| |
Blaauwbaard, de Chinees.
Hebt ge nooit iets gehoord van de schoone slo-sli? - De dochter van den geleerden poo-poo? - Zij was slanker dan de bamboes en lieflijker dan de rijst. Hare voeten waren niet langer dan een vinger; als zij ging, waggelde zij bij elke schrede met betooverende sierlijkheid, en om op de been te blijven had zij den steun noodig van een stevig riet, of de hulp eener dienstmaagd. Zoo groot was de glans harer bekoorlijkheden, dat ze zich niet vertoonen kon zonder alle oogen tot zich te trekken, even als een strootje, door een goochelaar van Sanghi in even wigt gehouden op de punt zijner neus. Hare wenkbraauwen waren gebogen als de staartvederen van den bekenden vogel des vloeds. Hare oogen waren klein en langwerpig, als twee helften van een doorgesneden amandel, en het hair der schoone was fijn, als het rag der spinnen van Chen-si.
Ontelbaar groot was de menigte bewonderaars, die de betooverende slo-sli aan haren vader ten huwelijk vroegen. Poo-poo kon te kust en te keur een schoonzoon kiezen, onder de geleerden, onder de kooplieden, onder de krijgslieden, onder de ambtenaren. Maar hij was een ongemeen wijs man, en een onvergelijkelijk groot menschenvriend, die zonder op- | |
| |
houden studeerde, om de oorzaken na te vorschen van 's menschen geluk en ongeluk. Hij had zich vastelijk voorgenomen, dat het huwelijk zijner dochter niet anders zou gesloten worden, dan naar die regelen, welke zijne onfeilbare wetenschap hem had geopenbaard. Omtrent het geluk der echtverbindtenissen had hij eene hoogst verlichte théorie ontdekt; bitter betreurende, die eerst gevonden te hebben, nadat zijn eigen huwelijk reeds was voltrokken. Dat zijne vrouw spoedig daarna was overleden, had echter zijne smart over het late der ontdekking aanmerkelijk verligt. Evenwel zijne schoone dochter - dat wilde poo-poo - moest alle de heilrijke vruchten genieten der ontdekking, die voor hem-zelven was te loor gegaan. In één woord: hij wilde, dat slo-sli zelve haren echtgenoot zoude kiezen. Die leere van vrouwelijke vrijheid had wel eene reuke van ketterij in een land als China, waar sinds duizenden van jaren, bij het sluiten van huwelijken, nimmer de smaak der schoonen was geraadpleegd geworden; maar de ketterij van poo-poo vond eene krachtige verdediging in de bekoorlijkheden zijner aangebeden dochter.
Reeds twee groot-Mandarijnen, hang en tang, en de zeehandelaar ting hadden hunne aanzoeken met rijke geschenken ondersteund. De geleerde en welsprekende, tung, van 't Collegie van Hasan, zond hem tien boekdeelen met zedespreuken van eigen vinding, aan de schoonheid der bloeijende slo-sli opgedragen. De wijze poo-poo ontving àl het gezondene met vreugde, en om niemand te beleedigen behield hij de geschenken, en wees enkel de aanzoeken van de hand. Even zoo handelde hij ten aanzien van eene menigte fabriekanten, grondbezitter, kunstenaren, officieren en beambten, die in de nabijheid van zijn huis woonden, en dus gelegenheid hadden de schoone te zien en door haar gezien te worden. Slo-sli had tegen hang en tang, en ting, en tung, dat ze hen niet kende; de overigen, die zij kende, hadden allerlei gebreken: de een was zoo groot, de ander zoo klein; deze zoo mager, die zoo, dik; tin-tin had zoo'n zachte, din-dung had zoo'n zware stem; swing at aardappelen, die zij niet kon uitstaan, swang hield niet van knoflook, haar liefste gewas. - Het grootste gebrek was, dat 't moeilijk viel aan slo-sli te behagen.
Hier moeten we een oogenblik stil staan, om eene opmerking te maken! - De stortbui van geschenken, die een tijd lang op den wijzen poo-poo nederstroomde, droeg aanmerkelijk
| |
| |
veel bij, om hem in zijne hoogst verlichte théorie te versterken. Hij wreef zich in de handen, en juichte zich-zelven toe, om zijn winstgevend doorzigt; zijn gelukkig voorbeeld deed hem zelfs eene menigte navolgers vinden, onder die Chinezen, welke óók dochters hadden uit te huwelijken. Doch van lieverleê begonnen de aanbidders zich niet meer zoo voorbarig te toonen, waardoor de geschenken minder en minder werden. De trouwlustigen begonnen te berekenen, dat eene gelegenheid af te wachten, in welke slo-sli hare gevoelens konde openbaren, goedkooper uitkwam, dan het aanzoekgeschenk vooruit te zenden. Een man zoo ervaren als poo-poo moest, het kon niet anders, door zulk een verschijnsel worden ontrust.
De stad, in welke de wijze zich onthield, bevatte ook de woning van een Chinees van edelen bloede, die er groote eer in stelde tot het Keizerlijk geslacht in familiebetrekking te staan. Inderdaad stamde hij af van een Keizer, die, pas honderd en vijftig jaren geleden, den troon van het hemelsche rijk had bekleed. De regerende Keizer van China werpt een straal van genegenheid en mildheid op alle zijne bloedverwanten, de Wangs, wier aantal, volgens eene naauwkeurige telling, ruim tienduizend bedraagt. Naarmate de graad hunner verwantschap minder of meer verwijderd is, ontvangen zij jaarlijks een grooter of geringer inkomen. De naaste verwanten ontvangen tot zestig duizend taëls. Het jaargeld wordt van graad tot graad kleiner, tot aan de minsten der erfgenamen van den gelen gordel, die maar drie taëls ontvangen en twee zakken rijst. Bovendien bekostigt de Keizer hunne echtverbindtenissen, en, indien ze weduwnaren worden, de begrafenissen hunner vrouwen. Voor elk dier plegtigheden zijn aan de leden der klasse, tot welke ho-fi behoorde, honderd en twintig taëls toegelegd, en zij ontvangen die zoo dikwerf zij zich in den echt begeven, en zoo dikwerf zij hunne wederhelften verliezen door den dood.
Ho-fi aldus, ofschoon in tamelijk verren graad, bloedverwant des Keizers van het hemelsche rijk, achtte het ver beneden de waardigheid van zijn verheven persoon, eenigerlei handel of bedrijf uit te oefenen. Daar echter zijne bezittingen niet evenaarden aan zijne ijdelheid en eerzucht, nam hij, van tijd tot tijd, zonderlinge middelen te baat, om, zoo als de westerlingen zeggen, zout voor zijne soep, en soep voor zijn zout te krijgen.
| |
| |
Dikwerf had ho-fi over de groote bekoorlijkheden van slo-sli hooren uitweiden; maar dezelfden, die hare schoonheid tot de wolken verhieven, beklaagden zich ook bitterlijk over de grillen van haar ongemakkelijk humeur. Er verliep geen dag, waarop men niet hoorde van een te leur gestelden minnaar. Doch ho-fi was een dier menschen, die, van het besef hunner waarde doordrongen, voor hindernissen niet terugdeinzen, en zich nimmer laten weêrhouden door de vrees voor eene weigering.
Hoewel nog jong, was hij reeds zes malen gehuwd geweest, en telkens, door dit of dat ongelukkig toeval, had hij, weinig weken na de bruiloft, zijne vrouw verloren. Zes maal vrolijke bruidegom en zes maal weduwnaar, had hij twaalf maal geregeld de honderd en twintig taëls ontvangen, die zijn hemelsche achterneef voor die plegtigheden had vastgesteld. Het getal zeven wordt algemeen voor bijzonder gelukkig gehouden, en daar ho-fi aan zijne dierbare zes eerste vrouwen niets meer had voor het gezellig leven, wijl zij allen vereenigd lagen in het stille graf, was het zijn vurigst verlangen, om, ten zevenden male, over zijn hart en hand te beschikken.
Ho-fi had veel in zijn voordeel, dat hem reeds in de zes vroegere huwelijksaanzoeken bijzonder was te baat gekomen. Hij was 't geen de Chinezen een schoone man noemen. Zijne nagels, die hij steeds liet groeijen, waren anderhalf duim lang. Zijn kaal geschoren hoofd vertoonde geen zweem van haar, buiten zijn gewone kruinvlecht, die zwart en zwaar was, en tot over de buiging der knie afdaalde. Daarbij was hem eene onverzettelijke aanmatiging, en die doortastende volharding eigen, die telkens terugkomt, nooit moede wordt, en voor welke neen geen antwoord is. Voeg er bij, buigzaamheid van geest, die zich naar alle karakters schikt, en behendigheid, om dadelijk der menschen zwakste zijde te doorgronden, en van dien kant hen aan te tasten. Eindelijk, de naam van zijn hemelschen bloedverwant, ter snede aangehaald, en - de Keizerlijke kleur van zijn gelen gordel, die de begoocheling voltooijen.
Zijn besluit genomen hebbende, ging ho-fi tot de uitvoering over. Hij begon met gelegenheid te zoeken, om de gunst van den wijzen poo-poo te winnen, en de fortuin was hem gunstig. Eens, toen de geleerde man op de markt stond, en een spotprijs bood voor een half speenvarken,
| |
| |
knoopte ho-fi een gesprek met hem aan, en een paar aardige zetten, die den koopman deden lagchen, bewogen dezen, om den koop toe te slaan. Poo-poo was er van in de wolken. Nu zette ho-fi de kennismaking voort. - Dat vleesch was zijne lievelingspijze; van 't eene smakelijke geregt kwam hij op 't andere, en zoo, als van zelf, op de Chinesche jufferschap, en van deze op de betooverend schoone slo-sli, dochter van den geleerden poo-poo. Met de hoogste bewondering sprak hij van dien beroemden, weêrgaloozen wijsgeer, en betreurde, dat hij 't geluk niet had hem anders dan bij geruchte te kennen. Poo-poo was de nedrigheid in persoon, maar welk wijsgeer bleef ooit ongevoelig voor lof? Wien zou 't niet, zoo goed als hem, gestreeld en verrukt hebben, zich te hooren prijzen, terwijl hij meende geheel onbekend te zijn, en geen reden te hebben om de opregtheid der hulde te betwijfelen? Ho-fi had reeds eene hooge plaats verworven in de achting des goedgeloovigen wijsgeers.
Het spreekt wel van zelf, dat poo-poo geene moeite deed, om 't gesprek eene andere wending te geven. Integendeel, hij polste zijn nieuwen vriend over de door hem uitgevonden théorie van huwelijksluiten, en nu had ho-fi geene woorden genoeg voor hare voortreffelijkheid. Hij beklaagde de arme, onwetende Chinezen, die, in hunne botheid of dwaasheid, ongevoelig bleven voor die alles overtreffende théorie. - ‘Wat mij betreft’ riep hij uit, terwijl zijn ondervrager met wellust elk zijner woorden in hart en geheugen bewaarde, ‘wat mij betreft, als ge mij vraagt: wie is de grootste van alle oude en nieuwere wijsgeeren? - dan is mijn antwoord: poo-poo. Als ge mij vraagt: wie heeft de théorie uitgevonden, die 't heilrijkst is voor het menschdom? - dan is mijn antwoord: poo-poo. Als ge mij vraagt: welk woord beteekent hetzelfde als wijsbegeerte? - dan is mijn antwoord: poo-poo. De tijd is nabij, waarin die naam alleen alle geschillen zal eindigen; dan zullen die twee verhevene sylben alle bewijzen vervangen, en de plaats bekleeden van 't hoogste gezag.
Het was, zonder twijfel, voor de zedigheid des wijzen mans, ten hoogsten pijnlijk, zich aldus in het aangezigt te hooren prijzen; maar 't verhinderde hem niet zich eindelijk aan den tot geestdrift opgewonden vereerder bekend te maken. Hij liet ook geen rust, zijn, bewonderaar moest zijn
| |
| |
gast zijn. Ho-fi hoorde hem dien middag zijne théorie ontleden, en ontleedde zelf met smaaken genoegen des wijzen mans halve speenvarken.
Aldus in de gunst des vaders gedrongen, zocht ho-fi gelegenheid, om ook die der dochter te winnen. Hij openbaarde zijne gevoelens voor haar aan poo-poo, en deze bepaalde een dag, op welken hij haar zou kunnen ontmoeten.
Die dag brak aan. Ho-fi kwam, zag, en overwon. Zijne kleeding was keurig, smaakvol, rijk. Geene kleuren had hij aan dan dezulke, die hij wist slo-sli te behagen. Zijn japon van karmozijn roode taf met prachtige bloemen bestikt, en zijn gordel waren zoo fraai, dat de vrouw van een Lord er mede had kunnen schitteren. Zijn muts, uit den voornaamsten modewinkel van Peking afkomstig, en de kraag van zijn gala-kostuum waren beide van hooge waarde. Zijn lange zwarte haarlok was met de uiterste zorg gestrengeld, en slingerde vol gratie op zijn gebloemden rug. Een snoer paarlen omringde zijn hals; zijn reukdoos was met de kostbaarste en liefelijkste geuren gevuld, en zijn geoefende hand bewoog met kunstmatige bevalligheid een rijken waaijer.
Dat galant uiterlijke maakte een allergunstigsten indruk op slo-sli, die zelve alles over had voor een goed toilet. Zij droeg gewoonlijk een blaauw of groen opperkleed van de kostbaarste zijde, over een vest van karmozijnen bloemtaf, en hare pantalons waren altijd naar den laatsten smaak. Voor pijpen van allerlei sierlijke vormen besteedde zij jaarlijks eene aanzienlijke som, en zij droeg er roem op, den fijnsten smaak te hebben in het keuren van edel tabaksoorten.
Ho-fi, geslepen als hij was, verzuimde niets om zijn triomf te verzekeren. Hij bedwelmde de grillige schoone door een gestadigen wierook van kiesche vleijerij. Een gouden tabaksdoos en een zeldzamen kamerhond bragt hij, als geschenken zijner verknochtheid, aan hare voeten. Toen bood hij zijn minnend hart haar aan, en, bij dat hart, zijne hand als onderpand en zegel van eeuwige, eeuwige trouw. - Slo-sli was verrast en verrukt, de vleijerij, de doos, den hond, het hart, de hand - alles, alles werd met vreugde en ontroering aangenomen.
Het huwelijk werd spoedig daarop voltrokken, en ten zevenden male ontving ho-fi de huwelijksgift toegelegd, aan elken Wang zijner klasse, door zijn grootmoedigen achterneef, den Keizer van het hemelsche rijk.
| |
| |
Poo-poo was er, niet zonder reden, van opgetogen, de verlichte théorie, die hij had uitgevonden, in praktijk te zien gebragt, en door haar een schoonzoon te hebben gevonden naar zijn hart; een man die evenveel hield van wijsbegeerte en van speenvarkens.
Veertien dagen gingen voor de gelukkige echtelingen als een zoete droom voorbij. Een jeugdig paar in het genot des eersten zamenlevens let niet op de vleugelen van den tijd. De beide echtgenooten hadden geen andere zucht dan elkander te behagen. Somwijlen ontstonden er kleine twisten, maar het was enkel aan de tafel, waar ieder de lekkerste beetjes uitzocht en aan zich-zelve ontzeide, om die te zien nuttigen door het eenig, eeuwig beminde voorwerp zijner teederheid.
Ho-fi was zoodanig aan zijne dierbare slo-sli gehecht, dat hij, onmogelijk, ware 't ook maar een uur, hare zijde konde verlaten. Evenwel, op zekeren morgen, helaas, dwong hem eene zaak van 't uiterste aanbelang, die geen uitstel gedoogde tot een kortstondig afzijn. Het scheiden was zielverscheurend. Onder het plengen van zilte tranen liet hij zijne jeugdige gade een paar uren alleen. - Uit de stad teruggekomen haalde hij uit eene zijden beurs, die bij den Chinees den zak vervangt, een klein, zeer klein pakje thee te voorschijn.
- ‘Liefste lieve!’ sprak hij, met innige teederheid, ‘ik heb in de stad een vriend, die uitmunt in het kweeken en verbeteren der planten; een wonderman, die bananen plukt van zijne oranjeboomen, en aalbeziestekken in ananassen weet te veranderen. Een jong theeboompje is nu 't voorwerp van zijne onafgebroken zorgen; met eigen handen heeft hij 't geplant, dagelijks begoten, gezuiverd en gesnoeid; in één woord bij heeft niets verzuimd, om 't te maken tot een meesterstuk van kweekerij, en een pronkstuk van zijnen hof. Die fraaije heester heeft nog maar twee oncen thee voortgebragt; het eene is den Keizer, mijn hemelschen neef, ten geschenke aangeboden; van het andere heeft hij dit kostbare proefje aan mij geschonken voor mijne dierbare slo-sli, den lust mijner oogen, en de weelde van mijn hart. - Schitterende star in den nacht mijns levens! Liefelijke dochter van den wijzen poo-poo! indien ge mij lief hebt, zet dan die thee en drink haar ter eere van mijnen vriend, en tot verheuging van uwen beminnenden ho-fi!’
| |
| |
- ‘Hoe, mijn lieve!’ antwoordde slo-sli, hem een kus gevende, ‘zou ik de zeldzame vrucht eener zoo kostbare plant alleen voor mij behouden!? - Nooit, nooit, mijn lieve! Zij is voor u; voor u alleen: gij alleen zult haar gebruiken! - Aardig,’ ging zij voort, de thee met aandacht beschouwende ‘aardig, wat ge mij er van vertelt! Maar nog aardiger, dat deze thee volmaakt gelijk is aan onze gewone tafelthee; behalve, dat er eene witte stof op ligt. Wat is die witte stof, mijn lieve?!’
- ‘Dierbare slo!’ antwoordde de teedere echtgenoot, ‘dat is een dons, eeniglijk eigen aan de bladeren van dien éénigen boom, en juist het bijzondere, dat aan deze thee zulk eene hooge waarde geeft. Gij alleen, niemand dan gij moet haar drinken, mijne lieve! Het is voor u alleen, dat ik er om gebeden; voor u alleen, dat ik dit kleine kostbare proefje er van gekregen heb. Als gij ze niet drinkt, zoudt ge weinig prijs moeten stellen op de geschenken mijner liefde.
Aldus slo-sli op de teederste wijze beknorrende, nam de zorgvuldige man een porseleinen watervaas op, en goot in een sierlijken trekpot het kokende nat op de bladeren, wier zeldzame hoedanigheden hij zoo welsprekend verhief. Na een paar minuten schonk hij een kopje van de fijnste gebakken aarde ten boordevol, en bood het zijner geliefde wederhelft aan, met de innigste, overredendste hartelijkheid. Slo-sli wilde volstrekt, dat hij-zelf 't zou ledigen; maar hij sloeg dat volstandig af, en nu ontstond er als gewoonlijk tusschen de minnende echtgenooten een allerbekoorlijkste twist; daar elk hunner 't geurig aftreksel dier kostbare thee door den ander wilde genoten hebben.
Eerst weigerde slo-sli ten stelligsten aan haren dierbaren ho-fi toe te geven; van lieverlede echter aan het wankelen gebragt, wilde zij er van proeven, mits hij 't overige uitdronk; eindelijk zelfs wilde zij treden in eene deeling: ieder van beiden zou de helft er van nemen; zoo genoten zij dan elk dezelfde hoeveemeid van den geurigen drank. Dit laatste voorstel was inderdaad aannemelijk; maar ho-fi beminde zijne jonge gade te zeer; hij wilde volstrekt, dat zijne lieve slo-sli alleen het geheele kopje zoude behouden. Die liefdetwist werd allengs een weinig heviger; een toon van ongeduld en toorn begon aan de zijde van ho-fi dien van teederheid en scherts eenigermate te vervangen. Toen dat gebeurde nam slo-sli het kopje op, trad er mede naar een
| |
| |
der openstaande vensters, en goot het uit, zeggende, “dat die thee noch door zijne, noch door hare lippen zou worden aangeroerd, wijl zij de oorzaak was geweest van de verdeeldheid tusschen twee minnenden, voor eeuwig aan elkander gehecht.”
Dat dunne wolkje aan den helderen hemel der teederhartige echtelingen liet welhaast geen spoor meer achter, en zij gebruikten hunne thee weder met elkander in liefde, onder scherts en zoete kozerij. - Eens, toen zij zich weder hadden nedergezet, voor dat belangrijk gedeelte hunner dagelijksche bezigheid, proefde ho-fi, die 't eerste kopje had geledigd, dat de thee niet zoo goed smaakte als gewoonlijk, en in zijn argeloos misnoegen eene Chinesche verwensching niet weêrhoudende, wenschte hij luide, dat de wortel verdrogen mogt van den boom, aan welken zulk een bogt van thee was gegroeid.
- “Wat zegt ge daar!?” riep slo-sli spotachtig uit. “Die thee niet goed van smaak? - Na zoo veel zorgen als uw vriend er aan heeft ten koste gelegd! - Eene verwensching voor al zijn planten, begieten, zuiveren en snoeijen! Gij zijt ondankbaar, mijn lieve!”
Ho-fi zette het kopje, dat hij weder had opgenomen, ijlings neder en werd bleek.
- “Wat meent ge daarmede?!” vroeg hij.
- “Ik heb 't u immers gezegd, lieve ho!” ging slo-sli lagchende voort, “en ik had 't ook in mij-zelve gezworen, dat de thee, die ge van uwen vriend hebt medegebragt, zou genoten worden door u alleen. Toen ge dacht, dat ik haar op de straat wierp, goot ik haar in een beker, die buiten 't venster stond. Die zelfde thee hebt gij nu gedronken, en het doet mij leed, dat zij niet naar uwen smaak is.”
Bij die opheldering werd ho-fi zoo wit als een doode; zijn wezen plooide zich tot eene grimas, die zijne dierbare slo-sli verschrikt deed opvliegen; zijn mond ging wagewijd open, om het gedronkene weder uit te laten; zijn geheele persoon was een beeld van hevigen angst. Zoo bleef hij een oogenblik als versteend staan; toen gaf de schrik hem zijne beweging terug, en hij schreeuwde uit alle magt om “water! water!”
- “Wat deert u?” vroeg slo-sli.
- “Ik ben vergeven! vergeven!” riep ho-fi, gillende.
- “Vergeven!?” vroeg slo-sli. “Was die thee vergif- | |
| |
tigd? - Het witte goed, dat ik er op zag liggen, was dat vergif!?”
- “He! Hola! He!” schreeuwde ho-fi naar buiten.’ Ik sta in vuur! Ik verbrand! In den naam van Fo! He! Hola! Spoedt u! Roept hulp! Brengt pappen, klismaas, braakpoeders! Hola! Ho!’
Ieder schoot toe, om ho-fi te helpen, die afgrijzelijke gezigten trok, en als een bezetene rond liep. De dokter kwam - en bezorgde hem lucht. Afgemat door de inspanning en 't geweld hem aangedaan, om zijne maag te ontlasten en de werking van het vergif te vernietigen, viel hij in een diepen slaap. - Toen hij weder ontwaakte, en zich herinnerde wat er gebeurd was, en wat hij gesproken had, poogde hij den indruk zijner woorden weder uit te wisschen. ‘In de thee van zijnen vriend,’ zeide hij, ‘was een wonderbare, vlugge en krachtige geest, veel sterker in uitwerking, dan hij 't zich had kunnen voorstellen. Die thee had zijn verstand bedwelmd, erger dan hij 't ooit had ondervonden zelfs van ouden rijstwijn. In zijne verbijstering had hij zich verbeeld, dat zijne vrouw, zijne slo-sli hem had willen vergeven. Dwaze droom! IJdele vrees! - Ho-fi en slo-sli elkander naar 't leven staan! Afgrijzelijk denkbeeld! Wist hij dan niet, dat hij 't leven was van haar leven, gelijk zij dat was van het zijne! - Maar hij zou dadelijk schrijven aan den vriend, die hem deze thee had geschonken; hij zou hem zijne onvoorzigtigheid met nadruk onder het oog brengen; hij zou hem zeggen, dat als zijn hemelsche neef, de Keizer, 't ongeluk had een kopje van die thee te gebruiken, zeer zeker de inzender levendig geëmpaleerd zoude worden voor de deur van zijn huis.’
De toon van goede trouw, waarmede deze ophelderingen gegeven werden, stelde slo-sli gerust; zoodat hare opgeruimdheid wederkeerde, naarmate haar echtvriend beter werd. Ho-fi had het te danken aan zijn gezond gestel, dat hij ontsnapte aan de werking van 't vergif, en aan de behandeling van drie Chinesche dokters.
Helaas! het was echter maar al te waar: de thee was vergiftigd geweest. De edele neef van den zoon des hemels, door zijn Keizerlijken bloedverwant zoo rijk beschonken voor elke bruiloft, en voor elke begrafenis, leefde in de innige overtuiging, dat hij niet te dikwijls zich die mildheid van zijn hemelschen achterneef ten nutte konde maken. Ruste
| |
| |
dan niet op hem de heilige pligt om aan de milde bedoeling des Keizers naar zijn beste vermogen te beantwoorden? De edele ho-fi was ook geen vergiftiger uit blinde ingenomenheid met het vergif; elke andere wijze van dooden, of beter, elk ander middel om zijn levensplan te verwezenlijken, was hem even zoo lief. Hij dacht aan niets anders, dan om zich de gunst van zijn grootmoedigen bloedverwant waardig te toonen, door er dikwijls gebruik van te maken.
Het geval had eenig opzien gebaard in de stad. Men had er elkander de vermoedens in het oor gefluisterd, tot welke het gebeurde aanleiding gaf. De wijze poo-poo had er gemakkelijk iets van kunnen vernemen; maar die groote wijsgeer was te zeer verdiept in de diepten der wetenschap, om belang te stellen in hetgeen er gebeurde op de onbeduidende oppervlakte van onze nietige planeet. Dat het huwelijk zijner dochter was gesloten naar de beginsels en regelen der verlichte théorie, die hij had uitgevonden, was genoeg voor zijne gerustheid. Hoe kon hij ook eenen man wantrouwen, die regt had den gelen gordel te dragen, en hem-zelven hield voor den grootsten wijsgeer van alle tijden en natiën?!
Er waren, bovendien, ook geene bewijzen. De Chinezen, hoe ervaren in menigerlei kunst, stonden bij de Westersche volken nog ten achteren in de toepassing der scheikundige wetenschap. Zij dachten er nog niet aan, het walgelijk overschot van beenderen, pezen en vleesch van een reeds half vergaan menschelijk ligchaam in een ketel te werpen, en te koken, en de sappen er van te ontleden, en er het millioenste deeltje in te herkennen van iets, dat naauwelijks iets mogt heeten, maar toch voldoende is, om de misdaad te bewijzen, en den misdadiger te overtuigen.
Ho-fi had de aangename voldoening te zien, dat elke zweem van kwaad vermoeden bij slo-sli geheel was uitgewischt. Toen hij volkomen hersteld was van den schok, waaraan hij, tegen zijne berekening, had blootgestaan, begon de behoefte, om spoedig weduwnaar te worden, op nieuw te ontwaken in zijn edel hart. Zijne krankte had hem zware kosten veroorzaakt; reden te meer om ernstig bedacht te zijn op het herstel zijner zaken. Dit bragt hem tot een gezet nadenken over andere geschikte middelen, om zijne zevende gade, op eene voor hem-zelven veiliger wijze in het gezelschap te brengen der zes eerste vrouwen van hare jaren, die zoo rustig bij elkander lagen. Hij herinnerde zich in een wereldberoemd
| |
| |
Chineesch treurspel iets gezien te hebben, dat hem bijzonder wèl kon te stade komen. Kort daarop werd hij bezitter van een ontzettend grooten bloedhond, en sloot dien op in eene loods aan het afgelegenste gedeelte van zijnen tuin. Nu kocht hij stoffen als die, welke slo-sli gewoonlijk droeg, bekleedde er een pop mede van hare grootte en gestalte, en leerde het dier dáárop aanvallen en die verscheuren. In de pop vond het vleesch en ander voedsel naar zijnen smaak. Zoo werd het monster in korten tijd volkomen afgerigt, om zijn verschrikkelijke taak goed te vervullen. Toen ho-fi zeker was van zijne zaak hield hij op, den hond eten en drinken te geven. In dien rampzaligen staat liet hij het dier dagen lang aan de werking over van het volslagenst gebrek. De woedende honger, de nog woedender dorst, en de hitte der loods deden hunne gewone uitwerking op het misbruikte schepsel; de brasem rondom zijn muil, en de appels zijner oogen, in bloed zwemmende, verkondigden de ontzettende kwaal, die hem verteerde en dol maakte. Ho-fi nam den toestand van het dier, door gemaakte reten en gaten in de wanden der loods, oplettend waar, en toen hij meende aan 't gevolg van zijn opzet niet meer te moeten twijfelen, wendde hij voor, dat eene zaak van het hoogste gewigt hem dwong, zijne dierbare slo-sli een paar dagen te verlaten. Onder liefdebetuigingen en beloften van spoedige wederkomst, deelde hij haar in vertrouwen mede, dat zich in de loods aan het eind van den tuin iets bevond, waarop hij grooten prijs stelde, en beval haar aan te zorgen, dat niemand in zijne afwezigheid daar binnen ging. Hij vertrouwde, dat ook zij-zelve dit kleine geheim niet zou navorschen. Hierop vertrok hij met een luchtigen tred, en een opgeruimd hart. ‘Het zal nu mijne schuld niet zijn,’ sprak hij in zich-zelven. ‘Fo is mijn getuige, dat ik 't
haar verboden heb in de loods te gaan.’
Slo-sli bleef alleen. Toen zij hare nagelen had geverwd; toen het rooken uit haar lange pijp, en het kaauwen van betel haar begon te vervelen, zweefde die raadselachtige loods voor haren geest, en dacht zij aan het geheim 't welk ho-fi plan scheen te hebben ook voor háár bedekt te houden.
Wat kon 't zijn, dat haar echtgenoot daar verborgen hield? Een nieuw stuk meubel? - Een zeldzame plant? - Van het oogenblik af des verbods moest 't wel iets fraais, iets buitengemeens schijnen. - Zij durfde er wel om wedden, dat het verborgene iets aardigs of kostbaars was, waarmede ho-fi haar
| |
| |
wilde verrassen. - Zou ze wachten, tot hij terug kwam? - Maar zij stierf bijkans van verveling en ongeduld. - Zou ze dan zijn verbod overtreden? - Maar hij had eigenlijk háár niets verboden. - Ho-fi had enkel een wensch uitgesproken; een hoop, die zij vrijheid had te vervullen, of te leur te stellen. - Welnu, ditmaal zou die hoop eens niet worden vervuld! Zij zou gaan zien, met eigen oogen zien, of er iets van dat verborgene te ontdekken was, en indien ho-fi haar ondervroeg, liever dan hare zwakheid te belijden, zou zij jokken.
Ho-fi had te veel vrouwen gehad, om ze niet te kennen.
Waggelend op hare voetjes van een vinger lang, ging slo-sli naar buiten. De galerij doorgaande kwam zij de plek voorbij, waar, aan een metalen ring, een raaf hing, met witten hals. Dat dier was een bijzondere lieveling van ho-fi; na zijn gelen gordel, die hem zoo veel voorregt gaf, had hij niets lievers op de wereld, dan dien makken vogel. Hij had hem met liefde groot gebragt, en in zijn bijgeloof hield hij 't er voor, dat zijn geluk aan het leven en 't bezit van dat dier was verbonden. Slo-sli deelde dat gevoelen, in zekere mate. Ook zij vond er behagen in, dikwerf den raaf te bezoeken, dan sprak ze tot hem als tot een vertrouwden vriend; te meer behagen daarin scheppende, wijl zij dan 't woord alleen had, en niemand haar tegensprak. In het voorbijgaan maakte zij den vogel los, die zich nu vertrouwelijk op haren schouder plaatste.
Tot de loods genaderd, zag zij met genoegen, doch niet zonder bevreemding, dat ho-fi den sleutel in de deur had laten steken. - Waarschijnlijk, dacht ze, heeft hij dien vergeten in de drokten van het vertrek. - Maar de nieuwsgierigheid en vrees van gezien te worden deden haar spoed maken. Zij opende de deur en trad binnen. Daar stond zij eensklaps tegenover den hond. Het uitgehongerde monster zag haar, en sprong op in den hoek, waar hij lag uitgestrekt, en schoot in woedende dolheid op haar aan, den blik in vuur, den muil open. - Slo-sli, door Hooger Magt beschermd, sprong op zijde, greep met de snelheid der gedachte den raaf, die op haren schouder zat, en duwde dien in den muil des honds. Het oogenblik, waarin hij den armen vogel doodde was kort, maar lang genoeg voor haar, om te ontkomen, de deur digt te trekken, en het slot om te draaijen. In weerwil der tegenwoordigheid van geest, haar van nature eigen, kwam slo-sli meer dood dan levend in hare kamer weder.
| |
| |
Zij gevoelde aan een groot gevaar te zijn ontkomen; maar kende het niet in zijne volle uitgestrektheid.
Ho-fi kwam spoediger terug, dan hij verwacht konde worden. Zijne vrouw vindende op hare gewone plaats, kon hij zijne verwondering niet onderdrukken. Hij gaf er behendig een glimp aan van vreugde, maar slo-sli had haar reeds opgemerkt. IJlings ging hij naar de loods en vond haar gesloten; doch eenige veren, hier en daar verspreid, kwamen hem voor aan zijnen raaf te behooren. Glurende door de reten van het houtwerk, onderscheidde hij ook nog andere overblijfselen van zijn beminden vogel. In groote ontroering keerde hij terug, om slo-sli te ondervragen; maar de dochter van den wijzen poo-poo hield zich gesloten: - Zij wist niet waar de vogel kon zijn. Misschien zat hij in een hoek van het huis, of van den hof verscholen. Zij-zelve was hare kamer niet uit geweest, en zij had niemand door den tuin den weg naar de loods zien opgaan.
Ho-fi moest zich die antwoorden laten welgevallen en zijne vermoedens voor zich houden; maar hij was ontroostbaar. Dit geval scheen hem een voorteeken te zijn van groote ongelukken. Zijn raaf was dood, en slo-sli leefde nog! Dit beteekende waarschijnlijk, dat hij geene vrouwen meer zoude verliezen.
De edele Chinees echter was van nature te volhardend, om niet nog eenige proefnemingen te wagen. Hij zette zich tot nieuwe overpeinzingen. - Afziende van zijn plan met den hond, dien hij van kant maakte, besloot hij andere middelen te bezigen tegen eene vrouw, die zoo taai van leven was.
Op zekeren avond zat slo-sli, zwijgend en nadenkende, in de schemering op haar balkon. Hare teedere vingeren waren bezig geweest met een fijn borduursel, doch lagen nu in werkelooze rust op het bespannen raam, terwijl haar geest dacht aan het gebeurde met de thee en te vergeefs zocht naar redenen, waarom de nabijheid van zulk een gevaarlijken hond voor haar was verborgen gehouden. Haar gemoed was ontrust; zij kon eenigen wantrouw niet overwinnen; het karakter van haren man joeg haar vrees aan. Op dat oogenblik naderde haar ho-fi met een gelaat, waaraan zijne geslepenheid eene uitdrukking gaf van de teederste bekommering.
- ‘Bij den duim van con-fu-see!’ riep hij uit, ‘lieve slo! gij zijt bleek en koud; uwe gezondheid is niet zoo als ze behoort. Wat deert u, beminde dochter van den wijzen
| |
| |
poo-poo? Zeg mij, wat u scheelt! Uw gelaat is betrokken, of neerslagtig. Gij zijt blijkbaar onder den invloed eener nadeelige ster van den nacht. Draag betere zorg voor uwe gezondheid! Wat zit ge hier nog buiten? Ga spoedig in uwe kamer, lieve! en begeef u ter rust! Weet ge wel, hoe laat het reeds is, leven van mijn leven! De avondkoelte en kille dauw kunnen u schadelijk zijn. Ga ter ruste en slaap! Maar uwe vriendelijke oogen staan geheel verzwakt; houd dan geen licht aan, dat zoo schadelijk is voor uw bekoorlijk gezigt! Gij moet het niet ontsteken, of ge moet het weder uitdoen eer ge u nederlegt; opdat de schittering van het wit en geel uwen blik niet geheel bederve. - Ga, mijne welbeminde! ik laat u alleen. Morgen, als ge niet beter zijt, zal ik den dokter ontbieden, om u de pols te voelen, en te zeggen, naar den stand der planeten, wat u dienstig zij. Maar ik hoop, dat wij hem niet zullen noodig hebben. Goeden nacht, mijne lieve! Goeden nacht!’
Slo-sli was aanvankelijk verwonderd over die teedere bezorgheid van haren man; maar toen hij haar verliet en ‘goeden nacht’ wenschte, meende zij op zijn buigzaam gelaat een flaauwen boosaardigen grimlach te onderscheiden. - Het vergif en de opgesloten hond kwamen nu nog levendiger voor hare verbeelding; zij gaf er allerlei uitleggingen aan, en zoo de vreeselijke waarheid al niet voor haar verscheen in het licht van een vollen dag, men mag gelooven, dat zij er toch genoeg van zag, om haar te herkennen. Ofschoon niet kunnende raden, welk soort van gevaar haar nu weder bedreigde, zij nam zich voor, op hare hoede te zijn. Wij hebben 't reeds gezegd en gezien, dat de zevende vrouw van ho-fi eene groote mate van tegenwoordigheid van geest en koelbloedigheid van de natuur had ontvangen. Zij verliet het balkon, stak eene lamp aan, maar luisterde aandachtig aan de deur van hare slaapkamer, eer zij die binnentrad.
Toen zij hoorde, dat er geen teeken van eenig leven was, schroomde zij niet de kamer te openen, en er in te gaan. Binnengetreden doorzocht zij alle hoeken der kamer; doch ontdekte niets, en toch, aan haar hart gevoelde zij 't: er moest een vijand zijn in de nabijheid. Zij verplaatste de tafel en alle stoelen, onderzocht den schoorsteen, en zelfs de ovenbuis onder haar ledekant. - Het gebruik in China brengt mede, dat de slaapplaatsen van onder verwarmd worden. - Maar nergens was iets te ontdekken; en toch hield slo-sli
| |
| |
zich overtuigd, dat ho-fi haar eenen strik had gespannen. Eensklaps vloog haar eene dwaze gedachte door het hoofd. ‘Zou hij, uit louter jok, misschien, naalden in mijn bed hebben gelegd?’ dacht zij. Dat wilde ze onderzoeken, en sloeg de dekens op, maar liet ze voorzigtig weder vallen. Een doodelijke schrik had haar aangegrepen, en zij had ook niet de kracht om een kreet, die haar ontsnapte, te weêrhouden. Hare eerste beweging was om te vlugten, doch hare voeten, klein als die eens kinds, en door den schrik verlamd, weigerden haar te dragen. Ontroerd, bevend, naauwelijks adem halende zonk zij neder op een stoel, en dacht na, haar bed goed in het oog houdende, wat te doen.
Wat was er dan onder die dekens? - Toen zij ze ophief had slo-sli den driehoekigen kop en de flikkerende oogen gezien van een zwarten adder. Zij wist, dat de beet dezer dieren doodelijk is. Echter was ze niet zoo hevig ontsteld als eene Europesche dame 't zou geweest zijn, in hare plaats. Het gezigt van zulk een dier, waarvan de Chinesche koks een overheerlijke ragout weten te maken, en eene addersoep koken, die de liefhebbers van goeden sier doet watertanden, was haar niet nieuw. Hetgeen slo-sli deed sidderen was het gevaar, waaruit goede geniussen haar nogmaals hadden gered. Zij verbeeldde zich, onwillekeurig, dat het slijmerig ligchaam der kleine slang over het hare henen kronkelde, en zijn beet te gevoelen, die den dood kon geven. Deze inbeelding deed haar huiveren van top tot teen.
Intusschen kon ho-fi elk oogenblik terugkomen; de tijd was dringend; er moest een besluit worden genomen.
Hare gedachten verzamelende riep zij eene jonge dienstmaagd, die aan haar gehecht was. Aan deze vertrouwde zij het geval, en haar het zwijgen opleggende, deed zij dat meisje eene rat halen. De Chinezen hebben steeds een goed aantal van deze dieren voor hunne tafels in voorraad, gelijk wij, Europeanen, er de konijnen voor nahouden. Aan een der pooten van dat dier bond slo-sli een steen, opdat het niet konde vlugten, en deed het toen in een porseleinen vaas met niet wijden hals. Onderzocht hebbende waar de zwarte adder zich bevond, schoof zij voorzigtig de vaas onder de dekens, in dier voege, dat de mond van den hals voor den kop kwam te liggen van het kruipende ondier. Eene poos luisterde zij met angst en ongeduld; toen hoorde zij een zacht schuiven, en daarop een schellen kreet van de rat, waaruit zij opmaakte,
| |
| |
dat de adder zich mede in de vaas bevond. Toen de dekens opslaande, hief zij de vaas overeinde, en sloot den hals met eene prop, daartoe reeds gereed gemaakt.
Deze gevangenneming volbragt zijnde, gaf slo-sli aan de dienstmaagd hare bevelen voor het overige, en wachtte nu bedaard de terugkomst af van haren onwaardigen echtgenoot.
Ho-fi liet langen tijd op zich wachten; het begon reeds nacht te worden, toen hij te huis kwam. Slo-sli wachtte hem, op den drempel van hare kamer. Toen hij haar zag deinsde hij van verbazing en onwil terug.
- ‘Lieve!’ sprak hij, zijn gelaat plooijende, en de stem buigende voor het teederst gevoel. ‘Waarom niet ter rust gegaan, zoo als ik 't u heb aangeraden? Wat stelt ge u bloot aan de koele lucht van den nacht? Wilt ge dan volstrekt u niet ontzien voor uwen echtgenoot, die buiten u niets ter wereld bemint?’
- ‘Dat fo u zegene, mijn lieve!’ sprak slo-sli, ‘voor al die zorgen voor uwe gade! Ik dacht in mij-zelve, het bed zal u niet dienstig zijn, en ik was ook bevreesd voor de duivelen, de draken, en de toovenaars. Waar hebt ge zoo lang vertoefd?’
- ‘Ik heb,’ hernam de verraderlijke ho-fi, ‘een dokter geraadpleegd over uwe ongesteldheid. Hij heeft mij gelast u vooral het bed te doen houden, om u te onttrekken aan den kwaden invloed der planeten. Ook wil hij, dat ik te middernacht kruiden zoeke, uit welke hij een heilzamen drank voor u zal bereiden. Ik ga daartoe nogmaals uit. Vlij u dan neder, mijne lieve! zonder te aarzelen. Dierbare dochter van den wijzen poo-poo! ik bid u, wees gehoorzaam aan den wil des geneesheers, in uw belang, maar vooral in het mijne!’
Slo-sli beloofde plegtig aan de dringende eischen zijner liefde te zullen voldoen; doch wilde óók haren ho-fi niet laten vertrekken om kruiden te zoeken in den kouden nacht, zonder dat hij alvorens van eene heerlijke soep gegeten had. Zij had die doen gereed maken, om zich te beveiligen tegen den invloed des avondnevels, in welken zij onvoorzigtig was blijven zitten. Wetende, dat haar dierbare ho-fi verkwikt en versterkt was, zou zij te spoediger insluimeren. Ho-fi had niets tegen dat voorstel in te brengen. Vertrouwende op de belofte zijner gade, plaatste hij zich voor eene kleine tafel, wachtende op de heerlijke soep, die hem was aange- | |
| |
boden. Slo-sli zette zich tegen hem over; tusschen hen beide, op het midden der tafel, stond eene sierlijke lamp.
Toen zij gezeten waren trad de vertrouwde dienstbode binnen met eene gesloten terrine, die zij voor den edelen neef van den zoon des hemels nederzette. Met echt Chinesche gretigheid strekte ho-fi zijne had naar de terrine uit, en vatte het deksel aan, om haar te openen; doch op hetzelfde oogenblik wierp slo-sli, als bij ongeluk, de lamp omver, dat zij uitging, en toen oprijzende, deed zij ook de kleine tafel kantelen, waardoor de edele ho-fi de terrine met haren inhoud op zijnen schoot kreeg. Hij greep toe, om de vallende voorwerpen te weerhouden; maar slaakte tevens een luiden gil van afgrijzen en smart.
Zijne gade had ongelukkig vergeten de adder, van welke zulk eene heerlijke soep wordt bereid, te doen kleindeelen en koken; het doodelijke dier was hem dus levend in de terrine voorgezet.
De slang kronkelde zich rondom den pols van ho-fi, en liet zijne prooi niet los. Als een zinnelooze liep de laffe moordenaar door het donker vertrek, schreeuwende om hulp, en pogende zich van zijnen vijand te ontslaan. Op zijne kreeten en verwenschingen schoten bedienden en buren toe. De adder werd gedood, en ho-fi zocht en riep woedend zijne vrouw; maar zij had zich de duisternis en de verwarring ten nutte gemaakt, om de gezamenlijke woning te ontvlugten.
In weerwil van dadelijke hulp liep ho-fi gevaar aan de gevolgen der wonde te sterven. Het vergif maakte ontrustende vorderingen. Tot zijn geluk echter werd ook de hulp ingeroepen van een barbier, die gehoord had, dat het beste ware de wonde te wrijven met het wapen zelf, waarmede zij was toegebragt. De vermorzelde kop des adders werd vervolgens op de kwetsuur bevestigd. Het overige gedeelte, in moten gesneden, werd nu inderdaad gebruikt voor eene overheerlijke soep, om den lijder te bezadigen en op te kweken. Eene hoogere Magt had besloten, dat hij zijne straffe niet zoude ontgaan.
Wat was er inmiddels van slo-sli geworden? - De schrik had haar kracht gegeven, om te gaan; en de smart te verduren, welke deze ongewone beweging baar op den langen weg veroorzaakte. Na eene ontzettende inspanning bereikte zij de woning van haren vader. De wijze poo-poo sliep niet; maar vorschte, ouder gewoonte, naar de oorzaken van der
| |
| |
menschen geluk en ongeluk; naar de uitwerkselen van natuurlijke sympathiën en antipathiën, en naar de gelukkige uitkomsten welke eene snel naderende toekomst zoude aanschouwen van de algemeene toepassing der verlichte théorie, die hij had uitgevonden. Inzonderheid dankte hij fo, stralen van goddelijke wijsheid in zijnen geest gestort, en hem vergund te hebben, in het huwelijk zijner dochter, aan de bewoners van het hemelsche rijk eene les en een voorbeeld te geven.
Harde en haastige slagen op de deur deden hem uit zijne heilzame droomen ontwaken, en te gelijker tijd hoorde hij de klagende stem zijner dochter, die hem aanriep bij zijnen naam. Men verbeelde zich de verbazing en smart van den geleerden poo-poo! Was het wel mogelijk! Zulke helsche aanslagen tegen de bekoorlijke slo-sli, en dat door een schoonzoon, die even als hij een beminnaar was van de wijsbegeerte en van de speenvarkens; één zijner vurigste bewonderaars, om niet te zeggen, een zijner leerlingen. - Maar hij zou zich tot den Keizer wenden; hij, poo-poo, zoude vragen om regt, en ho-fi zou aan zijn gelen gordel worden opgehangen.
Wat, op deze aarde, is geduchter dan de toorn eens wijsgeers, eenmaal in drift ontstoken! De wijze poo-poo voelde zich beleedigd als vader van de bekoorlijke slo-sli, en als vader van de verlichte théorie zijner vinding, die nu gevaar liep weder te verdwijnen in den nacht. - Ho-fi, daarentegen, was gerust op de voorregten zijner geboorte, die hem onttrokken aan den arm der gewone regtbank. Hoe kon hij vermoeden, dat poo-poo zijne aanklagt voor den hemelschen troon-zelven had nedergelegd. Hij voelde zich derhalve hoogst onaangenaam verrast, toen er eensklaps Keizerlijke Commissarissen uit Peking kwamen opdagen, en dadelijk begonnen met de Instructie der zaak.
Poo-poo, slo-sli, de jonge dienstbode, de ouders der zes eerste gemalinnen van den edelen ho-fi en eene menigte andere getuigen verschenen voor de buitengewone Regtbank. De menigvuldige verklaringen, en het gedane onderzoek, lieten geen twijfel meer over. De Wang werd overtuigd zijne zes eerste vrouwen te hebben vermoord, en drie afgrijzelijke pogingen te hebben gedaan, om ook de zevende van kant te maken. In het vonnis werd, met groote naauwkeurigheid, het totaal vermeld der sommen, die hij, als Wang van den
| |
| |
gelen gordel, bij gelegenheid zijner vermenigvuldigde betrekkingen als bruidegom en weduwnaar, van de grootmoedigheid zijns hemelschen bloedverwants had getrokken. Met evenveel scherpzinnigheid werd er bij aangemerkt, dat hij, zulks doende, niet alleen gebruik, maar zelfs misbruik gemaakt had, van zijn regt om weduwnaar te worden.
De uitspraak der Commissarissen ging naar Peking. Een paar weken later vaardigde de Keizer van China, zoon des hemels, vader van het hemelsche rijk, Koning der Koningen, de volgende proclamatie uit aan de drie honderd zestig millioen Chinezen die zijn volk uitmaken.
‘Peking, de 6de maand, 14de dag van het 58ste jaar der regering van ho-ho.
De wet is ook toepasselijk op de familie des Keizers; wie zou haar anders getrouwelijk willen naleven!
Aan het doordringend oog van ho-ho ontsnapt de misdaad niet. Ho-ho volgt de deugden van ha-ha zijnen vader; om een goed voorbeeld na te laten aan zijnen zoon he-he.
Het is ter kennisse van ho-ho gekomen, dat een zekere geelgordel, genaamd ho-fi, in weerwil van het zoo menigwerf geopenbaard Keizerlijk verlangen, dat alle ingezetenen van het hemelsche rijk in eendragt en vrede met elkander zullen verkeeren, verraderlijk zes vrouwen van het leven beroofd, en de schatkist grootelijks benadeeld heeft. Langen tijd heeft hij de vrucht zijner misdaden ongestraft genoten; maar eindelijk is de waarheid aan den dag gekomen: de kogel heeft de eijerschaal vergruisd; de kat kan hare jongen niet meer verbergen; de papegaai heeft geruid.... De onverlaat schame zich over zijn staart, en zijnen gordel!
Naar de regelen van een goed regt moet de straf overeenkomen met het wanbedrijf. De genoemde ho-fi heeft, tot het volvoeren zijner misdaden, vergif, een hond en een adder gebruikt. Dat hij dan ook door adders worde gedood, en zijn vergiftigd hart aan de honden voorgeworpen. Zijn ligchaam moet tot dat einde in kleine stukjes worden gesneden. Met hem zullen zijne tien naaste bloedverwanten worden ter dood gebragt; doch vermits 't betaamt genade aan regt te paren, zullen dezen goedgunstig worden gewurgd. Alle hunne goederen worden verbeurd verklaard ten profijte van de keizerlijke schatkist. Aan den wijsgeer poo-poo zullen honderd stokslagen worden toegeteld, en een jaar lang zal hij den houten halsband dragen tot belooning voor zijne
| |
| |
nieuwigheden; inzonderheid voor eene zoogenaamde verlichte théorie; die hij heeft uitgevonden. Wijders zullen de geelgordels gedurende drie jaren noch geld noch rijst meer ontvangen; ten einde de schatkist aldus voor haar geledene verliezen worde schadeloos gesteld. Eindelijk zal de Mandarijn van Haug, die deze misdaden niet heeft weten te verhoeden, tot straf voor zijne nalatigheid worden opgehangen’.
Hiermede is de geschiedenis van den gruwzamen ho-fi ten einde. Met grooten weerzin onderging hij zijne straf, en de wijsheid en regtvaardigheid des Keizers werd, geheel China door, bezongen en gevierd. De wijze poo-poo onderwierp zich met gelatenheid aan zijn hard lot, zonder de hoop te laten varen, dat de waarde der verlichte théorie, die hij had uitgevonden, later algemeen zou worden erkend. De bekoorlijke slo-sli werd alom bewonderd om hare tegenwoordigheid van geest en betoonden moed. In een tweeden, minder onrustigen echt vergat zij den wreeden achterneef des beheerschers van het hemelsche rijk, en al de gevaren aan welke eene verbindtenis met den gelen gordel haar hadden blootgesteld.
(Vrij naar het Engelsch.)
|
|