Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNog iets over de werken van Mr. Wm. Bilderdijk.De Lijst der Werken van bilderdijk en zijne Echtgenoote, door den Heer glinderman in het jaar 1833 uitgegeven, is van vele nalezingen en teregtwijzingen gevolgd geworden. Allereerst, meenen wij, heeft de Heer bodel nijenhuis den arbeid des Heeren glinderman in oogschouw genomen en daaraan eenige verbeteringen toegevoegd. Vervolgens heeft de Heer de jager zijne opmerkingen in 't licht gegeven. Daarop zijn de nasporingen en toevoegsels van den Heer mees gevolgd, en eindelijk heeft de Heer pan al dat gezamelijke | |
[pagina 633]
| |
werk nagegaan en ons de mededeeling zijner bevindingen niet onthouden. Men is echter daarmede niet ten einde. Integendeel: er is aan dat alles hier en daar iets toe te voegen, en sommige opmerkingen zijn nog in 't midden te brengen. De Heer pan, die alle zijne voorgangers nagaat en teregtwijst, maakt ons een overzigt van het geheel gemakkelijk, en, den leidraad van zijne Aanteekeningen, in den Konst- en Letterbode van dit jaar geplaatst, meerendeels volgende, gaan wij ook onze rectificatiën, aanmerkingen en vermeerderingen op zoo veel onderzoeks en zoo vele nasporingen mededeelen.
§ 1. Nagelaten Dichtwerken van Jkvr. de lannoy. Wij weten niet, waarom deze Bundel bij eene verzameling der Werken van bilderdijk gevoegd wordt. De dichtregelen, die men er van zijne hand in vindt, zijn later in een zijner boekdeelen opgenomen. Men zou met evenveel regt alle andere Verzamelingen, Tijdschriften en Mengelwerken, waarin hier of daar een stukje van hem is geplaatst geweest, bij zijne Werken kunnen rangschikken en alzoo het overgroot aantal welligt nog kunnen verdubbelen. - Na aftrek van hetgeen men elders van hem terugvindt, heeft deze Bundel niets met zijne Werken gemeen. Wie prijs mogt stellen op een afdrukje van den Titel en de Grafnaald, mag die in een portefeuille bewaren, maar het boek-zelf behoort tot de Werken van de lannoy - niet tot die van bilderdijk.
§ 2. Deukalion en Pyrrha. De Heer pan bevestigt wat door den Heer bodel wegens een vroegeren druk gezegd is, maar geen van beide spreekt van de herkomst van dit stukje. Het is eene vertaling uit het Fransch van de saint foix, niet van l'Oracle, gelijk de Heer le jeune onlangs ten onregte beweerd heeft, maar van een der twee stukjes, beide Deucalion en Pirrha genaamd, waarvan het eene in proza, het andere in lyrische versmaat is. (Zie Oeuvres de Théâtre de Mr. de saint foix. Paris 1763.) 't Is van het proza-opstel dat bilderdijk de berijmde en zeer getrouwe navolging vervaardigd heeft. De Heer pan schijnt dat niet te hebben geweten, en van daar dan ook, dat er geen melding van gemaakt wordt in zijne belangrijke Aanwijzing der Oude en Nieuwere Dichters, door bilderdijk overgebragt of nagevolgd, eene Aanwijzing, die wel eens als eene fijne satire tegen de | |
[pagina 634]
| |
oorspronkelijkheid van bilderdijks dichtgeest is beschouwd geworden.Ga naar voetnoot(*) De Heer da costa dwaalt insgelijks als hij in zijn Overzicht van het Leven en de Werken van bilderdijk zegt, dat hij de Deukalion en Pyrrha in 1785 leverde. Het stukje is tien jaren vroeger gedagteekend. Ook zouden wij het gevoelen van dien Heer niet durven onderschrijven als hij het ‘eene even schoone als geestig bewerkte proeve van een tooneelstuk’ noemt. 't Is, dunkt ons, rijker aan Fransch vernuft dan aan gevoel en waarheid. - Even gelijk de mythologische Pyrrha bij de saint foix Madame genoemd wordt, zoo wordt zij ook bij bilderdijk Mevrouw geheeten.
§ 3. De Geuzen. Men mag op goeden grond vaststellen, dat feith een voornaam aandeel aan het beschaven en polijsten van dit Dichtstuk gehad heeft. Bilderdijk, die hem in 't voorberigt een onbepaalden en uitbundigen lof toezwaait, erkent dat dit Gedicht misschien zijn luisterrijkste verbeteringen aan hem verschuldigd is, en zegt met zoo vele woorden dat, had zijn vriend feith hem de hand niet geboden, hij welligt in zijn arbeid zou bezweken zijn. De Heer van hall heeft zijne verwondering te kennen gegeven daarover, dat bilderdijk, die vroeger met zoo veel lofs van feith gewaagd had, hem, na zijnen dood, zoo diep heeft kunnen vernederen. De verwondering des Heeren van hall zou nog gestegen zijn, indien hij zich had herinnerd, dat bilderdijk genoegzaam gelijktijdig met het toezwaaijen van dien lof, een scherpe persiflage tegen feith in den Post van den Helicon geplaatst heeft. Overigens bevestigen de vries, witsen geysbeek, van kampen, van hall en wie al verder over deze zaak de pen gevoerd hebben, de medewerking van feith aan de herziening en beschaving van het Dichtstuk van van haren. Alleen de Heer da costa maakt er geen melding van. De aanteekening van den Heer glinderman zou kunnen doen gelooven, dat de Ophelderende bijvoegsels het werk der beide correctors waren, doch zij zijn van de hand van bilderdijk alleen.
§ 4. Elius. De Heer pan zegt, bij de vermelding van deze overschoone Romance, dat daarvan op den Catalogus van | |
[pagina 635]
| |
fraser een vroegere uitgave voorkomt, en roemt, bij die gelegenheid, deze collectie inzonderheid om de zeldzame stukken en handschriften, die zij bevat. Zonder de waarde dier verzameling te willen verkleinen, moeten wij opmerken, dat de Catalogus van immerzeel, en vooral die van wiselius, zeldzaamheden inhoudt, die men bij fraser mist, en dat men, om zich een volledigen bilderdijk te verzamelen, ook deze beide Catalogussen raadplegen moet. Wat de autographen betreft, elke daarvan kan natuurlijk slechts éénen bezitter hebben, doch er is geen keurig verzamelaar van bilderdijks Werken, die niet althans het een of ander handschrift van hem heeft. Van dezen zijn zeker wel het belangrijkst de eerste opstellen in klad, waaruit men tevens zien kan, dat ook bilderdijk niet altoos zijne verzen als door ingeving en uitstorting nederschreef, maar dat ook bij hem het verzenmaken wel eens het werk van ‘hersendwingen’ geweest is. Aan den anderen kant mag te dezer plaatse aangemerkt worden, dat de Verzamelaars zich niet mogen laten misleiden door de opgaven en de omschrijvingen van dezen of genen Catalogus, dewijl de meesten der daarop voorkomende zoogenaamde zeldzaamheden niets anders zijn dan aparte afdrukken van opstellen of gedichten, die in de Bundels teruggevonden worden. Deze aanmerking slaat, onder anderen, ook op den Catalogus van fraser. Wie zich met éénen druk te vrede houdt, kan, zonder schade, de meesten dier zeldzaamheden ontberen.
§ 5. Het Buitenleven. Bij dit naar het Fransch van delille gevolgd Dichtstuk, mag wel aangeteekend worden, dat het brokstukken bevat, zoo uitmuntend van dichterlijke dictie, en proeven van taalkneding, zoo meesterlijk, als men vroeger nog niet in zulk eene mate bij bilderdijk - laat ons zeggen, bij niemand onzer vaderlandsche dichters aangetroffen had. Dit Dichtstuk-alléén zou bilderdijk den rang van onovertroffen - misschien onovertrefbaar Versificateur mogen verzekeren. - Eene tweede bijzonderheid, der vermelding waardig, is, dat de oorspronkelijke Auteur in de aanteekeningen op dit Dichtstuk door zijnen Navolger op de smadelijkste wijze is verguisd geworden.
§ 6. Poëzij. De Heer pan teekent aan, dat in het 2de deel van deze Verzameling een stuk van een onbekende is | |
[pagina 636]
| |
opgenomen, het Geluk getiteld, hetwelk door bilderdijk bijzonder geprezen wordt. Men mag zich daarbij herinneren, dat bilderdijk wel eens meer minbekende en minbeteekenende Auteurs hoogelijk verhief, terwijl hij beroemde en gelauwerde mededingers met minachting en bitterheid vernederde.
§ 7. Vaderlandsche Oranjezucht. Wij meenen te mogen verzekeren, dat er geen vervolging van de uitgevers dezes Bundels door de Fransche politie heeft plaats gehad. Het is niets dan een voorgeven - een vertelling, om belangstelling op te wekken. Even zoo heeft men verspreid, dat loots en helmers onder de Fransche overheersching zouden bemoeilijkt geweest zijn, om het een of ander hunner gedichten. 't Is evenzeer onwaar. Van vroeger uitgegeven Werken werd geen notitie genomen en nieuwe boeken verschenen niet, dan na approbatie van de censuur. Vandaar, onder anderen, de doorgehaalde en weggebleven regels in de Hollandsche Natie, die later weêr zijn ingevoegd, gelijk ook het achtergebleven slot van het fraaije Dichtstuk, Afscheid getiteld, in bilderdijks Winterbloemen, hetwelk men later in Hollands Verlossing terugvindt. Bij de Vaderlandsche Oranjezucht behoort de geheime lezing van het Gedicht Aan Nederland, voorkomende op bl. 171. Men heeft er afzonderlijke afdrukken van, waarop de beide lezingen tegenover elkander geplaatst zijn.
§ 8. Lijkgedachtenis van willen den vijfde. Op dit stuk is minder toepasselijk wat wij bij § 1 ten aanzien der Nagelaten Gedichten van de lannoy hebben gezegd. Ofschoon alleen le francq van berkhey op den titel als auteur vermeld wordt, heeft nogtans bilderdijk het geheele stuk beschaafd en verbeterd en de meestal ruwe en slordige verzen van berkhey ronder en gespierder gemaakt-Behalve dat, is het boekje niet slechts met een voorberigt en met verzen doorvlochten aanteekeningen, maar ook met een inleidend Dichtstuk van bilderdijk, dat elders niet voorkomt, verrijkt. - Evenzoo behooren, om de belangrijkheid der Aanteekeningen, zijne uitgaven van hooft, huygens en antonides bij eene kompleete verzameling zijner Werken. | |
[pagina 637]
| |
§ 9. Napoleon. Ode. Bij dit Gedicht wordt door de liefhebbers bewaard de Ode van witsen geysbeek, Bonaparte getiteld, in 't zelfde aantal coupletten (na aftrek der twee later bijgevoegde) en op dezelfde rijmklanken als de Ode van bilderdijk vervaardigd. Het is een bijtend tegenstuk, waarin de zanger van napoleon evenmin als zijn held gespaard wordt. Nog behoort hierbij de (quasi) Eerredding van Mr. wm. bilderdijk, door denzelfden Schrijver en op hetzelfde Dichtstuk betrekking hebbende. - 't Mag hier verder als eene bijzonderheid aangeteekend worden, dat in den Catalogus van wiselius bij dit en alle de andere verzen, door bilderdijk zoo aan napoleon als aan Koning lodewijk geadresseerd, het woord ‘zoogenaamd’ is toegevoegd. Bij voorbeeld: Aan den (zoogenaamden) Keizer; den (zoogenaamden) Koning, enz.
§ 10. De ziekte der Geleerden. De Heer pan herinnert, dat dit werk aanleiding gegeven heeft tot eene Oordeelkundige beschouwing van sommige daarin behandelde onderwerpen door Dr. g. swartendijk stierling. Het verdient evenzeer vermelding, dat door den Heer j. david, te Leuven, eene uitgave van dit Dichtstuk ter perse gelegd is, met Aanteekeningen en Ophelderingen verrijkt, waarvan reeds een gedeelte in 't licht is verschenen. - Vroeger heeft de Heer david insgelijks van de Geestenwareld en Het waarachtig goed, beide in de Affodillen te vinden, eene uitgave met Inleiding, Analyse en Aanteekeningen bezorgd.
§ 11. De Mensch. Naar pope. Bij dit Gedicht is weder vermeldenswaardig, dat de Navolger den oorspronkelijken Dichter in de Aanteekeningen op dit werk diep vernederd heeft, en niet slechts zijne dichterlijke verdiensten maar ook zijn karakter en zijne zedelijkheid heeft aangerand. Nog erger dan de Auteur van l' Homme des champs is die van de Essay on Man er afgekomen. De laatste heeft echter een moedige kampioen gevonden in den Schrijver van het werk: Verdeediging van pope tegen de Hatelijke aantijgingen van bilderdijk, van hetwelk de Heer f. van teutem als auteur bekend staat. - 't Zou belangrijk kunnen zijn, om, gelijk de Heer pan eene Lijst heeft opgemaakt van alle de uitheemsche Dichters, die door bilderdijk zijn nagevolgd, zoo ook eene Lijst op te maken van alle de groote | |
[pagina 638]
| |
en beroemde mannen, die door hem aangerand en verguisd geworden zijn.
§ 12. Treurspelen. Men weet dat de Tooneelstukken van bilderdijk, voor zoo verre zij zijn opgevoerd, weinig bijval gevonden hebben, hetgeen echter niets tegen hunne waarde bewijst. Maar wij wenschten hier weder, als eene bijzonderheid, het volgende aan te teekenen. Bij de verschijning van het eerste deel, dat met den Willem van Holland geopend wordt, bevonden wij ons, in onze jeugd, bij eene réunie van Dichters en Geleerden, waarin, gelijk andere pas in 't licht verschenen letterwerken, ook de Willem van Holland ter sprake kwam. Er werden daaruit eenige passages voorgelezen en toegejuicht, onder anderen ook de Triomfzang ter eere van den Graaf, waarvan het eerst couplet is luidende: Hef, Holland! hef het moedig hoofd,
Van nieuwen glans omschenen,
(Een glans die allen luister dooft!)
Door damp en nevels henen!
Verhef het tot een hooger trans,
En laat van de opgestoken lans
d' Ontzachtbren liebaart waaien,
Daar de arend, in zijn steilste vlucht,
Hem welkom heet in 't blaauw der lucht
Bij 't schittrend bliksemzwaaien!
Een der aanwezigen echter, een man van gevestigden naam en nog met roem onder ons bekend, deze regels analyserende, beweerde, dat zij niets dan een aan bilderdijk ongewonen en brommenden onzin inhielden, en dat ‘de leeuw, aan de opgestoken lans, door den arend, in 't blaauw der lucht, bij 't schittrend bliksemzwaaijen, welkom geheeten’, niets dan hyperbolische bombast was. Deze opmerking was ons levendig bijgebleven, en men oordeele alzoo hoe verrast en verwonderd wij waren, toen wij juist deze regels door den Heer da costa onder de schoonste strophen gerangschikt vonden, die welligt immer aan bilderdijk ontvloeiden.
§ 13. Verslag der Commissie enz. De Heer glinderman betrekt tot de Werken van bilderdijk een Verslag over | |
[pagina 639]
| |
de Bastaardwoorden, bij het Instituut uitgebragt en mede door bilderdijk geteekend. De Heer bodel voegt er een dergelijk Rapport over de werkzaamheden in het vak der Dichtkunst en een ander over de Voorlezingen bij. De Heer mees vermeerdert die stukken met een Verslag over een algemeen Hollandsch Woordenboek, dat ook door den Heer pan genoemd wordt, en beide Heeren vermelden, daarenboven, een Rapport over de Dea Nehalennia, eene door bilderdijk ingeleverde Verhandeling. Maar als men alle Rapporten en stukken, door bilderdijk, als Lid van het Instituut, medegeteekend of uitgebragt, en de Rapporten van anderen over door hem ingeleverde verhandelingen bij zijne Werken wil opnemen, dan zijn ze met alle de opgenoemden op verre na niet kompleet. Er zou vrij wat aan toe te voegen zijn, en vooral zou men niet mogen missen het Proces-verbaal der vereenigde zitting van het Instituut op 31 Maart 1814, waarbij bilderdijk, als Voorzitter der Tweede Klasse, een Aanspraak aan den tegenwoordig zijnden Souvereinen Vorst rigtte, en evenmin het Proces-verbaal van de Negende Algemeene Vergadering in Augustus 1816, waarbij het Algemeen Secretariaat door hem werd waargenomen. Ook zou men zijn Système de Perspective, zijn project van een monument voor napoleon op den berg Cenis - dat van een prijsmedalje, en wat niet al meer, alles regtstreeks of zijdelings op het Instituut betrekking hebbende, niet mogen vergeten.
§ 14. De ondergang der eerste wareld. Men kent de fraaije en belangrijke uitgave van den Heer da costa, onder den titel van Bilderdijks Epos enz. Men heeft wel eens aangemerkt, dat de Heer da costa te opzettelijk gepoogd heeft, alle kleine détails en nuancen tot ongewone schoonheden te verheffen, en elke klanknabootsing, of de welluidende terugkeer van voorletters, als bijzondere voortreffelijkheden te doen opmerken; terwijl men soortgelijke schoonheden toch bij iederen Dichter van eenigen rang in menigte ontmoet. Somtijds schijnt hem deze zucht wel eens tot overdrijving te hebben verlokt en hem schatten te hebben doen vinden, die alleen in zijne opvatting bestonden. Als een voorbeeld uit velen, hebben wij meermaal den volgenden regel, die op bl. 183 voorkomt, hooren aanhalen:
Hij voelde de Almacht slaan, en, in die slagen, straffen. | |
[pagina 640]
| |
De Heer da costa teekent daarbij aan: ‘De klanken sl en str drukken hier klanknabootsend den zweepslag der conscientie uit!’
§ 15. Krekelzangen. Vooral sommige in deze Bundels voorkomende stukken gaven aan diegenen aanstoot, die in godsdienstige of staatkundige begrippen van bilderdijk verschilden. Hij, van zijnen kant, werd door tegenspraak te meer verbitterd. Het was regt bedroevend, een zoo uitstekend en boven allen lof verheven Dichter wapenen tegen zich te zien opdringen aan hen, die gewoon waren, hem te bewonderen en toe te juichen. Zijn blijvende hoogachters en vereerders betreurden het diep, dat hij zich meer en meer bloot gaf in den nooit beslisten strijd van meeningen en opiniën. Van vele tegen hem gerigte pijlen worden bij de verzamelaars zijner Werken vooral twee poëtische brochures bewaard, die, ten gevolge der Krekelzangen en andere soortgelijken, in 't licht verschenen. Het zijn de Opgerakelde Navonkeling en de Rotsgalmendo Rekelzang, titels, alle zinspelende op die van zijne elkander opvolgende Bundels. Men zou wel zeer eenzijdig moeten zijn, om aan deze stukjes vernuft en geest te ontzeggen.
§ 16. De bezwaren tegen den geest der Eeuw van Mr. i. da costa toegelicht. Bij dit geschrift mag onder anderen wel gevoegd worden: Iets aangaande deze Toelichtingen. Leiden 1823. Het is eene even belangrijke als warm geschrevene wederlegging.
§ 17. Spreuken. Men mag wel bij de bijzonderheid stilstaan, dat, met bilderdijks toestemming, de klein papieren exemplaren van dit Bundeltje, ten gerieve van het algemeen, volgens de spelling van Professor siegenbeek zijn gedrukt geworden.
§ 18. Heldinnenbrieven van pieter van schelle. Op dit boekje is ten volle van toepassing, wat wij § 1, ten aanzien der Nagelaten Gedichten van de lannoy, hebben aangeteekend. Bilderdijk heeft er geen ander aandeel aan gehad, dan het schrijven van een weinigbeduidend voorberigt en misschien het nazien der drukproeven. Wijders is op den lof, door hem aan den Dichter dezer Heldinnenbrieven gegeven, insgelijks van toepassing wat wij § 6 van zijne | |
[pagina 641]
| |
zucht tot prijzen en verheffen van 't middelmatige hebben gezegd.
§ 19. Nederlandsche Spraakleer. Behalve de scherpzinnige Beoordeeling van Mr. j. kinker, mogen hierbij gevoegd worden de Taalkundige bedenkingen van Professor siegenbeek; het Kort begrip onzer Taal door olivier schilperoort; het Iets over de Spraakleer door g. bruining, en meer anderen, alle op dit werk betrekking hebbende.
§ 20. Avondschemering. Bij de vermelding van dezen Bundel mag wel als eene curieusiteit aangeteekend worden, dat bilderdijk daarin, op bl. 78, van zijne pen zegt: ‘Nooit heeft zij zich gedoopt in gal.’
Zelfs wap riep daarbij uit: ‘Hoe is 't mogelijk?!’
§ 21. Brieven. Zoo min de uitvoerige Beoordeeling der Brieven van Mr. j. kinker, door den Heer pan vermeld, als de Dichterlijke brief aan le francq van berkhey, door den Heer mees aangewezen, mag bij eene volledige collectie ontbreken.
§ 22. Geschiedenis des Vaderlands. Het algemeen gevoelen over de waarde en onwaarde van dit werk, als Geschiedenis beschouwd, is, evenzeer als het oordeel van den Heer groen van prinsterer deswegens, genoegzaam bekend. Het werkje van Professor siegenbeek, getiteld: De eer van wagenaar als Historieschrijver en die van jacoba van beijeren verdedigd, mag er bij geraadpleegd en aan toegevoegd worden. Men ziet met verlangen eerstdaags het 13de of laatste deel te gemoet, waarbij men nog veel wetenswaardigs uit de pen van Professor tydeman mag verwachten. Zeer onlangs nog zijn wij door hem in 't Muzen-Album met een Fragment over het Treurspel uit bilderdijks nalatenschap beschonken geworden.
§ 23. Nalezingen. Deze Bundels bevatten eene zeer slordige verzameling, waaruit méér dan een stukje is weggelaten, dat het opnemen was waard geweest, en waarin méér dan een stukje is opgenomen, dat reeds in voegere bundels voorkomt. | |
[pagina 642]
| |
§ 24. Redevoeringen des Oudvaders Chrysostomus. Er schijnt reeds een vroegere druk dezes Werks te zijn aangevangen geweest, die echter geen voortgang gehad heeft. Het eerste afgedrukte blad, waarop geen tweede gevolgd is, is in ons bezit.
§ 25. Mengelingen en Fragmenten. Bij dezen Bundel behoort men de oplossing of verklaring van den brief in beeldschrift te bezitten.
§ 26. Dichterlijke Uitspanningen. Dit boekje is van zeer geringe waarde en draagt niets tot den roem van bilderdijk bij.
§ 27. Over de Sebastianisten in Portugal. Dit stukje is eene vertaling uit het Portugeesch van j. az. di macedo.
§ 28. Prijsverzen. Niet alle de Prijsverzen komen, met ingedrukte vignetten, op den Catalogus van fraser voor, zoo als de Heer pan aanteekent. Zij bestaan er niet alle zoodanig. Het zijn alleen de drie, die door het Genootschap Kunst wordt door arbeid verkregen zijn bekroond. - Het vierde, dat door het Genootschap Kunstliefde spaart geen vlijt bekroond is, komt alleen in de Werken van dat Genootschap voor, waaruit het door de liefhebbers losgemaakt wordt. 't Zelfde geschiedt met het Onderzoek van Cupido verloren, de Beoordeeling van den Herderszang en enkele elders opgenomen stukjes, die zich daartoe leenen.
§ 29. De Post van den Helicon. De zoogenaamde parodie tan Edward, waarvan de Heer mees melding maakt, en die ook door bilderdijk-zelf in zijne Brieven aangehaald wordt, heeft eene Voor- en Narede en is een bittere satire op zijn kunst- en hartvriend feith, zoo als hij hem elders noemt. Vergelijk § 3.
§ 30. Kleine Dichterlijke Handschriften. Wij zouden niet zoo stellig als de Heeren de jager, mees en pan durven verzekeren, dat het stukje Naar Anakreon en dat Aan een schoon en behaagziek meisje, in de 19de schakeering voorkomende en b. geteekend, aan bilderdijk behooren. Integendeel, wij gelooven, dat de Heer glinderman onvoor- | |
[pagina 643]
| |
zigtig gehandeld heeft, met deze stukjes in zijn Alphabetisch Register op te nemen, en dat de Uitgevers van den tweeden druk der Handschriften wèl gedaan hebben met ze niet aan bilderdijk toe te eigenen. Waarom zou bilderdijk deze twee stukjes-alleen uit den ouden druk der Handschriften niet in zijne Verspreide Gedichten overgenomen hebben? Omdat ze van weinige waarde zijn? Maar dat hebben zij met vele anderen, die opgenomen zijn, gemeen. - Bij een kompleet stel overdrukjes van zijne verzen uit de eerste uitgave der Handschriften komen zij almede niet voor. Daarenboven schreef bilderdijk niet Meisje (zoo als er staat) maar Meisjen, en niet Naar, maar Na anakreon - Na Boëtius, enz. Er zijn meer Dichters, wier naam met een b begint.
§ 31. De Recensent ook der Recensenten. Niet alleen de overzetting van den Eneas door van winter (gelijk de Heer pan opteekent), maar ook zijne Lierzangen van horatius zijn door bilderdijk in dit Tijdschrift beoordeeld. Het Verslag van den Eneas wijst zulks op bl. 600 aan. Men vindt de beoordeeling van de Lierzangen eenige nommers vroeger.
§ 32. Feestzang. (In de Mnemosyne.) Deze Feestzang komt oorspronkelijk voor in de Gedichten op het huwelijk van den Heer bodel nijenhuis, waarin ook het vers te vinden is, bij die gelegenheid door Mevr. bilderdijk vervaardigd en later in hare Nieuwe Gedichten opgenomen.
§ 33. Nederlandsche Muzen-Almanak. Bij de aanwijzing der stukjes, die uit den Muzen-Almanak niet elders zijn opgenomen, heeft de Heer pan overgeslagen: Beroepen, voorkomende in den Jaargang van 1821, bl. 87. Ook de Heer glinderman heeft verzuimd, dit stukje op te teekenen.
§ 34. Werken der Maatschappij van Tael- en Letterkunde te Brugge. Bij de vermelding van deze Bundels, heeft de Heer pan een kleinen misslag begaan. Het daarin voorkomend stukje: Aan de Maatschappij enz., is later geplaatst in de Oprakeling, bl. 138, en dat Bij het zenden mijner Spraakleer, in de Nieuwe Oprakeling, bl. 112. De Heer de jager is ten dien aanzien eenigzins naauwkeuriger geweest. | |
[pagina 644]
| |
Ook is het niet juist, als de Heer pan weinig regels lager zegt, dat de latere overzetting van het stukje van boëtius (waarvan de vroegere in het Jaarboekje Holland voorkomt) in de Dichterlijke Handschriften is opgenomen geweest. Men vindt die alleen in de Verspreide Gedichten.
§ 35. Keur van Nederlandsche Letteren. Van het 13de stukje des 2den jaargangs, bevattende Gedichten van bilderdijk en zijne gade, bestaan enkele afdrukken op schrijfpapier, in gr. 8vo., ter plaatsing bij zijne overige bundels. Deze aparte afdrukken hebben alleen een Franschen titel. Op den Catalogus van fraser komt mede een zoodanig exemplaar voor.
§ 36. Catalogus. In den Catalogus der Bibliotheek van bilderdijk komt onder No. 1095 een stukje voor, getiteld: Op de zinnebeeldige teekening van den invloed der Dichtkunst. Dit stukje is ons onbekend, tenzij er eene overgroote misstelling hebbe plaats gehad en men lezen moet: van den oorsprong der Schilderkunst.
§ 37. Latijnsche verzen van van koten. Deze stukjes, den Heer pan slechts bij naam bekend, zijn vier in getal, alle aan en op Lycoris. Men vindt de overzetting van allen door bilderdijk, van twee door van hall en van twee door wiselius er nevens gedrukt. Het boekje of blaadje heeft alleen een Franschen titel, waarop men leest: Pavcaqvae legat ipsa Lycoris.
§ 38. Kunst- en Letterblad. Gent en Antwerpen. De daarin voorkomende Brief aan Professor kesteloot is dezelfde, die door den Heer pan in den Konst- en Letterbode gevonden is. Men heeft er ook aparte Belgische afdrukjes van. De Brief aan serrure, door den Heer mees genoemd, vangt aan met een bitteren uitval op het Instituut. De Heer serrure-zelf noemt hem ‘spijtig,’ waarom dan ook dit geschrift niet in de Brieven bij messchert is opgenomen geworden. De overige Brieven aan wap zijn van geen het minste algemeen belang en welligt alleen gedrukt, omdat de ontvanger er meê wilde prijken, gelijk ook het geval geweest zal zijn met het boekje, ten titel voerende: Briefwisseling over Godgeleerde onderwerpen tusschen Mr. wm. bil- | |
[pagina 645]
| |
derdijk en jan j.f. wap; een correspondentie, waaraan bilderdijk zeer weinig deel gehad heeft. De dichtstukjes, in het Kunst- en Letterblad voorkomende, zijn, behalve Op een Jacobaas kannetjen (ook in de Braga opgenomen) Saffo, Volksregeering, Aan wap en Op twee eenoogige kinderen.
§ 39. Tassoos Verlost Jeruzalem. Het heeft geen de minste waarschijnlijkheid, dat bilderdijk de hand in de berijming van nomsz, die trouwens zijn slordigst werk niet is, zou gehad hebben. Deze berijming, waarvan slechts twee zangen verschenen zijn, is naar een Fransche proza-overzetting gevolgd. Later is er een Berigt van eene nieuwe uitgave door bilderdijk en wiselius in 't licht gegeven, dat echter geen gevolg gehad heeft.
§ 40. Verhandeling van aristoteles over de Dichtkunst. (Niet over het Tooneel der Ouden, gelijk de Heer pan er verkeerdelijk bijvoegt: de Schrijver daarvan is curtuis.) Deze Verhandeling werd altijd voor het werk van bilderdijk gehouden en daaraan eene plaats bij zijne bundels ingeruimd. Ook in de naauwkeurige Boekenlijst bij van cleef wordt zij als zoodanig opgegeven. De overeenkomst van de spelling met die van den Edipus, Koning van Thebe, bijna gelijktijdig in 't licht gegeven, is, hoezeer in enkele opzigten verschillend, nogtans in 't oog loopend. De Heer bodel, die er ook iets van weten kan, bevestigt het algemeen gevoelen. Bilderdijk echter schijnt het tegen te spreken, en de Heer pan acht daarmede de zaak afgedaan. Maar de tegenspraak van bilderdijk is niet meer dan schijnbaar. Wel spreekt hij van eene vertaling, waarin hij de hand niet gehad heeft, maar hij zegt op verre na niet uitdrukkelijk, dat dit deze is. In den Catalogus van wiselius, die een ijverig en keurig verzamelaar was, vinden wij een eigenhandige Quitantie van bilderdijk, voor het overdoen van een exemplaar zijner tot 1813 uitgegeven Werken, en bij die rijke verzameling mist men de Verhandeling van aristoteles niet.
§ 41. Het Orakel. In den Catalogus van fraser vindt men (zoo als ook door den Heer pan is opgemerkt) het handschrift van dit stukje. Het is eene navolging van l'Oracle, Comédie par De Saint Foix. (Théâtre I.) De Heer le jeune heeft kennelijk dit stukje met de Deucalion et Pirrha verward. Vergelijk § 2. Beide deze kleinigheden zijn vroeger | |
[pagina 646]
| |
ook door n.w. op den hooff vertaald. Zie Naemrol van van der marck en Catalogus van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde. Ten aanzien der afzonderlijke Werken van Mevrouw bilderdijk is nog het volgende aan te teekenen:
§ 42. Rodrigo de Goth. Bij deze voortreffelijke overzetting wordt bewaard: Beschouwing van Rodrigo de Goth. Breda, 1830.
§ 43. Gedichten voor Kinderen. Bij dit lieve Bundeltje mag wel aan de Verhandeling van den Heer k. sijbrandi over vrouwe bilderdijk als Kinderdichteresse beschouwd een bewaarplaatsje gegeven worden. Er bestaan van deze Kindergedichtjes eenige afdrukken in gr. 8vo, ten koste van een liefhebber en ten dienste van de verzamelaars vervaardigd.
§ 44. Zangstuk op den veldslag van Waterloo, door de Maetschappij van Fraeie Konsten en Letterkunde te Gent bekroond. Bij dit meer uitvoerig Zangstuk behoort de zamengetrokken verkorting, zoo als die ten prijsstoffe is uitgeschreven, om op muziek gezet te worden.
Tot zoo verre onze aanmerkingen en toevoegsels op de Aanteekeningen van Mr. j. pan en zijne voorgangers. Het heeft onze bibliomanische ijdelheid gestreeld, dat wij bij geen van allen iets aangewezen gevonden hebben, dat ons onbekend en niet in ons bezit was. Er blijft ons nu nog over aan te stippen, wat geheel onvermeld en onaangewezen is gebleven. Daartoe behoort, vooreerst, een Dichtbundeltje, in 1780, in kl. 8vo. gedrukt, 80 bladz. groot, en zonder naam van Auteur en Uitgever. Dit boekje is niet alleen bij bilderdijks tijdgenooten als een werkje van zijne hand bekend, maar ook aan ieder deskundige, bij de eerste inzage, als zoodanig herkenbaar. Wij houden den titel er van terug, die den inhoud verraden zou, welke echter eene gereede verschooning vindt in de jeugd des Dichters. Indien men (gelijk doorgaans geschiedt) ook de bekende proza-vertalingen van bilderdijk bij zijne Werken voegt, mag men daarbij niet vergeten dat Van den invloed der betrekkingen tusschen Brandenburg en de Vereenigde Nederlanden. Uit het Fransch. Rotterdam, 1789, en de Leerreden over de natuur der gezonde leer van a. gerard. Uit het Engelsch. Amst. 1826. | |
[pagina 647]
| |
Van de kleinere Dichtstukjes, op losse blaadjes gedrukt, schijnen er ook sommigen aan den Heer pan geheel onbekend te zijn gebleven, als bij voorbeeld: Op den dood der schandelijke Koningin van Groot-Brittaniën; Rondedans in futuro, met alle de coupletten; Virgilius, 2de Herderszang, getrouwelijk overgezet, en meer anderen. Minder vreemd is het, dat vele slechts in handschrift bestaande en nooit gedrukte stukjes hem niet bekend zijn geworden. Wij bezitten er ruim een veertigtal, waarbij enkele in 't Latijn, Fransch, Italiaansch, Hoogduitsch, Engelsch en in 't overoud Hollandsch. Sommige er van strekken den Auteur niet tot eer. Gelijk men wijders de Werken van bilderdijks tweede gade aan de zijnen toevoegt, zoo geeft men ook een Dichtstuk van zijne eerste echtgenoote, r.c. woesthoven, daarbij eene plaats: het is Lazarus opwekking, Ode, door haar aan hem opgedragen en door hem met een geëtsten titel en vignetten versierd. Men vindt het portret der Dichteresse bij den eersten druk van Ibn Doreid, zoo als dat zijner tweede gade - niet, gelijk de Heer da costa meent, in den Muzen-Almanak - maar in dien Voor het Schoone en Goede. Behalve een Brief en een Gedichtje van bilderdijks dochter louize sebille, waarvan eenige afdrukjes bestaan, doch die beide in de Gedenkzuil voor w. bilderdijk teruggevonden worden, bewaren keurige liefhebbers ook de Werken van bilderdijks vader. Men heeft van hem, zoo veel ons bekend is, Tomyris, Treurspel; Het valsch vooroordeel, Blijspel, beide naar het Fransch en een Dichtstuk op het Burgemeesterschap van straalman. Nog behooren bij de reeds in den loop van ons overzigt aangehaalde geschriften, op bilderdijks Werken betrekking hebbende, daaraan onder anderen toegevoegd te worden: Alphabetische Lijst van Woorden en Spreekwijzen, taalkundig opgehelderd, en Proeve over den invloed van bilderdijks Dichtwerken, beide door den Heer de jager, alsmede de Beoordeeling des Heeren de wal van de Aanwijzing der Oude en Nieuwe Dichters, door bilderdijk nagevolgd. Verder: het Encomium van Professor h. bosscha en menigvuldige andere kleine Geschriften en Gedichten aan en op bilderdijk. Vervolgens, de portretten, indien men zich met het eenige goede, namelijk dat, 't welk men bij de Gedenkzuil vindt, niet tevreden stelt; en eindelijk de Gedenkpenning, ter zijner eere geslagen. | |
[pagina 648]
| |
De Heer pan drukt aan het slot zijner Aanteekeningen den wensch uit, dat men nog eens weder al die verstrooide Gedichten en Geschriften tot bundels verzamelen en aan bilderdijks Werken toevoegen mogt. Maar er bevinden zich bij die Gedichten zoo weinige, die het herdrukken waard zijn, en bij de Handschriften, vooral, zoo vele, die vereerde en vereerenswaardige namen schandvlekken! En wat de Geschriften betreft, wie, inderdaad, zou eenige waarde kunnen hechten aan brieven, zoo onbeduidend, als die aan wap en andere dergelijke opstellen? De Heer pan bedriegt zich, als hij zegt, dat men met de meerdere verspreiding er van alle beoefenaars onzer letterkunde zou verpligten. Men zou, zoo al voortgaande, de vertaling der Fransche Wetboeken weêr aan 't licht kunnen brengen, en eindelijk ook aan 't opzamelen van oude pleitmemoriën kunnen gaan denken. Wij voor ons deelen den wensch van den Heer pan niet. Wij gunnen het den Bibliomanen, waarbij wij ons-zelven rangschikken, rond te snuffelen, op te vangen en als zeldzaamheden te bewaren, wat zij maar grabbelen kunnen, tot zelfs raadsels en charaden inkluis; maar wij zouden de hand niet willen leenen aan het verder verspreiden van onbeduidendheden, die alleen den wigtigen stapel boekdeelen, maar niet de kunsteere van bilderdijk zouden kunnen vermeerderen. Het is toch waarlijk niet aan dat verbazend aantal bundels, dat bilderdijk zijnen roem heeft te danken, maar wel aan zoo veel heerlijks en uitmuntends als men er in vindt. Hooger nog zou die roem zijn geklommen en blijvender de waarde dier Werken zijn, indien zij alleen het voortreffelijkst en volkomenst en niet tevens zoo veel mindersoortigs inhielden. Niet het vermeerderen van zijn anderhalf honderd boekdeelen, maar, zoo het mogelijk ware, het inkrimpen er van tot een vijf en-twintigtal, dat alleen zijn meesterstukken inhield, zou zijnen naroem kunnen doen stijgen. Na dit gemoedelijke woord, willen wij met een geschenkje aan onze medebroeders-bibliomanen besluiten, en hun de allereerste versregelen mededeelen, die bilderdijk zich herinnerde gemaakt te hebben. Zij zijn van nog vroegeren tijd dan de Beschouwing der tafereelen van josephs leven en door ons-zelven uit zijnen mond opgeteekend. Zijne moeder beval den tien- of twaalfjarigen knaap, een adres te voegen bij de waschmand, die ter verzending naar den linnenbleeker buiten Haarlem gereed stond. Hij deed het, en schreef er binnen in: | |
[pagina 649]
| |
Hier is de wasch:
Leg hem in 't gras,
Zend hem ons weêr;
'k Zeg u niets meer.
|
|