| |
bragt de wederzijdsche familiën weder eenigzins nader bijen tot elkander, en het gevolg daarvan was, dat agnes in het huis van haren oom werd opgenomen, ten einde de zorg voor de huishouding op zich te nemen. Zij had thans haar achttiende jaar bereikt.
Agnes had geene reden, om zich over deze standverwisseling te beklagen. De achteruitgang der zaken en, nu en dan, tijdelijke geldschaarste gaven, in de ouderlijke woning, niet zelden, aanleiding tot huiselijke onaangenaamheden, die het schrander en gevoelig meisje met droefheid vervulden. Hiervan werd zij nu ontheven, en dit was reeds een groot voorregt voor haar; doch daarenboven wist zij het, door verstandig beleid, met haren oom bijzonder wel te vinden, en, wat aan het huiselijk verkeer van een achttienjarig meisje, met een weduwenaar van over de vijftig ontbreken mogt, werd ruim vergoed door den dagelijkschen omgang met haren neef maurits.
Maurits was de eenige zoon van den Heer h. Ruim drie jaren jonger dan agnes, schrander, levendig van aard, gevoelig en opgeruimd, was hare komst, na den dood van eene doorgaans sukkelende moeder, hem bijzonder welkom, en vond hij in haren omgang een groot welgevallen. Bloedverwanten, en, van kindsbeen af aan, met elkander bekend, heerschte er tusschen de jonge lieden de meest ongedwongen vertrouwelijkheid; een vreemde zou hem en haar voor broeder en zuster hebben kunnen houden.
Ondanks het opgeruimd en levendig karakter van maurits, had hij tevens eene zekere mate van ernst over zich, en dit deed hem rijper van jaren schijnen, dan hij werkelijk was; de vrolijkheid van agnes gaf haar een jeugdiger voorkomen: het verschil van ruim drie jaren viel daarbij schier geheel weg.
De Heer h. was dikwerf uithuizig en de jonge lieden vermaakten zich dan met elkander. Kleine plagerijen liepen soms op eene stoeipartij uit, of was men ernstiger gestemd, dan las maurits aan agnes iets voor , terwijl zij zat te arbeiden. In de keus der lektuur bestond altijd de grootste overeenstemming, gelijk in alles wat men dacht, sprak, of deed.
Was het wonder, dat de jonge lieden, op deze wijze met en voor elkander levende, meer en meer aan elkander verbonden raakten? Of daarbij, door hem en door haar, niet wel eens aan eene andere verbindtenis gedacht werd, durven
| |
| |
wij niet ontkennen; maar zeker is het, dat er geen woord van gerept werd. Bij háár lag maagdelijke kieschheid hier gewis ten grondslag. Wat maurits betreft: zijn zwijgen valt uit zijnen nog jeugdigen leeftijd gemakkelijk te verklaren.
Zóó leefden zij ruim twee jaren genoegelijk te zamen, toen de Heer h. andermaal in het huwelijk trad en de goede agnes, ten gevolge daarvan, naar het ouderlijk huis terugkeerde.
Maurits gevoelde, in hooge mate, het verlies zijner jeugdige bloedverwante en een ledig in huis en hart, dat door zijne tweede moeder niet aangevuld kon worden. En agnes? Ook haar kwam het ouderlijk verblijf geheel anders voor dan weleer, en, zelfs in het gezelschap van ouders en zusters, voelde zij zich eenzaam en verlaten.
Maurits was nu ruim twee jaren ouder geworden en begon den leeftijd te naderen, waarop de meeste jonge lieden aan een huwelijk beginnen te denken. Ook hij deed dit; maar telkens, wanneer hij er aan dacht, stond agnes voor het oog zijner verbeelding. Met haar beeld verbonden zich een aantal blijde herinneringen van gesmaakte genoegens in den huiselijken, gezelligen omgang, en hij kon haar bevallig gelaat niet van dat alles verwijderen. Agnes ondervond nagenoeg iets gelijksoortigs, en, wanneer maurits het huis harer ouders bezocht, voelde zij zich regt opgeruimd en gelukkig.
Waren de beide jonge lieden elkander vroeger geheel vreemd, of, met andere woorden, geene bloedverwanten geweest, dan hadden de bezoeken van maurits en de vriendelijkheid van agnes, op zijn verschijnen, bij ouders en zusters, eenig nadenken kunnen wekken; maar er lag niets vreemds in, dat de neef het gezin van zijnen oom bezocht en de nicht zich niet afkeerig betoonde van eenen bloedverwant, met wien zij, twee jaren, onder één dak had doorgebragt. Menig onderhoud, en vooral de toon, waarop het gevoerd werd, kon wel het vermoeden wekken, dat er eene nauwere betrekking tusschen die twee jonge lieden bestond; maar de familie bemerkte dit niet, of hield zich alsof dit geene bijzondere opmerking verdiende: zeker is het echter, dat niemand er een woord van repte.
Inmiddels gingen de zaken met broeder jacob niet vooruit, en broeder gerard moest andermaal de beurs openen.
| |
| |
Dit geschiedde evenwel niet dan met groote moeite, en eene nog grootere verwijdering der broeders was het gevolg er van. Die verwijdering trof maurits diep. Wel moest hij toestemmen, dat de ontevredenheid zijns vaders niet geheel van grond ontbloot was; doch er waren zoo vele harde woorden gevallen, en zelfs agnes was daar niet van verschoond gebleven! Maurits vond dit onbillijk en onregtvaardig, en, daar hij het niet wagen dorst zijn vader tegen te spreken, bewaarde hij den spijt daarover in zijn binnenste. Het voorgeschoten geld, dacht hij, zo toch wel, te avond of morgen, worden teruggegeven; of, viel er eenige schade op, ja, al ware het geld als verloren te beschouwen, dan was zijn vader een te vermogend man, dan dat hem dit verlies aanmerkelijk zou hebben kunnen benadeelen!
Deze overwegingen deden maurits zijnen oom en diens familie met een oog van medelijden beschouwen, en dit medelijden verminderde niet, door de hardheid en ongevoeligheid, waarmede zijn vader zich, bij elke gelegenheid, over zijn ongelukkigen broeder uitliet. Hierin iets te veranderen, vermogt hij niet; maar hij vatte het voornemen op, om, door een vriendschappelijk verkeer aan het huis van zijnen oom, te vergoeden wat het gedrag zijns vaders te wenschen overliet.
Het medelijden strekt vaak zijne hand uit, om de deur voor de liefde te openen; en het was maurits, die de waarheid dezer opmerking in zijn binnenste begon te gevoelen. Ook agnes was met de huiselijke omstandigheden harer ouders bekend; ook zij droeg kennis van den stuitenden weêrzin, waarmede haar oom de bewuste hulp verleend had; ook zìj was gevoelig voor de belangstelling van haren neef, al werd er over geen geldelijk voorschot gesproken; en zou dan die neef haar gevoelig hart niet dierbaar geworden zijn? Zìjn medelijden en hàre dankbaarheid moesten elkander wel, op den weg der liefde, ontmoeten, al kwam ook dit woord niet over de lippen van hem of van haar!
Maurits was in de fabriek zijns vaders werkzaam, en er was alle reden om te vermoeden, dat hij dien vader, te eenigen tijde, zou opvolgen. Vóór zijne vestiging viel er aan geen huwelijk te denken, en maurits vergenoegde zich derhalve, zijne agnes in stilte te beminnen; in de
| |
| |
blijde hoop, dat de tijd hem eenmaal, tot het bereiken van zijnen zoetsten wensch, behulpzaam wezen mogt.
Zoo vlogen weder een paar jaren voorbij, zonder dat het tot eene wederkeerige verklaring was gekomen. Hij beschouwde die als niets anders dan een bloote formaliteit, en zij scheen die niet noodzakelijk te achten, bij de stilzwijgende betrekking, die, zoo langdurig, tusschen haar en hem had bestaan. Eene bepaalde verklaring kon hem noch haar gelukkig maken: zij gevoelden elkanders hart te bezitten, en geen woord was er noodig, om dat gevoel te versterken en te volmaken.
Gedurig waren zij in elkanders gezelschap, en wanneer de zondag daar was, ontmoetteden zij elkander in de kerk. Hij vergezelde haar dan veelal, wanneer zij huiswaarts keerde, en dat gaf wel eens aanleiding tot gesprekken met bekende vriendinnen, gelijksoortig aan die, waarmede dat verhaal eenen aanvang nam.
Vader ii. begon, nu en dan, in de tegenwoordigheid van zijnen zoon, over zijn aanstaand afzien van de zaken te spreken, en gaf daarbij, niet onduidelijk, te kennen, dat het wenschelijk ware, wanneer maurits eens aan eene echtvereeniging mogt beginnen te denken! Had zijn zoon zijne gevoelens over deze aangelegenheid openhartig durven mededeelen, dan zou hij te verstaan hebben gegeven, dat zijne keuze bereids gevestigd was; maar, de gevoelens zijns vaders kennende, begreep deze te moeten veinzen en daarbij tevens te zeggen, dat hij in het huwelijk, voor als nog, geene genoegens kon vinden.
Welk een verdriet heeft die veinzerij en onwaarachtige betuiging hem, in later tijd, doen ondervinden!...
Maurits werd, nevens zijne ouders, bij de familie v.e. op een souper verzocht. Hij vond daar den Heer p. met zijne echtgenoote en dochter; en tevens ook allen grond tot het vermoeden, dat dit gezelschap niet toevallig was bijeengekomen. Hij meende dat uit deze en die kleine bijzonderheid te mogen opmaken, en werd van de gegrondheid zijner opmerkingen overtuigd, toen zijn vader, een paar dagen later, na, in het breede, te hebben uitgeweid in den lof van mejufvrouw p. onbewimpeld te verstaan gaf, hoe gaarne
| |
| |
hij dát meisje, als zijne aanstaande schoondochter, zou begroeten!
Maurits was te scherpzinnig, om het gemaakte plan niet geheel te doorgronden en, uit dien hoofde, op de aanspraak zijns vaders voorbereid. Bedaard, maar te gelijk ernstig, gaf hij te kennen, dat hij aan geen huwelijk dacht en niet de minste aandacht op mejufvrouw p. had gevestigd. Dit antwoord behaagde zijnen vader in geenen deele, en nu, hetzij dit toevallig of opzettelijk geschiedde, weidde deze uit over huwelijken, waarbij men zich, beneden zijnen stand, aan kale en niets bezittende familiën prijs gaf. Maurits vermoedde, dat dit gezegde eene bepaalde bedoeling had, en, zich niet willende blootgeven, bleef hij bij hetgeen hij gezegd had, er nu alléén, met inwendige verontwaardiging, die hij echter zorgvuldig wist te verbergen, bijvoegende, dat hij niets voor die mejufvrouw p. gevoelde en dat zij hem geheel onverschillig was.
- Dien strijd heb ik voor u gestreden, agnes! zeide hij, toen hij alléén op zijne kamer gekomen was. Maar hoe vast ook besloten, om zich niet aan eenigen dwang te onderwerpen, hield zijn geweten hem voor, dat hij strijdig met zijne kinderlijke pligten zou handelen, door het aangaan eener echtverbindtenis, tegen den wensch zijns vaders, dien hij lief had, en aan wien hij zich ook ten hoogste verpligt gevoelde.
Dit gevoel van kinderlijke onderwerping bragt hem tot het besluit, om het voorgevallene in zijnen boezem te begraven en aan agnes daarvan niets te doen blijken. De openbaring daarvan kon niet anders, dan haar bedroeven, zonder eenig nut of voordeel, en hij had het meisje te lief, om hare zielrust aan de luimen zijns vaders prijs te geven. Daarenboven, het woord liefde was door hem of haar nimmer uitgesproken, en wat zou de mededeeling van het voorgevallene anders wezen, dan eene stellige liefdesverklaring; naar zijne meening, geheel ontijdig in de tegenwoordige gesteldheid van zaken.
Agnes bleef alzoo geheel onkundig van het gebeurde; maar, tot hare smart, vernam zij, nu en dan, van hare moeder en zusters, zekere gezegden en toespelingen, die op eene meer naauwe betrekking, dan die van neef en nicht, schenen te doelen. Zij meende, dat het geheim harer liefde al- | |
| |
léén aan haar-zelve bekend was, en nu werd zij, door die toespelingen en wenken, verontrust. Even als maurits nam ook zìj de toevlugt niet tot eene openhartige mededeeling; maar ook, even als hij, bragt zij zich daardoor in eene valsche stelling. Zij begon op hare gedragingen, woorden en houding te letten, en die, haar ongewone, gedwongenheid baarde haar moeite en pijn. Zij ving aan, eene onverschilligheid te veinzen, die geheel in strijd was met hare innerlijke gewaarwordingen, in de hoop van alzoo moeder en zusters tot andere gedachten te brengen; maar dat kostte haar groote moeite en opoffering.
Maurits had, na het bewuste onderhoud met zijnen vader, gemeend, de bezoeken bij de familie eenigermate te moeten beperken; want hij begreep, nu meer dan ooit, van het doel zijner wenschen verwijderd te zijn. Dit wegblijven ontging agnes niet, schoon zij er niets van liet blijken, en het was haar, in zeker opzigt, niet onaangenaam, omdat het haar in staat stelde de aangenomen rol van onverschillige, des te gemakkelijker, te kunnen vervulen. Die schijnbare onverschilligheid bleef bij maurits niet onopgemerkt, en - den schijn voor het wezen nemende - begon er twijfel, omtrent agnes gezindheid, te zijnen aanzien, bij hem op te komen, en hij vreesde, dat het gebouw zijner liefde blijken zou op een zandgrond te staan.
De gelieven begonnen zich ongelukkig te gevoelen, en waar lag de grond daarvan anders, dan in gebrek aan openhartigheid? Ware het tot eene verklaring gekomen, dan hadden beiden mogen treuren over de balsturigheid van het lot; maar zij zouden, van elkander, den moed en de krachten ontleend hebben, om dat lot, met geduld en in liefde, te dragen. Thans stonden beiden alléén in het strijdperk, en zij voelden zich daarbij diep ongelukkig.
Maanden waren verloopen en maurits was zijnen vader in de zaken opgevolgd. Vader gerard begon nu andermaal met zijn zoon over een huwelijk te spreken. Er schijnt, op wat wijze weten wij niet, den ouden heer iets ter oore te zijn gekomen van de neiging zijns zoons voor agnes; want hij verklaarde nu stellig, dat hij een huwelijk met háár nooit zou toestaan! Wat daartegen ook door maurits
| |
| |
werd ingebragt, alles was vruchteloos: de vader bleef onverzettelijk.
Maurits bezat eene ruime mate van godsdienstig gevoel, en het goddelijk gebod: ‘eer uwen vader en uwe moeder,’ was hem altijd heilig geweest. Aan zijne vrome beginselen getrouw, was het hem onmogelijk zijnen vader regtstreeks ongehoorzaam te worden, ware het ook ten koste van zijne liefste neigingen: - ongelukkig worden, ja, dat kon hij! maar agnes huwen, tegen den verklaarden wil zijns vaders, dat vermogt hij niet!
‘Dan beminde hij haar ook niet innig en vurig!’ zegt iemand welligt. Gij, die zoo mogt spreken, beoordeel den ongelukkige niet al te gestreng! Ja, hij beminde agnes; hij zou zijn leven voor haar hebben kunnen afstaan; maar niet den eerbied, dien hij gevoelde aan zijnen vader schuldig te wezen! Zijn hart, zijn geweten, zijn vreeze voor God kwamen hier tegen op.
‘Dat was wel een streng begrip van pligtsbetrachting!’ zegt mogelijk een ander. Maar neen. De overgave van maurits, aan den wil zijns vaders, was niet zoo geheel vlekkeloos! Hij onderwierp zich, ja, en toch verbande hij de liefde voor agnes niet uit zijn hart. En wat lag er in dat hart verborgen? Nevens die liefde, ook het denkbeeld, dat de dood zijnen reeds bejaarden vader zou kunnen wegnemen, en was hij dan niet vrij? Zijne onderwerping, of - zoo gij wilt - het verzaken zijner liefde, bestond meer schijnbaar dan wezenlijk. Hij wilde zijnen vader, bij diens leven, geen verdriet aandoen; maar deze zou toch, na zijn afsterven, niet meer kunnen gebieden! Van dien aard waren zijne overdenkingen. Hij gehoorzaamde - maar zijne liefde wortelde des te vaster in zijn verbroken hart. Zij wies op, onder de stormen!
Onder die omstandigheden besloot hij, nog stelliger dan ooit te voren, om het zwijgen te bewaren. Hij gevoelde zich ongelukkig; maar eene verklaring van zijnen kant moest zijne agnes niet in dat ongeluk doen deelen!
De arme maurits! - Hij wist niet, dat ook zij een bitteren beker te drinken had.
De bezoeken, die hij der familie bragt, werden al minder en minder, en zij begon dit aan eene verkoeling zijner liefde voor haar toe te schrijven. Maar van noodlottiger invloed
| |
| |
waren de gesprekken van moeder en zusters over maurits, die nu - zóó heette het - ‘in de zaken zijns vaders opgevolgd, een te groot heer was geworden, om winkeldoende bloedverwanten te komen zien!’ - Wel zocht agnes, aanvankelijk, deze ergerlijke vermoedens te wederspreken; maar de afgeschoten pijlen waren te scherp, om haar gevoelig hart niet te doorwonden. De gedachte aan de mogelijkheid van iets dergelijks begon ingang te vinden - en weinig was er noodig, om dat mogelijke ook voor waarschijnlijk te doen houden.
De moeder van agnes, eene ligtgeraakte vrouw, was onverstandig genoeg, om aan maurits, bij een zijner schaarscher gewordene bezoeken, haar vermoeden, onder bedekte woorden, te kennen te geven. Ware agnes daarbij tegenwoordig geweest, dan had hij, om haren wille, bedaard kunnen blijven, bij zulk eene onbillijke verdenking; maar nu gaf hij aan zijne verontwaardiging lucht en er werden woorden gewisseld, die beter gezwegen waren geweest. Wel kwam oom jacob verzoenend tusschen beide; maar maurits gevoelde zich, onverdiend, beleedigd en gegriefd, en besloot om, voor eerst, niet weder terug te komen. Hij vreesde de herhaling van zulke tooneelen, in de tegenwoordigheid van háár, voor wie hij zoo veel geleden had en nog bereid was te verduren!
Het voorgevallene werd, door moeder elisabeth, aan agnes, veranderd, vermeerderd en niet weinig vervalscht, voorgesteld, en daarbij begon het eergevoel van het meisje te ontwaken: - ‘Was maurits in staat, om van de hoogte, waartoe hij verheven was, op zijne minder bevoorregte bloedverwanten laag neder te zien; dan had zij hem nooit gekend en zich in zijn karakter bedrogen!’ Dat hij zich nimmer had verklaard, had haar vroeger geene bekommering gebaard; doch thans rees de vraag bij haar op: ‘zou ik hem te onbemiddeld, te gering zijn?’ En toen nu maurits geruimen tijd wegbleef, begon het gissen in vermoeden, het vermoeden in zekerheid te veranderen.
‘Had zij hem dan niet, sedert jaren’ - dacht zij - ‘met onveranderde genegenheid lief gehad? En nu - zou hij haar minachten en verwaarloozen, omdat zij, met hare hand en hart, hem geene schatten kon aanbieden? Had hij dat dan niet geweten? En - daar hij 't geweten had, vanwaar dan die onverklaarbare onverschilligheid? Zéker uit
| |
| |
gemis van liefde voor haar! Van daar dan ook dat zwijgen. Ja, hij had, sedert jaren, slechts een spel willen drijven met haar arm hart! En was hij zóó laag gezonken, dan behoorde zij ook kracht genoeg te bezitten, om te toonen, dat hij haar onverschillig geworden was!’
Ach! waarom konden de beide gelieven elkanders overleggingen niet raden? Waarom elkanders alleenspraken niet beluisteren? Hoe veel ware dan anders en beter geweest!
Toen maurits de familie eens weder bezocht, heerschte er eene vreemde stijfheid aan weêrskanten. - Maagdelijke kieschheid en een gevoel van eigenwaarde maakten háár stil en afgetrokken, en bij hém ontbrak de opgeruimdheid, die hem anders altijd eigen was. Zij miskenden alkander en speelden beiden eene onnatuurlijke rol. Zóó bedroog de een den ander, zonder te willen bedriegen, en wederzijds scheidde men onvoldaan en met eene wonde in het hart.
De bezoeken van maurits werden hoe langer hoe zeldzamer. Agnes sprak daarvan geen woord in den huiselijken kring.
Maar zij dacht er daarom te sterker aan. Aanvankelijk verstoord over het gedrag van haren neef, waarin zij bewijzen van minachting meende te zien, had zij zich staande weten te houden. Maar die verstoordheid begon allengs te wijken, en eene hartelijke droefheid trad daarvoor in de plaats. Zij begon zich ongelukkig te gevoelen: te ongelukkiger, omdat maagdelijke kieschheid haar gebood, de bron van haar verdriet in hare borst te verbergen; zij werd krank van hart, en dat haar niet sterk gestel daaronder lijden moest, spreekt wel van zelve. Had zij maurits uit haar hart kunnen verbannen, het ware voor haar gelukkig geweest; maar dàt was haar onmogelijk, hoe zeer zij hem ook miskennen mogt.
Maurits zag duidelijk, dat haar gedrag te zijnen aanzien veranderd was, en ofschoon hem dit pijnigde en griefde, meende hij toch, dat het welligt voor beiden goed ware, elkander op zekeren afstand te beschouwen. Mogt de tijd eens komen, dat hij zijn gevoel kon openbaren, dan, dacht hij, ware hij ook tot het geven van elke opheldering in staat. Thans zouden die ophelderingen zijnen en haren donkeren levensweg, zoo hij meende, slechts nog donkerder maken! Háár inwendig zielenlijden was hem onbekend, en het zijne?.... maar had hij dan geen moed, geene kracht, om den last daarvan alléén te dragen? En mogt hij de helft daarvan op hare schouders laden? Dat wilde hij niet.
| |
| |
Wederom waren weken en maanden verloopen, en het lijden, dat agnes drukte, werd steeds zwaarder en ondragelijker. Moeder en zusters waren in het geheim van haar hart niet ingewijd, en hare afgetrokkenheid en afnemende opgeruimdheid werden aan wispelturigheid toegeschreven. Menig onaangenaam huiselijk tooneel vloeide hieruit voort, en was geenszins geschikt om haren toestand te verbeteren. Meer en meer voelde zij zich ongesteld en hield dikwerf hare kamer.
Nu en dan ontving zij een bezoek van maurits; maar onbekend met den wezenlijken aard van hare kwaal, vond deze het nu meer dan ooit ongeraden iets te zeggen, dat haar gevoel bewegen, hare zenuwen schokken kon. Zij, integendeel, kon zich niet voorstellen, dat hij niet inzag, wat haar deerde. Het wederzijdsch vertrouwen ontbrak; de een verdacht den ander van gebrek aan liefde, en toch... beider harten waren er mede vervuld!
Eindelijk sprak de Dokter een ontzettend woord uit: een woord, dat het afnemen harer krachten en hare toenemende verzwakking verklaarbaar maakte. Zij hoorde dat woord met berusting; - want sedert lang had zij leeren inzien, dat een leven, zonder beantwoorde liefde, haar ongelukkig moest maken. Met gelatenheid en Christelijke onderwerping zag zij het einde harer dagen te gemoet. Het geheim harer liefde zou zij met zich in het graf nemen! Dit stond bij haar vast.
Maurits was getuige van dit alles, en eene diepe, innige smart vervulde zijn binnenste. ‘Waarom heb ik mijn hart niet voor haar blootgelegd?’ - vroeg hij gedurig. - ‘Zij had dan mogen wanhopen, even als ik; maar wij hadden elkander kunnen troosten en ondersteunen! Onze liefde had, voor een meêdoogenloozen vader verborgen mogen blijven; wij zouden er niet ongelukkiger om zijn geweest! Maar alles wat had kùnnen wezen is nu voorbij, voor eeuwig! Zij heeft aan mijne, aan hàre, aan ònze liefde moeten wanhopen door mijn stilzwijgen, en ik ben de oorzaak van haren dood!’ - Zóó dacht, zóó sprak de ongelukkige; te ongelukkiger, omdat hij elke redding als onmogelijk beschouwde!
Of zou hij nu, daar zij gereed was de reis te ondernemen daar het onbekende land, en hare ziel vervuld werd met de gedachte aan de heerlijkheid van het huis des Vaders hier
| |
| |
boven, haar bepalen bij de genietingen eener liefde, zoo als eene rampspoedige wereld die geven kan? - Dat denkbeeld was hem onverdragelijk! - Hij had kunnen dwalen en mistasten; maar de Vader der liefde zou zijne dwalingen vergeven, en zij - zij zou eens - dàn alles wetende - hem vrijspreken van misdrijf en schuld; want hij bleef haar liefhebben, met een onuitsprekelijke liefde.
Hoe veel het hem kosten mogt, hij bezocht de lijdende agnes op haar ziek- en sterfbed, en de gedwongenheid, die er, sedert den laatsten tijd, in het verkeer had plaats gevonden, was door de vroegere gemeenzaamheid vervangen, wanneer ook al de vroegere opgeruimdheid niet kon terugkeeren. Haar gelaten te gemoet zien van den dood bewoog hem tot tranen, en hij sprak dan van wederzien en van eene hereeniging voor eeuwig, op eene wijze en onder bewoordingen, die haar goed deden aan het bezwijkende hart! Zij blikten elkander daarbij in de oogen, zoo als zij dit te voren nimmer hadden gedaan, en hunne zielen verstonden elkander; maar zij spraken geen woord van eene liefde, die niet meer tot deze wereld behooren kon.
In het einde was haar strijd volstreden, haar loop geëindigd, haar geloof behouden: - agnes was niet meer. Maurits was ontroostbaar; maar, gelukkig voor hem, schreef men zijne droefheid alléén toe aan de betrekking van bloedverwantschap en aan beider gemeenzaam verkeer, toen zij bij haren oom gerard inwoonde. Van eene naauwere betrekking repte niemand, althans niet in zijne tegenwoordigheid, en dit deed hem wèl aan het hart; wijl iedere toespeling er op, door hem, voor eene ingewikkelde beschuldiging moest gehouden worden.
Maar op den duur kon hij zijne smart niet alléén meer dragen. Altijd toch trof hem het verwijt, dat hij agnes tot de vertrouwde van zijne overleggingen en gevoelens had behooren te maken; dat haar zielelijden door zijn stilzwijgen was veroorzaakt, en dat hij de noodlottige gevolgen daarvan had kunnen en moeten berekenen! Hij stortte zijne geheele ziel, voor een zijner weinige, jeugdige vrienden uit, die, zich eene gezellinne op den levensweg verkozen hebbende, in staat was hem geheel te begrijpen. Aan mij schonk hij zijn vertrouwen, en ik heb mij dat niet onwaardig betoond. Zoo lang hij leefde heb ik de geschiedenis van agnes en
| |
| |
maurits als een geheim bewaard; maar zijn dood heeft het geheim opgeheven, en daaraan is dit verhaal zijn oorsprong verschuldigd.
Dit verhaal? - Neen, het oorspronkelijk opstel behelsde alleen de mededeelingen, die ik van maurits had ontvangen en zijne vermoedens, nopens het geheim van agnes hart. Maar, wat gebeurde er? - Het volgende moge dat doen zien. - Ik ben dit opstel met een gesprek begonnen, en zal 't ook met een gesprek besluiten.
- Ge hebt nu, sedert lang, niets geschreven vriend k.! Hebt ge niet weder iets onderhanden genomen? vroeg Mevrouw g.
- Gisteren avond voltooide ik een klein, onbeduidend opstel; een souvenir van vóór vijftig jaren; maar 't heeft niet veel te beteekenen.
- En zou men u dat klein, onbeduidend souvenir, dat niet veel te beteekenen heeft, ook eens mogen hooren voorlezen?
- o Ja; wanneer gij er op gesteld zijt, Mevrouw! u een goed kwartier te vervelen.
- Zeer gaarne, vriend k.!
Het opstel werd gelezen.
- Dat is eene treurige geschiedenis; maar zij had vollediger kunnen zijn, indien mijnheer, gelijk hij vroeger wel eens deed, mij vooraf zijn plan had medegedeeld.
- Gij kent dus die geschiedenis? Dat kon ik niet vermoeden. Gij hebt alzoo maurits gekend?
- Van aanzien, ja; maar veel méér ook niet. Agnes kende ik des te beter. Zij was eerst eene speelgenoote mijner jeugd en later mijne boezemvriendin. Ik had uw verhaal, wat hààr betreft, geheel kunnen aanvullen.
‘Agnes kwam dikwerf aan het huis van mijne schoonmoeder, die mij het eerst op de betrekking aandachtig maakte, welke tusschen de jonge lieden scheen te bestaan, en tevens zeide: er bij agnes naar te hebben gevorscht; maar dat deze van niets weten wilde.
Ik besloot nu mijn tijd af te wachten. Die tijd was spoedig daar. Agnes was eene der eersten aan welke ik mijn engagement met a. bekend maakte; doch die aangename mededeeling deed haar tranen storten. Ik hield mij, alsof ik
| |
| |
dat niet bemerkte. Ware ik aan het vorschen gegaan, welligt had ook ik niets vernomen; maar ik zeide alléén: “nu moest gij mijn voorbeeld maar spoedig volgen, beste agnes!”
Toen volgde, onder tranen, eene openhartige belijdenis van hare liefde. Van dat oogenblik af, was ik hare vertrouwde, hare éénigst vertrouwde, tot aan den dood. Ik ken hare geschiedenis volkomen, en kon dus met reden zeggen, dat ik uw verhaal had kunnen aanvullen.
Gij moet dan weten, vriend k.!’....
Nu hoorde ik een verhaal, waarbij niet maurits, maar de arme agnes op den voorgrond stond. Ik luisterde aandachtig, en toen het geëindigd was, besloot ik mijn oorspronkelijk opstel te vernietigen en een nieuw te maken, en dat mijnen lezers aan te bieden, onder den titel van agnes en maurits.
|
|