| |
De Niagara.
Eenige dagen geleden vond men in de dagbladen het ontzettend berigt, dat onlangs eene jonge Dame, Miss de forrest van Buffalo in dezen waterval is nedergestort en verdronken, met zekeren Heer ch.c. addington, die er in gesprongen is, om haar te redden. Dit bragt ons eene zoo fraaije als uitvoerige beschrijving van den Niagara te binnen, uit het Engelsch vertaald, en waarvan de plaatsing in dit Tijdschrift, zoo wij vertrouwen, den lezer aangenaam zal zijn.
In het dorp Leweston - zegt de Schrijfster - hoorde ik des nachts, toen alles stil was, voor het eerst, het doffe geluid van den waterval. Het venster geopend hebbende klonk de holle, schorre donder mij duidelijk, door de stilte van den nacht te gemoet; bij tusschenpoozen zwol zijn toon dieper en voller, en ik hield mijn adem in, om beter te luisteren. Het waren plegtige oogenblikken.
Toen de dag aanbrak stegen wij in een kleinen wagen. De zon rees met ongemeenen luister op en een zacht koeltje verfrischte de lucht. Een aangename weg van zeven mijlen (Engelsche), den bergketen opgaande, dien we den vorigen avond gezien hadden, bragt ons bij den waterval. Omstreeks half weg stapten wij uit het rijtuig, om van eene breede rotsvlakte, en op den rand eens afgronds staande, de omstreken te overzien, door welke de stroom henenkronkelt. Van hier aanschouwd, beslaat de blaauwe oppervlakte van het meer Ontario een derde gedeelte van den gezigteinder. Het fort Niagara zagen we op de eene en het fort George op de andere kust, aan den mond der rivier. De kronkelende oevers, fraai met geboomte gezoomd, vertoonen nu eens den majestueusen vloed aan het oog en houden dien dan weder verborgen. Nimmer zal ik den indruk vergeten, toen ik, nederziende, voor het eerst den diepen, zich langzaam en statig voorstuwenden stroom, helder als
| |
| |
kristal en groen als de oceaan, aanschouwde, welke, met norsche waardigheid van geluid en beweging, langs hare rotsige oevers voortwentelde, en in stille verhevenheid alles te boven ging, wat ik ooit had gezien. Men gevoelt terstond, dat het geene rivier maar eene opgesloten zee is; want dat zijn inderdaad de meren van deze gewesten. De snelheid der wateren na den val, tot dat zij bij Queenston buiten de rotskloof komen, en over eene ruwe, schuinsche bedding vloeijen, moet natuurlijk groot zijn; doch uit hoofde van hunne verbazende diepte, bewegen zij zich met eene schijnbare statigheid, dringen zich zwaar op-een gepakt voorwaarts, en maken een dof geluid, alsof zij onder hun eigen gewigt steunden. Ik kan onmogelijk een genoegzaam denkbeeld geven van de grootschheid van dit tooneel. Wij staarden op de golven, dat ons de oogen schemerden, en indien de gids ons niet gewekt had door een steen naar beneden te werpen, weet ik niet, wanneer we uit onze droomen zouden zijn ontwaakt.
Eene mijl verder hadden wij het eerste, doch zeer onvolledige gezigt van den waterval, op welken de tegenoverstaande zon een oogenblik flikkerde, als op een zilveren scherm, dat tusschen hemel en aarde hing. Hij verdween op nieuw achter het woud; behalve de blanke wolk, die hoog in de lucht opsteeg, en de plek van waar de donder kwam aanduidde. Met toenemend ongeduld spoedden wij ons thans vooruit, en een paar mijlen verder bereikten wij eene kleine herberg, alwaar wij ons rijtuig verlieten, en in allerijl den weg insloegen, dien men ons aanwees.
Door stoutheid aan schranderheid gepaard is, van den oever op welken wij ons bevonden, eene brug geworpen naar een eilandje en van daar naar het groote eiland, hetwelk den waterval in twee ongelijke deelen scheidt. Dit eiland is ongeveer 1000, en de geheele waterval omstreeks 5500 voet breed. Van de benedenzijde des grooten eilands hadden wij slechts gedeeltelijke en onvolkomen gezigten op den vallenden stroom; doch van de andere zijde leverde de bovenrivier een heerlijk tafereel op. Niets kondigt hier de vreeselijke beweging aan, die er zoo spoedig moet plaats grijpen; den donder hoort men wel achter zich, terwijl de wateren aan de beide zijden nederstorten, doch vooruit komt de ontzagchelijk breede rivier tusschen lage en langzaam glooijende
| |
| |
oevers door, traag en statig afzakken. Terugkeerende staarden wij van de bruggen de snelle vloeden nogmaals aan. Het donker groene, als met zilver gekuifde water schoot, met de snelheid des bliksems, onder onze voeten voort, tot dat, aan den rand genaderd, de breede golven een oogenblik schenen stil te staan, alsof zij hare krachten voor den vreeselijken val verzamelden. - Te voren ging de reiziger, wanneer 't hem daartoe niet aan moed ontbrak, naar het eiland, in eene welbemande boot. Men zorgde dan tusschen de twee stroomen te blijven, die zich aan de beide zijden des grooten eilands vormen, en een smalle rustige strook waters overlaten, die zelfs, als in tegenstelling met deze stroomen, welke regts en links naar den val snellen, met evenveel spoed schijnt terug te gaan.
Den trap afgaande, die naar den voet van den kleineren val geleidt, werden we verblind, en ademloos teruggedreven, alzoo de wind zeer hevig was, en ons regt in het aangezigt blies. Een jong heer, die zich onvoorzigtelijk eenige stappen verder waagde, werd op zijn rug geworpen, en de gesteldheid van den grond deed mij vreezen, dat hij zich zwaar bezeerd zoude hebben. Met een paar ligte wonden echter ontkwam hij, op handen en voeten, aan den woedenden storm. Een hoek van de rots, waar hij minder steil afliep en met kreupelhout bedekt was, omgaande, om weder adem te scheppen, en het water uit onze kleederen en hairen te wringen, zagen we, boven ons, een gedeelte van den top des eilands, dat den waterval zoo bevallig in tweeën splitst, over boomen heen, gelijk de besneeuwde kruin van een Alp, als tusschen hemel en aarde hangen. Het schitterende wit des vallenden waters leverde een heerlijke tegenstelling op, in de hoogte met het blaauw des hemels, en omlaag met het zomergroen, dat altijd frisch en glansrijk blijft, door het sproeisel, hetwelk onophoudelijk op hetzelve nedervalt. De wind, die, gedurende omtrent een uur, zeer hevig woei en met de river naar beneden stortte, wierp geheele buijen van dit sproeisel van de bovenste oppervlakte der watervals neder. De zon, op deze groote droppels, en somtijds op gevederde stroompjes, die, in de zonderlingste vormen van het groote ligchaam worden afgescheiden, hare stralen werpende, herschiep die in zilverachtige sterren, terwijl zich tevens de prachtigste regenboog
| |
| |
aan ons oog vertoonde. De groote afscheiding des watervals werd hier aan ons gezigt onttrokken, door de dikke wolken van damp, die de wind, met eene schrikbarende woede, dwars over de wijde kom, naar ons toedreef; ofschoon er ook weder oogenblikken waren, in welke een draaijende rukwind deze wolken van-een scheidde, en de geweldige kolommen onthulde, die meer gelijk waren aan vaste zuilen van bewegend smaragd, dan aan levend water. Ons hier aan den rand dezer bruisende zee, en onder eene bransende zon nederzettende, genoten wij een volmaakt dampbad, alzoo de heete stralen van het hemelvuur in het eene oogenblik onze kleederen droogden, terwijl zij in het andere, door een enkelen rukwind, door en door nat werden gemaakt. De wind eindelijk eenigzins bedaard zijnde, en de veerman den overtogt durvende ondernemen, staken wij, in eene kleine boot, naar de Canadasche kust over. De gespierde arm van een enkelen roeijer trotseerde den vreeselijken stroom even beneden de kom der watervallen, en nog binnen de dwarling door dezelve veroorzaakt; terwijl de stormende noordwestenwind de wateren op dit oogenblik weder geweldiger deed woeden. Door de kolommen van damp verblind, die met zoo veel kracht op ons werden aangedreven, misten wij het panoramisch gezigt van den waterval, dat zich, op kalmer tijden, of met andere winden, hier vertoont. De vertoornde wateren, gepaard met de in gramschap ontstokene winden, voerden ons verder benedenwaarts dan wij wenschten; want slechts weinig roeden verder zou onze boot in eene branding zijn geraakt, waaruit geene tien armen als die van haren tot ons geluk ervaren bestuurder, ons hadden kunnen redden.
Twee derden van eene mijl beneden den waterval aan wal gestapt, kropen wij door, over, en onder groote brokken rots, die nu en dan allen verderen voortgang schenen te verbieden, en tusschen welke wij onzen gids dikwijls uit het gezigt verloren, tot wij aan den trap kwamen langs welken men den Canadaschen oever beklimt. Van hier gingen wij op een ruw pad, langs losse steenklompen weder afwaarts naar de spelonk, door den vooruitstekenden rand gevormd, over welken de wateren nederstorten, en die onder den naam van de Tafelrots bekend is.
De duisternis van deze groote spelonk, de wervelwind,
| |
| |
die er eeuwig in heerscht, het verdoovend gebrul, de gapende afgrond van kokende wateren, de vallende kolommen, die boven het hoofd hangen, alles treft niet alleen de zinnen maar dringt ook diep in het hart. In de eerste oogenblikken is de verhevenheid des tooneels inderdaad verschrikkelijk. Deze plek intusschen, ongetwijfeld zeer schoon, is niet langer als veilig te beschouwen. Een stuk van de Tafelrots kwam, in het afgeloopen jaar mede naar beneden storten en in het nu overgeschoten gedeelte is eene vreeselijke scheur, die zich tot den top toe uitstrekt, zoodat de zoldering van deze duistere spelonk zich van de rotsen schijnt af te zonderen, en, op welke wijze zij nog moge vastzitten, zij geeft klaarblijkelijk aan de drukking van het water toe. Men kan deze spleet, en de ontzettende stukken steen, die met een schok, welken de naburige bewoners voor eene aardbeving hielden, naar beneden zijn gekomen, niet aanschouwen, zonder te beven voor de verschrikkelijke mogelijkheid, dat de reiziger door rotsklompen nog gedrogtelijker dan die, welke aan zijne voeten liggen, kan worden verpletterd.
Die spelonk, aldus door het overhangen der rots gevormd, breidt zich eenige voeten achter het vallende water uit, en indien er de ademhaling mogelijk ware, zou het zeer gemakkelijk zijn zich kort achter de nederstortende vloeistof te plaatsen. Ik heb menschen gesproken, die zeiden dit gedaan te hebben, doch, wat mij betreft, toen ik dit duistere hol tot op weinig voetstappen na genaderd was, bevond ik mij reeds in de noodzakelijkheid, om eenige schreden terug te gaan, ten einde adem te scheppen. Het is waar, ik ben niet met de best mogelijke longen gezegend; doch zij moeten wel onbegrijpelijk sterk zijn van hen, die den wind en het schuim kunnen wederstaan, welke hier met zoo veel geweld uit den afgrond oprijzen. Het is ondertusschen ook mogelijk, dat de onlangs plaats gehad hebbende breuk dezen gang aanmerkelijk vernaauwd, en daardoor de kracht van den storm vermeerderd heeft, die er den indringer verbeidt.
Op deze plek, achter de Tafelrots, gevoelt men de hoogte en het gewigt des watervals meer dan op eenige andere. Hij gelijkt naar een nederstortenden oceaan, en welk een onvermogend wezen is niet de mensch, te midden van deze eeuwige werkingen der reusachtige natuur! - De wind was
| |
| |
nu minder fel, woei van ons af, en gaf ons alzoo gelegenheid, om zijn spel met den damp te aanschouwen, zonder daardoor verblind te worden. Uit de wijde kom, waarin de wateren van eene hoogte van 140 voet nedervallen, verhieven zich witte wolken van damp, gelijk aan die, welke zich somwijlen des zomeravonds, aan den horizont vertoonen, en deze schoten vervolgens als puntige kegels omhoog. Door den wind aangevat stegen zij op in den vorm van gedraaide zuilen, waarna de bevende wasem op nieuw hare kracht hernam, en zich hoog in de lucht verhief, tot dat zij, zich oplossende in den wijden dampkring, een zilveren sluijer over het zachte hemelblaauw scheen uit te spreiden. In het midden van den val, waar het water de meeste kracht heeft, is hij van boven tot beneden van een donker groen, en op vele andere plaatsen bereikt hij de diepte als in kolommen van dezelfde kleur, tot dat hij de witte schuim ontmoet, die in de wijde kom woelt. Zonder het verdoovend gebulder, de duisternis en den woedenden wervelwind, waarin wij stonden, zou ik mij deze dikke glazige ligchamen hebben kunnen voorstellen als de muren van 't eene of andere tooverpaleis - levend smaragd in zilver gedreven. Nimmer voorzeker stelde de natuur zulk eene vereeniging van zoo veel schoonheid met zoo veel schrikwekkende verhevenheid daar. Ook mag ik niet onvermeld laten den heerlijken regenboog, boven de, door het eiland gevormde afscheiding des watervals. In de helft dezer zilveren gordijn van levend water strekte zich een breede gordel uit van scharlaken en gloeijend goud, waarin de regenboog zijne verwen liet vallen, en dien hij zich ten voetstuk scheen gevormd te hebben. Strijdig met alle andere groote natuurtooneelen, welke ik aanschouwd heb, ziet men den Niagara op het voordeeligste onder eene sterke en vlak op hem schijnende zon; de kleuren, alsdan door den wasem aangenomen, spreiden de meeste verhevenheid en luister ten toon, en van de schoonheid dezer kleuren is het
niet mogelijd eenig denkbeeld te geven. De duisternis der spelonk behoeft de hulp der avondschemering niet, en de vreeselijke grootheid van het geheel verliest door de duidelijkheid, waarmede men haar aanschouwt, niets van haren indruk.
Wij hebben den Niagara verschillende malen bezocht, en gezien bij de opkomende, de middag- en de ondergaande zon, en ook bij het bleeke licht der maan. Dan vooral is de rand van de Tafelrots niet zonder huivering te naderen. De too- | |
| |
verkleuren zijn dan allen verdwenen, behalve de regenboog, die als een schim van zijne vroegere gedaante, nog altijd over den duisteren afgrond zweeft. De zachte stralen der nachtvorstin dringen flaauw door den digten wasem, die de lucht vervult; zij schemeren over de oppervlakte des waters, en ontdekken slechts de bovenste helft der kolommen aan het oog, die alsdan zwart zijn als ebbenhout, en nederstorten in eene door stormen bewogen zee van wolken, wier uitgestrektheid mede onzigtbaar is. Het zijn de in den Chaos strijdende elementen, en de sidderende sterveling staat op den rand.
|
|