het in den zin gekomen, om hem op eene verachtelijke wijze te behandelen, en daarom had hij hem een steentje op zijn hoofd geworpen.
Maar de man op het dak werd gramstorig en sprak: ‘o, Kon ik dien toren eens bereiken!’ - En hij bedreigde den man, die boven hem stond. Maar zijne bedreigingen waren magteloos, en de man op den toren belachte en bespotte zijne pogingen.
Terwijl deze zich alzoo vermaakte, voelde hij zelf iets op zijn hoofd vallen, en toen hij zijne oogen ophief, zag hij boven hem een luchtbal statig voortdrijven, en er bevond zich een man in het bootje van dien luchtbal.
En deze man, die den anderen op den toren beneden hem had opgemerkt, meende, dat hij dien met minachting moest behandelen, en hij vermaakte zich met zakken vol zand en gruis op zijn hoofd uit te storten.
Maar de man op den toren werd op zijne beurt ook gramstorig en sprak: ‘o, Kon ik eens dat bootje bereiken!’ - En hij bedreigde, met woedende gebaren, den man uit den luchtbal; maar ook zijne bedreigingen waren magteloos.
Intusschen had de man, die bij de steengroeve stond, zijne oogen ook naar boven geslagen, en den man op het dak, en dien op den toren, en in het bootje opgemerkt!
En hij sprak: ‘o, Wat is het toch gelukkig zoo hoog verheven te zijn! Wat moet men niet kunnen zien in de verte, en ruim en vrij adem halen! Indien ik ten minste maar op het dak ware, zou ik de vrije lucht kunnen genieten en de warmte zou mij niet zoo benaauwen, als hier beneden.
Terwijl hij deze woorden sprak, hoorde hij eene stem uit de steengroeve opkomen; het was de stem van een mijngraver.
‘Ach,’ sprak deze man, ‘welk een ongelukkig lot is het toch, zijn leven onder de aarde door te brengen, en daar zijn zweet te plengen, te midden van eene bedorven en vochtige lucht, bij het droevig schijnsel eener walmende lamp, terwijl anderen zich daarboven bevinden, op bloemen en kruiden wandelen, en ademen in het zonnelicht.
En deze woorden vervulden den man, die op de aarde, boven hem stond, met innig medelijden en hij dacht: ‘Deze man is nog lager en nog beklagenswaardiger dan ik!’
Terwijl dit alles gebeurde, hadden de wolken zich opgehoopt aan het zwerk, en er barstte een hevig onweder uit.