Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijParijs in den winter van 1802 op 1803.Daar zoo vele Fransche schrijvers en staatslieden, de lamartine, louis blanc, thiers en anderen, de algemeene aandacht op de gebeurtenissen der vroegere Fransche omwenteling en hare onmiddellijke gevolgen gevestigd hebben, is het misschien niet onaangenaam ook te vernemen, hoe een Duitsch staatsman het beeld ontwerpt van den toestand, en inzonderheid van de zamenleving der hoogere standen, te Parijs, op het tijdstip toen bonaparte begonnen was den bajert dier omwenteling op te ruimen. Hij schildert meer bepaaldelijk de Fransche hoofdstad in den winter van 1802 op 1803. ‘Sedert den 18 Brumaire,’ zegt hij, ‘en vooral sedert het traktaat van Luneville, dat een einde maakte aan de vreeselijke worsteling, die aan Frankrijk, ondanks zijne zegepralen, zulke diepe wonden geslagen had, waren de dingen te Parijs begonnen een ander aanzien te bekomen. Het was, wel is waar, nog altijd la ville de boue et de fange, gelijk rousseau het noemt, en op den eersten blik zou men zich hebben kunnen verbeelden, dat het sedert den intogt van Koning hendrik IV nog nimmer geschrobt of gewit was geworden; zoo vuil waren de straten en zoo vervallen de huizen. Meer dan één bouwval riep nog de dagen der vernieling in het geheugen terug; doch men achtte de beproevingen thans te boven te zijn en gaf zich over aan de zoetste hoop. Elk dacht er aan, om de sporen uit te wisschen van een ongelukstijd, dien men zich vleide dat nimmer zou terugkeeren. Vol blijdschap knoopte men de oude betrekkingen met het buitenland weder aan, en met innig welbehagen zagen de Parijzenaars | |
[pagina 350]
| |
de talrijke vreemdelingen, na eene zoo lange afwezigheid, hun weder toestroomen. De nijverheid ontwaakte uit hare veeljarige sluimering; kortom, de Fransche hoofdstad was weder, gelijk voorheen, de getrouwe nabootsing van een door elkander woelenden mierendrom. Reeds begonnen de geest van het gezellig verkeer, de wijze en toon van leven, den invloed van den veranderden staat der zaken te gevoelen. De paraden en de plegtige audientiën op de Tuileriën schenen het voorspel eener nieuwe hofhouding te zijn. De republikeinsche gewoonten maakten plaats voor de praal der Consulaire regering. De salons der Consuls cambacerès en lebrun lokten eene menigte staatzuchtigen aan, die zich bevlijtigden aan de nieuwe orde van zaken deel te erlangen. In de Cercles bij den Consul lebrun, dien gewezen Secretaris van den Kanselier maupeou, vond men reeds iets dat de oude gebruiken herinnerde: bij hem het eerst bemerkte men eene zekere étiquette; fauteuils en stoelen stonden in verschillende rijen afgescheiden; er scheen zich een begin van afzondering in het verkeer der verschillende standen te vormen; de echtgenooten der generaals verwijderden zich in het oog loopend van de vrouwen der leveranciers en der makelaars. Allengs kwam het onderscheid der rangen weder op. De Eerste Consul begunstigde op allerlei wijzen dezen terugkeer tot monarchale inrigtingen; hij poogde de ruwe en zedelooze revolutie-mannen uit zijne omgeving te verwijderen; zijne gemalin mogt met geene personen van twijfelachtigen goeden naam omgang houden, en moest in haar openbaar gedrag de uiterste omzigtigheid en terughouding ten toon spreiden.’ De schrijver gaat nu voort met aan te toonen, hoe wèlberekend deze staatkunde van napoleon was voor de toenmalige stemming der gemoederen, en verklaart, dat hij reeds destijds geen oogenblik twijfelde, of de held van den 18 Brumaire streefde naar het hoogste toppunt van magt, en zou het bereiken. Verfijning van levensgenot in spijsbereiding, kleeding, meubilering hield met deze verandering gelijken tred; overal begon de herlevende weelde zich te vertoonen; alleenlijk, zegt hij, duurde het lang, eer men in Frankrijk weder fraaije paarden zag, daar de revolutie en de oorlog het ras er van bijna verdelgd hadden. Hoe het bij deze veranderingen in de voornaamste huizen van het tijdvak te Parijs begon toe te gaan, schildert onze schrijver op de volgende wijze: | |
[pagina 351]
| |
‘Hetgeen men, buiten en behalve de schouwburgen, gewoon is de vermaken der groote en voorname wereld te noemen, gezelschapskringen, routs, bals, diners d'apparat, dit alles werd onder het Consulaat weder ingevoerd. Op dagen van groote receptie noodigde de Eerste Consul een tamelijk aantal vreemden aan zijne tafel. Vóór de receptie had er eene militaire parade op het plein der Tuileriën plaats. Het diplomatieke ligchaam en de buitenlanders, die zich in het gevolg daarvan bevonden, moesten dikwerf uren lang wachten, eer zij in de audientiezaal binnengeleid werden. De maaltijden bij den Eersten Consul duurden nimmer langer dan driekwartier uurs en eindigden gewoonlijk met een Concert, waarin overheerlijke Italiaansche muzijk gehoord werd. De beroemdste diners gaf de Tweede Consul cambacerès; zij stonden onder het bestuur van zekeren Heer d'aigrefeuille, een edelman van het oude slag, en vriend van den heer des huizes; hij was een der eerste autoriteiten in het vak der gastronomie. Cambacerès vergenoegde zich gaarne met in den tweeden rang te schitteren, en streefde slechts daarnaar, zich in de nieuwe staatsinrigting, die vooruit gezien werd, eene hooge standplaats te verzekeren; daarom was hij dan ook den aanstaanden Keizer met hart en ziel toegedaan, en deze had nimmer reden om berouw te gevoelen over het vertrouwen, dat hij in hem stelde. Jegens alle vreemdelingen, welke hem voorgesteld werden, was cambacerès in den hoogsten graad beleefd en dienstvaardig. ‘De Heer de talleyrand leefde als een groot heer en zag zeer veel menschen. Zijne keuken was een voorbeeld der lekkerste en fijnste spijsbereiding. Des avonds echter was de geestige Diplomaat voor het gezelschap als verloren; want zijn dagwerk besloot hij onveranderlijk met eene partij whist, die geen einde wilde nemen. Hij speelde hoog, vijf louizen het fiche, zonder de paris. Madame de talleyrand, eene goede vrouw maar van weinig geest of kunde, vertoonde nog eenige overblijfselen van schoonheid; maar bragt noch tot den glans noch tot de aangenaamheid van het huis iets bij. Nimmer heeft men te weten kunnen komen, wat dan toch eigenlijk den gewezen bisschop bewogen kon hebben, deze verbindtenis aan te gaan. Naar men zegt, had hij alvorens het vermogen der schoone vrouw doorgebragt; maar ik voor mij geloof, dat dit voor hem geen genoegzame be- | |
[pagina 352]
| |
weegreden zou geweest zijn om haar te huwen. Toen een zijner vertrouwde vrienden hem eens weder over dit onderwerp eene vraag deed, en hem daarbij zijne verbazing te kennen gaf, dat hij aan eene zoo onbeduidende persone zijne hand had kunnen geven, antwoordde talleyrand: ‘Als ik er eene nog onbeduidender had kunnen vinden, zou mijne keus op deze gevallen zijn.’ Door een brève van 29 Junij 1802 had de Paus den Heer de talleyrand van allen kerkban ontheven, en hem ook gemagtigd wereldlijke kleeding te dragen. Ook murat, die destijds gouverneur van Parijs was, hield zijn huis op een grooten voet. Zijne gemalin, de zuster van napoleon, later Koningin caroline, beviel, hoezeer in de groote wereld nog niet regt te huis, algemeen door haar vernuft en den lieftalligen toon, die nimmer trotschheid verried; men roemde ook hare goedhartigheid. Haar gemaal, een echte huzaar, van de soort die men in Frankrijk bons diables noemt, sprak slechts over jagt en paarden. Jegens vreemden was hij zeer beleefd. De overige generaals legden niet veel ten behoeve van het gezellig verkeer te koste. Moreau leefde bijna altijd op zijn kasteel Grosbois, waar hij zich, dit moet men zeggen, gaarne door gasten zou hebben zien opzoeken; maar hij pruilde steeds tegen den Eersten Consul, ondanks de avances, welke deze hem dikwerf deed. Zijne jaloezij werd gedurig aangezet door de kunstgrepen zijner schoonmoeder, Madame hulot. Men moest zich dus voor een te naauwen omgang met hem hoeden. Overigens pruilde moreau met zekere gemaaktheid; nimmer b.v. verscheen hij in uniform. Bernadotte was iemand van hetzelfde slag, doch voorzigtiger, en zorgde wel zich niet bloot te stellen. Ook was hij met de familie van den Eersten Consul verzwagerd, daar zijne vrouw de zuster van Madame joseph bonaparte was. Van de Nabobs der Chaussée d'Antin hield alleen de Heer recamier open huis in het groot. De bals, die hij 's maandags gaf, werden door alle élégants, inlanders en buitenlanders, drok bezocht. De buitenlanders-zelven, eindelijk, droegen volstrekt niets tot verlevendiging van het gezellig verkeer bij. Enkele dames ontvingen bijzondere bekenden, zoo als b.v. de Prinses dolgoruki, de destijds uitnemend schoone Gravin zamoiska, de Hertogin van riario; doch dit was ook alles. De ge- | |
[pagina 353]
| |
zanten bepaalden zich er toe, met lange tusschenpoozen een stijf diner of een langwijlige rout te geven. De vrouw van den Pruissischen Gezant lucchesini had eenen kleinen gezelschapskring om zich verzameld; daar zij zich bevlijtigde, de veertig levensjaren, die zij reeds lang achter den rug had, te verbergen, legde zij zich na den eten te bedde, om vervolgens, weder goed uitgerust en met een frisscher kleur in het gezelschap te kunnen verschijnen. Zij was vol geestdrift voor Parijs en vreesde niets zoo zeer, dan dat haar gemaal van daar teruggeroepen konde worden. Madame de stael zeide van hem: dat hij iemand was, wiens uitstekende talenten in dienst stonden van een uitstekend buigzaam karakter. De voorbeelden van den goeden toon waren zeldzaam geworden; het zoogenaamde goede gezelschap was geëmigreerd, en het weinige daarvan, 't welk teruggekeerd was, hield zich met andere dingen bezig, dan met de zorg om salon te houden. In de eerste plaats toch moest men er aan denken, zich weder bestaan en stand in de wereld te verschaffen, alvorens men tot de oude gewoonten van het intérieur terug kon keeren. Wat men esprit de conversation noemde, was in de staatsgeschillen verloren gegaan. In klubs, aan wachtvuren vormt zich de taal niet tot de fijnheid en sierlijkheid, waarvoor zij vatbaar is. Slechts van het nieuwe hof kon de herstelling van het oude gezelschappelijk verkeer uitgaan, en napoleon hield zich ernstig daarmede bezig. Hij was doordrongen van het besef, van hoe veel gewigt hoog beschaafde manieren bij een volk waren, dat voormaals het grootst gedeelte van zijnen roem aan deze fijne manieren had te danken gehad. Zijne gemalin begreep dit evenzeer, en ondersteunde hem met eene medewerking, die al zijne wenschen vervulde. Tevens had hij zijnen hofstoet uit personen zaamgesteld, die tot dit oogmerk bijzonder geschikt, en met de overleveringen van het oude hof naauwkeurig bekend waren, zoo als ségur, caulaincourt, Madame de la rochefoucauld, rémusat en anderen, die voor wezentlijke autoriteiten in dit stuk konden gelden. In alle gevallen nogtans mogt de wedergeboorte van den goeden gezelschapstoon niet overhaast worden; voornamelijk moest zij van de vrouwen uitgaan, en de opvoeding van die, welke juist nu in de groote wereld traden, was in dit opzigt niet met genoegzame zorg bestuurd geworden. Het Instituut van Madame campan, dat de bijzondere bescherming van den Eersten Consul genoot, | |
[pagina 354]
| |
bewees hierin zeer wezentlijke diensten. Het was het begin eener nieuwe beschaving. De belangrijkste conversatie vond men ontegenzeggelijk in het salon van Madame de stael. Het vertoonde een zonderling mengelmoes van emigranten, leden der oppositie en beroemde personen uit den revolutietijd; doch men ontmoette aldaar ook tevens mannen als de Graaf louis de narbonne, de Graaf de sabran, de Hertog m. de montmorency, de Ridder de boufflers, en anderen, gelijk de Heeren röderer, benjamin constant, régnault de st. jean d'angely, andrieux, chénier, ducis en lucien bonaparte. Bijna alle meeningen hadden hier hare vertegenwoordigers, en men moet erkennen, dat weinig vrouwen van vernuft er zich zoo goed op verstaan hebben, al deze ongelijkslachtige elementen in eendragt te houden, als Madame de stael. Hetgeen deze geestrijke vrouw in het ongeluk gebragt heeft, was die beruchte redevoering, welke, in het jaar 1802, benjamin constant in het Tribunaat gehouden heeft, en waarin hij waagde tegen het ontluiken eener nieuwe dwingelandij te waarschuwen. Deze redevoering bewerkte de ontbinding van het Tribunaat. Men beschuldigde Madame de stael, haren vriend er toe aangespoord te hebben, en van nu af aan was hare verbanning besloten. Vruchteloos poogde régnault de st. jean d'angely haar te verdedigen, en vertoonde aan zijnen Heer, hoe zijne magt veel te goed was gegrondvest, dan dat een salon, gelijk dat van Madame de stael, hem behoorde te ontrusten. Napoleon antwoordde: ‘Het is geen salon, het is eene klub.’Ga naar voetnoot(*) De merkwaardigste bouwval van het voormalig gezelschapsverkeer was Madame de houdetot; destijds reeds zeventig jaren oud, maar nog in volle frischheid van geest voor jeugdige herinneringen. Bij haar verzamelde zich alles wat onder het Consulaat tot het goede gezelschap behoorde. Hare goedhartigheid, maar ook hare behoefte aan liefde waren een spreekwoord geworden; zij-zelve maakte verzen op deze hare | |
[pagina 355]
| |
heerschende neiging. - Nog een andere, zeer achtingwaardige naam rijst in mijn geheugen op; het is die van de voortreffelijke Madame de custine, niet minder belang verdienend door haar ongeluk, dan door waren heldenmoed en edele hoedanigheden van hart en geest. Onder het schrikbewind muntte zij door onverschrokkenheid, vooral bij het proces van haren schoonvader, uit. Toen het aan hare pogingen, aan hare tranen niet had mogen gelukken, hem te redden, had zij den moed, opentlijk den rouw over hem aan te nemen; in weerwil der bedreiging daartegen, in de wetten van dien tijd vervat, die in het floers der rouwbetooning een teeken zagen van weêrspannigheid tegen het Bewind. - Madame de custine moest in hare jeugd schoon zijn geweest; nimmer zal ik de uitdrukking van zachtmoedigheid en onderwerping vergeten, die over haar gelaat lag uitgespreid. Hare gesprekken waren van den aangenaamsten aard. Ik had gehoopt haar nog, als ware het voor het laatst, aan het bad van Bex in Zwitserland te zien, werwaarts zij zich in den zomer van 1826 begeven had, in de hoop dat de lucht der Alpen hare verflaauwende krachten weder eenigzins zou herstellen. Doch toen ik in de eerste dagen van Junij derwaarts kwam, had zij juist haar leven geëindigd. Er begonnen zich nieuwe coteriën te vormen. Die bij Madame de souza was verre weg de belangrijkste. Madame de la rue, de dochter van den bekenden beaumarchais, zag vele vreemdelingen aan haar huis. Later vereenigde het salon van Madame de vaudemont al wat uitstekend was. De buitenlanders vonden er het gulst onthaal, en maakten er met veel gemak nuttige en aangename kennissen. Het was het meest kosmopolitische salon, dat men zich verbeelden kan. Madame de vaudemont, uit eene oude Nederlandsche familie, was de gemalin van den Prins van lotharingen-vaudemont, een generaal in Oostenrijksche dienst, van wien de Prins van ligne zeide: ‘qu'il était plus veau que démon.’ Zijne gemalin was goed, beminnelijk, dienstvaardig en eene vijandin van alle partijdigheid. Ieder droeg haar liefde en achting toe en bevond zich gaarne in hare nabijheid. De talleyrand hield veel van haar; dertig jaren lang onderhield hij met haar eene drukke briefwisseling. Zij stierf in 1832, in zeer hoogen ouderdom. Voor het oogenblik schitterden, onder de dames van dien tijd, de vrouwen der generaals in den eersten rang. Meestal | |
[pagina 356]
| |
waren zij jong en schoon, daarbij ook belangwekkend door de verscheidenheid van haren landaard. Zij vormden eene soort van mozaïk, bijeengebragt uit alle landen en gewesten, waar de Fransche legers hunne lauweren geplukt hadden. Generaal menou had van de oevers des Nijls eene jonge Egyptische medegebragt; Generaal junot had de dochter van eenen Griekschen Prins gehuwd, wier afkomst hij van de comnenen afleidde, en die zich later als Hertogin van abrantes eenen naam gemaakt heeft; Generaal duroc had zijne hand aan de jonge en lieftallige dochter van den Markies van hervas gegeven. Anderen hadden hunne gemalinnen uit Duitschland, uit Italië, van Malta enz. medegebragt. Onder de geborene Françaises, die zich in dezen kring deden onderscheiden, behooren de vrouwen van moreau en van macdonald genoemd te worden. De laatste, eene jonge dame van de grootste verdiensten, was vroeger eene freule de montholon, en daarna weduwe van den Generaal joubert, die in het jaar 1799 bij den veldslag van Novi gesneuveld was. Doch alle deze vrouwen werden overtroffen door de hoogberoemde schoonheid van den dag, Madame recamier, de gade van den bankier, die in zaken, welke hij met de Regering gedaan had, een groot vermogen had verworven, en thans een der Nabobs van de Chaussée d'antin was. Het waren juist niet de trekken van het aangezigt, die de schoonheid van Madame recamier uitmaakten, maar de frischheid er van: het doorschijnende inkarnaat, dat in den dampkring van Parijs zoo zelden en dan nog slechts kortstondig gevonden wordt. Hare bescheidenheid in houding en manieren, hare weinige spraakzaamheid, hare koele hoffelijkheid lieten destijds de vrouw vol geest en vernuft niet raden, die zich later in den gezelschapskring bij Madame de stael deed opmerken, en die, toen zij reeds ver voorbij den tijd harer jeugd was, nog in staat geweest is, mannen als chateaubriand en ballanche in geestdrift te brengen. Weldra nogtans ontdekte men, dat haar gedrag eene bestudeerde rol was, en dat zij, hetgeen haar was opgegeven, met zorg vervulde. Haar man, die haar vader had kunnen zijn, scheen haar alleen genomen te hebben, om de honneurs van zijn huis op te houden, en er regt veel menschen heen te lokken. Hetgeen haar nog meer onderscheidde was de sierlijke, maar tevens kostbare eenvoudigheid harer kleeding, die zeer afstak tegen de bonte pronkzucht, welke in den tooi van andere dames door- | |
[pagina 357]
| |
straalde. Madame recamier droeg niets dan ligte, door frischheid schitterende kleederen van het fijnste luchtigste en witste Indische neteldoek, en geene andere kleinooden, dan twee of drie snoeren uitgelezen parelen. Deze eenvoudigheid, die ontegenzeggelijk van haren fijnen smaak getuigde, kwam, naar men zeide, haren man jaarlijks op honderdduizend francs te staan. Haar bed was met eene kleine kanten sprei versierd, welke men op dertigduizend francs schatte. De overige huisinrigting was op diezelfde leest geschoeid. - Een jaar daarna was het huis recamier uit de handelswereld verdwenen. De innemendste vrouw uit dien tijd was, in mijne oogen, nog steeds Madame tallien; die Madame tallien, van welke men zoo veel kwaads gesproken en die meer goed gedaan heeft, dan menige heilige. Zij was van geboorte eene Gravin cabarrus; haar vader had het plan tot de St. Karlos-bank te Madrid ontworpen, en was met zijne nog zeer jonge dochter naar Parijs gekomen. Met haar zestiende jaar werd zij de gemalin van den Markies fontenay, die in korten tijd zijn vermogen verteerd had, en emigreerde, na in eene scheiding bewilligd te hebben. De bloeijende teresa bleef in Frankrijk, waar hare jeugd en schoonheid, hare verhitte begrippen en de omwenteling voor haar zoo vele gevaarlijke klippen werden. Men heeft haar de venus der revolutie genoemd, en inderdaad was zij een klein meesterstuk der natuur. Sedert moeder eva had er misschien nog geene zoo verleidelijke vrouw bestaan; geene harer zusteren verstond zoo innemend te glimlagchen als zij. Alles bewonderde hare welgevormde leest, haar schoonen arm, de lieftalligheid harer bewegingen. Aan niets kon de geringste onvolkomenheid bespeurd worden, dan aan haren neus; doch deze kleine onregelmatigheid werd te naauwer nood bemerkt bij den verblindenden glans harer oogen, die zoo vele veroveringen gemaakt hadden. - Maar hare beroemdheid grondde zich op nog geheel andere voortreffelijkheden dan die, welke een schoon gelaat verleent: op eene alles overtreffende goedheid van hart; op een gevoel van menschlievendheid, dat geene opofferingen ontziet; op de menigte ongelukkigen eindelijk, welke zij aan den dood ontrukt had. De Markies de paroy, wiens vader door haar gered was geworden, zeide van haar: | |
[pagina 358]
| |
‘Ik ben getuige geweest van het goede, dat zij gedaan heeft, maar ook tevens getuige van hetgeen zij leed, niet al het goede te kunnen doen, wat zij wilde.’ Nimmer heeft het menschelijke hart eene grootere lofspraak ontvangen. Madame tallien heeft zich eene plaats in de geschiedenis verworven. De gedrogten uit de Conventie, met name de beruchte collot d'herbois, beschuldigden haar, dat zij door de kracht harer bekoorlijkheden den gang der revolutie gestuit had. Inderdaad was het ophouden der proscriptiën te Bordeaux en het levensbehoud van vele reeds voor het schavot bestemde menschen de prijs harer gunstbewijzen jegens den Proconsul der republiek, die naar gemelde stad gezonden was, om er het laatste overschot der Girondijnen te verdelgen. De schoone teresa had met de Girondijnen in verband gestaan. Na hunnen val wilde zij zich naar haren vader in Spanje begeven. Te Bordeaux werd zij, als verdacht, in den kerker geworpen. Nu vormde zij het ontwerp om tallien, dien zij reeds uit Parijs kende, voor haar lot en voor dat van verscheiden anderen, die met haar in denzelfden kerker zuchteden, te winnen. Hare eerste zamenkomst met hem verschafte haar reeds eene volledige overwinning, waarvan zij met evenveel bekwaamheid als moed gebruik maakte. Men verhaalde, dat elke harer blikken den verschrikkelijken inquisiteur eene genadeverleening ontwrong. Mij dunkt, dat de menschheid over zulk een gedrag niet behoeft te blozen. Madame tallien droeg ook vermogend bij tot den uitslag van den 9 Thermidor, die aan de bloedige overheersching van robespierre een eind maakte. Toen zij naar Parijs teruggekomen was, nam men haar andermaal gevangen, ondanks de stappen, welke de destijds nog magtige tallien te haren behoeve gedaan had. Alstoen beproefde zij eene omwenteling op hare manier. Den 7 Thermidor schreef zij aan tallien, ‘dat zij van robespierre's val gedroomd had, maar dat de jammerlijke bloohartigheid van tallien er schuld aan was, dat zij in Frankrijk niemand meer vinden zou, om haren droom tot waarheid te maken.’ Deze krachtige taal mistte niet de vereischte werking te doen. Op den 9 Thermidor bestijgt tallien, die nog steeds door eenen alvermogenden hartstogt voor de schoone gevangene bezield was, het spreekgestoelte, beschuldigt van daar opentlijk den dwingeland, | |
[pagina 359]
| |
en bewerkt diens val. Tot belooning ontvangt hij de hand der vrouw, die hij aanbad: den 28 December 1794 werd zij zijne gade. Reeds door deze daad alleen zou Madame tallien met evenveel regt een nationaal gedenkteeken verdiend hebben als die beroemde johanna maagdelijker gedachtenis. Deze deed den moed van een zwakken koning herleven, de andere ontwapende de woede van alvermogend gewordene schrikgedrogten.Ga naar voetnoot(*) Zelfs op het lot van den man, die, kort na den hier verhaalden ommekeer, met zulk een voorbeeldeloozen luister begon te schitteren, bleef Madame tallien niet zonder invloed. Men verhaalde dat, kort na de belegering van Toulon, een jong mensch zich aan haar liet voorstellen. Die hem binnenleidde was een harer vertrouwde bedienden en heette battiste. Het jonge mensch verklaarde, dat hij van alles ontbloot was, en wees haar, als bewijs, zijn rok, door welken de ellebogen naar buiten zagen. ‘Burger tallien’ moet hij haar gezegd hebben, ‘heeft thans over alles te gebieden; dat hij toch zoo goed wilde zijn, mij laken van het maximum te doen uitreiken!’ Eenige dagen daarna moet battiste den verzoeker, wien zij hare hulp had toegezegd, een stuk laken gebragt hebben, en deze aldus verhoorde verzoeker was niemand anders dan de toekomstige Generaal bonaparte. Zoo men al genegen mogt zijn deze anecdote in twijfel te trekken, dit ten minste is zeker, dat de jonge bobaparte middel vond, om in het salon van Madame tallien toegang te erlangen, dat hij daar barras ontmoette, en Madame beauharnais leerde kennen, die destijds de vertrouwde vriendin der schoone gastvrouw was. Deze vriendschap dagteekende nog uit den kerker, waar zij, tijdens het schrikbewind, te zamen gevangen gezeten hadden. Sedert dien tijd waren zij bijna onafscheidelijk geworden; men zag ze altijd bij elkander en altijd op gelijke wijs gekleed. Toen bonaparte Consul geworden was, handelde hij niet zeer grootmoedig jegens zijne schoone beschermster. Er was hem, gedurende den krijgstogt in Egypte, zoo als men zegt, een vloo in het oor gezet, en velerlei geschreven over den vertrouwden omgang zijner gemalin met Madame tallien. Het | |
[pagina 360]
| |
eerste wat hij, bij zijne terugkomst, van josephine vorderde, was, dat zij met hare vriendin zou breken. De poorten der Tuileriën bleven voor de vrouw gesloten, van welke een eenige blik toereikend geweest was, om aan den gang der revolutie eene geheel andere rigting te geven. Ik geloof intusschen, dat de kleine écarts der schoone Dame den Eersten Consul slechts een voorwendsel tot zijne strengheid geleverd hebben. De tegenwoordigheid eener zoo beroemde persone als Madame tallien, welker invloed op schoonheid en geest gegrond was, hinderde hem, en deed hem misschien vreezen, dat zij, eenmaal ten hove toegelaten, aldaar in vele dingen een lastig overwigt zou kunnen erlangen. Hij plaatste bij zijne gemalin eene dame, wier zeden haar tot een toonbeeld maakten van geregelde levenswijze, en die even uitstekend was in kundigheden als in gedrag, te weten Madame de rémusat, geboren de vergennes, kleindochter des Ministers van dien naam onder lodewijk XVI. Over het algemeen was napoleon, toen hij aan het gezag was gekomen, er op gesteld, zich met oude namen te omringen, en in het geval, waarvan wij spreken, kon hij inderdaad geene gelukkiger keuze doen. De gesprekken met Madame de rémusat vormden voor napoleon, zoo wel als voor talleyrand, het meest geliefkoosde onderhoud. Madame tallien gedroeg zich tegenover de nieuwe regering zoodanig, dat ook niet het ligtste verwijt haar treffen kon. Hare grondstellingen, zoo wel als haar smaak, waren niets minder dan anti-monarchaal. Hare betrekkingen met de voorstanders der Republiek waren slechts toevallig geweest; men had haar zelfs verdacht gehouden, tijdens den 13 Vendémiaire, aan de woelingen ten behoeve eener Monarchie niet vreemd gebleven te zijn. Onder het Directoire was haar salon de verzamelplaats van alles, wat eenigen invloed bezat. De schoone vrouw oefende een groot vermogen uit op barras en bediende zich van hem om voor dezen en genen gunsten te erlangen, hetgeen haar den bijnaam van Notre Dame de bon secours verwierf. Generaal valence, wiens vrouw zij gered had, bragt dit woord in zwang. Sedert den 18 Brumaire echter nam zij eene volstrekte onzijdigheid in acht. Bij mijne aankomst te Parijs had zij zich van tallien formeel doen scheiden, nadat zij reeds lang met hem niet meer had zamengewoond. | |
[pagina 361]
| |
Men kan wel denken, dat zij de eerste gelegenheid hiertoe had aangegrepen, daar zij hem geene eigenlijke liefde toedroeg. Onder het Directoire had daarenboven tallien reeds allen invloed verloren, en hij zag zich eindelijk genoodzaakt, eenen ondergeschikten post bij het Contrôle van Egypte aan te nemen.Ga naar voetnoot(*) Nog altijd ontving zij gezelschap, maar zonder eenige praal. Haar verklaarde minnaar was destijds de Heer gaudin, later Hertog van Gaëta. In het jaar 1805 huwde zij den Graaf caraman, die naderhand bij erfenis den titel van Prins van Chimay verkreeg, en van dien tijd af was haar gedrag onberispelijk. Deze echtvereeniging werd echter kerkelijk niet erkend, dan na den dood van den Heer de fontenay, haren eersten gemaal; de met tallien aangegane verbindtenis was nooit kerkelijk ingezegend geworden, en dus door scheiding ontbindbaar. Welk oordeel men over het levensgedrag dezer vrouw ook moge vellen, zij verdient vele verontschuldiging, omdat zij gewigtige diensten bewezen, veel ongeluks afgewend en steeds geijverd heeft in wèl te doen. De ter dood bestemden, welke zij aan het schavot heeft ontrukt, zullen gewis van den hemel genade voor haar hebben afgesmeekt. Met een goed geweten kon zij zeggen: ‘Nooit heb ik eene traan doen vergieten, nooit haat toegedragen, nooit den wensch gekoesterd mij te wreken.’ Deze woorden sprak zij tot haren zoon eduard, toen die haar zeide, dat men Mémoires over haar wilde uitgeven. De Heer delatouche heeft haar in zijnen roman wezenlijk mishandeld. - Zij stierf in 1835 aan eene leverziekte, en had tot aan het eind hares levens een groot gedeelte van hare schoonheid weten te behouden. De Eerste Consul deelde den tijd, dien de staatszaken hem overlieten, tusschen Malmaison en St. Cloud. Te Malmaison zocht hij van zijne afmattende werkzaamheden verademing, tusschen de bedden van bloemen en zeldzame gewassen, welke zijne beminnenswaardige gemalin aldaar tot voorwerpen van hare zorg en liefhebberij gemaakt had; te St. Cloud overpeinsde hij de stappen tot zijne aanstaande | |
[pagina 362]
| |
keizermagt. Zoo even had men david's schilderstuk van den overtogt over den St. Bernard ten toon gesteld; het kon als een titelvignet beschouwd worden van de groote geschiedenis, welke hij, die de hoofdfiguur dezer afbeelding uitmaakte, bestemd was eerlang te ontrollen. David schilderde dit stuk driemalen; de drie tafereelen waren door niets onderscheiden dan door de kleur van het paard, dat den nieuwen caesar droeg. Het eerste, dat bonaparte zelf behield, vertoonde een bruin paard. De eene kopie ontving de Koning van Spanje, de andere kwam naar Milaan. Te St. Cloud hield de Eerste Consul ook het eerste groote lever, waarop de vreemde dames ontvangen moesten worden. Dit schouwspel, want het was er een, had op een zeer regenachtigen dag der maand Februarij plaats. Het was tegen het middaguur aangezegd, en ieder haastte zich, om er ten bepaalde tijde te zijn. Het doorluchtige paar verscheen echter eerst ten vijf ure. Nooit zal ik het ongemak van dien dag vergeten. Ieder was en grande tenue: de groot-ambtenaren, Ministers, Staatsraden, droegen een nieuw kostuum met verscheiden borduursels in zijde; - alle dames waren kostbaar getooid. De Gezanten en vreemde Ministers waren, ondanks het slechte weder, in hunne prachtigste ekwipaadjen verschenen. Alleen de Oostenrijksche Ambassadeur maakte hierop eene uitzondering; hij kwam in een oud, leelijk rijtuig, door twee ellendige knollen getrokken. Zijn geborduurde rok, zonder kraag, was nog, naar hetgeen vrolijke spotters beweerden, uit den tijd, toen hij, kort na het huwelijk van marie antoinette, Keizer joseph naar Frankrijk begeleid had. Dit belette nogtans niet, dat de oude Diplomaat te Parijs zeer gezien en bemind was. Ik had tijd genoeg om de galerij van St. Cloud te leeren kennen, die destijds juist niet rijk aan meesterstukken was. Aller aandacht was op de boven vermelde schilderij van david gevestigd. Men had de oplettendheid chocolade, madera en soortgelijke ververschingen te doen voordienen, en ik kan verzekeren, dat het buiten deze voorzorg niet zonder flaauwten zou zijn afgeloopen. De receptie-zaal lag ter regterzijde van de galerij. De dames spoedden zich post te vatten, uit vrees geene plaats te zullen vinden. De ongeduldigste en die zich vóór alle an- | |
[pagina 363]
| |
deren in het oog wilde doen vallen, was Prinses d., die zich in het hoofd had gezet, dat zij de aandacht van den Eersten Consul had getrokken. Zij vertoonde nog eenige overblijfsels van schoonheid, en schitterde met behulp harer diamanten als eene zon. Ik was nieuwsgierig de ontwikkeling dezer zonderlinge krankzinnigheid te zien, en plaatste mij naast haar. Eindelijk verkondigt de huissier de nadering der doorluchtige personen; de dubbele deuren openden zich, en reeds bemerk ik, dat mijne Prinses zenuwachtig aangedaan begon te worden. De Eerste Consul droeg de groene uniform der guides te paard; zijne gemalin een kleed van witte, zeer dikke zijden stof. Zij begon haren rondgang links van de deur, door welke zij binnengetreden was; haar gemaal volgde haar op een kleinen afstand. Zeer tevreden scheen hij over den schitterenden kring, die de zaal vervulde; over de verzameling van al wat beroemd en voornaam was, die zich bijna verdrong, om hem hulde te brengen en eenen blik van hem te ontvangen. Madame joséphine was in eenige verlegenheid, om verpligtende uitdrukkingen voor elk der aanwezigen te vinden; daar zij de meesten niet kende en hunne namen voor het eerst uit den mond van den préfet du palais, die haar volgde, vernam. De hartkloppingen der Russische Prinses werden sterker, hoe nader de man, die het voorwerp harer vereering was, ons kwam. Aan hare regterhand stond eene Italiaansche dame, zeer bescheiden in hare houding en tooi, van middelbare grootte, en van middelbare schoonheid; maar met gelaatstrekken vol verstand en geest. Voor deze dame bleef de Eerste Consul staan; zeer genadig sprak hij, ten minste wel vijf minuten lang, met haar; vervolgens ging hij zwijgend bij Madame d. voorbij, vergenoegde zich met eene koele buiging van den hals, en verwaardigde zich daarbij te naauwer nood haar aan te zien. Dit was voor eene zoo hoog gespannen eigenliefde te veel; de goede vrouw was niet sterk genoeg, om eene zoo grievende teleurstelling te verdragen; zij verloor alle contenance, en hare knieën knikten. Gelukkigerwijs spoedde het tooneel ten einde. Bij het afklimmen van den grooten trap moest de Prinses zich laten ondersteunen; zij verzocht den Heer de talleyrand, die in de nabijheid was, haar de dienst te willen bewijzen, voor haar verlof te vragen, om in eene der zalen van het rez de chaussée eenigzins op haar verhaal te komen, alvorens naar Parijs terug te kee- | |
[pagina 364]
| |
ren. Er ontbrak niet veel aan, of dit avontuur zou haar op het ziekbed geworpen hebben. ‘Terwijl ik hier deze anecdote van Prinses d., die, op hare kleine ijdelheden na, eene beminnelijke en voortreffelijke dame was, verhaal, herinner ik mij eene andere Russin, die omstreeks denzelfden tijd mede in iets zeer belagchelijks verviel. Zij had in hare jeugd bij de Petersburger orgies tant soit peu eene rol gespeeld. Eerefreule bij Keizerin katharina zijnde, moet zij zelfs, naar luid van masson's Mémoires russes, die in 1801 het licht gezien hebben, wegens eenige onvoegzaamheden ernstig zijn bestraft geworden. Te Parijs beving haar de lust, om, voor de buitenlanders en de nieuwe fashionables, salon te houden. De hemel mag weten, hoe zij op het denkbeeld verviel, om met de gemalin van den Eersten Consul in eene vertrouwelijke betrekking te willen treden. Na vele vruchtelooze pogingen gelukte het haar, eindelijk, op zekeren dag, toegang in de kleine appartementen der Tuileriën te erlangen. Zij was nu de echtgenoot van een Senaatslid, was ver sur le retour, en zonder eenig spoor van schoonheid; doch het ontbrak haar niet aan eene zekere lieftalligheid en aan een zweem van vernuft. Beide deze eigenschappen werden met alle kracht te werk gesteld, om van haar, naar wier vriendschap zij trachtte, eene goedgunstige ontvangst te verwerven. Aan haar geheel gedrag zou men haar voor eene Russische bespiedster hebben kunnen houden. Madame bonaparte leed dien dag onder eene verkoudheid, die haar dwong, veelvuldig gebruik van haren zakdoek te maken. Nu gebeurde het, dat deze doek haar ontviel. De Russin raapte dien snel van den grond op. Madame bonaparte wil haar den doek weder afnemen en verontschuldigt zich daarbij in de wellevendste uitdrukkingen over hare onbehendigheid; doch wat zij doet of niet, haren doek krijgt zij niet weder. Men drukt dien aan het hart; men bidt, dien te mogen behouden; men smeekt, dit stukje batist, als eene dierbare gedachtenis van dit gelukkig oogenblik, te mogen bewaren. Vruchteloos wordt het aanzoek afgewezen; de verzoekster volhardt, en draagt haren vochtigen buit, zorgvuldig in haren boezem verborgen, met zich naar huis. Men kan wel begrijpen, dat ook deze dwaasheid rijke stof tot lagchen opleverde. - Met de arme Madame ***, wier salon ik van tijd tot tijd bezocht, uit hoofde van zekere personen, die men er aantrof, liep het zeer slecht af. Een | |
[pagina 365]
| |
paar jaren na deze zakdoek-historie werd zij uit Parijs verdreven, omdat zij te haren huize een tripot hield. De hazardspelpachters, zich grondende op hun uitsluitend voorregt, hadden eene klagt tegen haar ingebragt. - Hare soupers waren mede bekend als de slechtste van geheel Parijs. Gewoonlijk begonnen zij met eene zoo dikke soep van rijst, dat aan deze alleen ook de sterkste eetlust reeds genoeg had.
De familie van den Eersten Consul leefde, zijn zwager murat uitgezonderd, die Gouverneur van Parijs was, zonder opzien te verwekken. Zijne moeder, eene achtingwaardige vrouw, op wier smaak en gewoonten de fortuin van haren zoon niet den geringsten invloed had, vertoonde zich aan het nieuwe hof niet. Josef, de oudste broeder, was met de geheime policie belast. Lucien was zoo even uit Spanje teruggekomen, werwaarts hij met eene zending was afgevaardigd geweest, en van waar hij de eerste fraaije schilderstukken der Spaansche school, die men in Frankrijk te zien kreeg, had medegebragt. Destijds gold hij voor eenen bewonderaar van Madame recamier. Ontegenzeggelijk had hij op den dag van den 10 Brumaire zijnen broeder gewigtige diensten gedaan; maar zijne grondbeginselen smaakten nog te zeer naar het Republikeinsche stelsel, en naar de school van sieijes, om met de inzigten van den aanstaanden Keizer bijzonder te strooken. Louis bonaparte was ter gelegenheid der troonsbestijging van Keizer alexander naar Rusland gezonden geworden. Hij was een voortreffelijk jong mensch, met uitmuntende gaven van hart en hoofd, vrij van alle trotschheid, aan de studie toegedaan, en van al de gebroeders misschien de meest geschikte om een volk gelukkig te maken. Echter droeg hij reeds toen de kiemen der ziekte in zich, die hem geheel zijn leven door heeft gefolterd. Des Consuls oudste zuster elisa, die in vroeger tijd een onverstandig huwelijk gesloten had, verscheen niet in gezelschap. Overigens was zij de geestigste der drie zusters, ofschoon het ook de overige niet aan vernuft ontbrak. Caroline, murats gemalin, bezat ontegenzeggelijk de beste manieren, en beviel daardoor algemeen. Pauline, la beauté de la famille, had kort te voren haren gemaal, den Generaal leclerc, voor St. Domingo verloren. Zij was eenigzins eigenzinnig, maar toch napoleons lieveling. Even- | |
[pagina 366]
| |
wel hield hij haar voor ligtzinnig en onbedachtzaam; ook daarom niet in staat met achtbaarheid eenen troon te kunnen bekleeden. Zij moest zich derhalve met het groote vermogen van Prins borghese vergenoegen, die, geloof ik, van al hare aanbidders de minst begunstigde was. ‘Des Consuls eigene gemalin was van geene staatkundige beduidenis; alleen aan haren hoogen stand had zij de opmerkzaamheid, die men haar bewees, te danken. Deze negatieve hoedanigheden bevestigden haar waarschijnlijk in de gunst van haren gemaal, die eene vrouw, welke door haren geest schitterde en zich in zaken van staat mengde, zeker ongaarne naast zich zou hebben gezien.’ De schrijver, die over het algemeen zich niet zeer gunstig voor josephine toont, spreekt hier in harde uitdrukkingen over hare spilzucht. Hij beweert, dat zij reeds in het eerste jaar van het Consulaat voor twaalfmaal honderdduizend francs schulden gemaakt had, en dat de talleyrand en ouvrard de zaak in orde gebragt en het te kort gedekt hebben. In later tijd waren hare schulden weder tot tien millioen aangegroeid. ‘Het eenigste bruidsgeschenk van bonaparte aan zijne gade,’ zegt hij verder, ‘was een zeer eenvoudig halssieraad: eene van hair gevlochtene keten, die tot slot een gouden schild had, waarop in émail de woorden stonden: au destin (aan het noodlot). - Als napoleon in later tijd van zijne beide gemalinnen sprak, was hij gewoon te zeggen: ‘de eerste vroeg nooit om geld, maar overal had zij schulden; de andere aarzelde nimmer om geld te vragen, wanneer zij 't niet meer had, 't welk nogtans niet dikwijls gebeurde. Nooit dacht zij er aan iets te koopen, dat zij niet betalen kon.’ - De secrétaire des commandemens van Keizerin joséphine was de ongelukkigste mensch, die er leefde. Onophoudelijk zag hij zich bedreigd: òf hij liep gevaar, bij zijne gebiedster in ongenade te vallen, wanneer hij geene toereikende middelen tot hare dolle verkwistingen wist te verschaffen; òf hij moest, wanneer het hem niet gelukte de schuldeischers tot zwijgen te brengen, den toorn van zijnen heer verduren, en ieder weet, welken schrik napoleons gramschap inboezemde. - Madame joséphine schreide ligt, en om de onbeduidendste reden; maar, zoo ras Madame germond, toenmaals de beroemdste kleedermaakster, of duplan, de bekwaamste kapper, haar het een of | |
[pagina 367]
| |
ander nieuw uitgedachte tooisel aanboden, of haar een nieuw stel juweelen gebragt werd, vergat zij alles wat haar een oogenblik te voren nog diep had bedroefd. Bourienne beweerde, dat haar leven zeer kort zou voorkomen, als men er den tijd van aftrok, dien zij met schreijen en met in den spiegel kijken had doorgebragt. Doch Madame bonaparte had ook andere, zéér achtingwaardige eigenschappen. Zij was met de trouwste liefde aan haren echtgenoot gehecht; evenwel nog méér aan zijnen roem dan aan zijnen persoon. Zij was de teederste moeder, zeer bezorgd voor hare verwanten, en over hare grenzenlooze weldadigheid is maar ééne stem. ‘De Eerste Consul, die in den vroegsten tijd van zijn echtverbond zijne gade werkelijk beminde, koesterde eene gelijke genegenheid voor hare kinderen. Haar zoon, eugène beauharnais, was in den tijd, waarvan ik spreek, officier bij de guides der Consulaire garde. Hare dochter, hortense, die door al te groote liefde harer moeder bedorven, maar toch met de uiterste zorg door Madame campan opgevoed en onderwezen was, trachtte naar eenen troon. Louis bonaparte was voor haar bestemd; doch nimmer zijn twee menschen minder voor elkander gepast geweest. Op den dag hunner bruiloft was reeds hunne scheiding voorbereid.’ In den verderen loop zijner schildering van het tijdstip gaat onze Schrijver over tot het vermelden der staatkundige gebeurtenissen, die de verbreking van het traktaat van Amiens voorafgingen en vergezelden. In dit overzigt van zaken, genoegzaam algemeen bekend, zullen wij hem niet volgen. |
|