Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1849
(1849)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
Mengelwerk.Ridder Wolfert van Borselen van ter Veere, de laatste van dien naam.
| |
[pagina 330]
| |
van eenige oogenblikken onzes levens aan de nagedachtenis onzer vaderen vooral dan zijn, wanneer hoofd en hart gelijkelijk daartoe gedreven worden, wanneer wij gevoel en rede beide tot onze geleidsters hebben. Er is een tijd geweest, - en moge hij nimmer terugkeeren! - waarin ons Vaderland herhaaldelijk het tooneel is geweest van binnenlandsche beroerten; waarin de bewoners van dezen zoo gezegenden bodem steeds vijandelijk tegenover elkander stonden, altijd gereed tot bloedvergieten en verwoesten; - waarin de onderscheidene kleuren en leuzen, en de schampere namen der partijgangers konden doen gelooven, dat het vreemden waren, die onder de inboorlingen de jammeren des oorlogs hadden gebragt en onderhielden; - waarin de partijhaat bij de geslachten werd erfelijk gemaakt, zoo wel bij aanzienlijken als bij geringeren; - een tijd, waarin het gemeene Vaderland deszelfs ondergang nabij was, en overal met het bloed der ingezetenen gedrenkt, en bij nacht door de vlammen van geplunderd wordende steden of aan vernieling prijs gegevene sloten verlicht werd. - De Hoeksche en Kabeljaauwsche twist heeft een einde genomen onder maximiliaan van oostenrijk, nadat hij gedurende meer dan honderd-vijftig jaren had gewoed, en tot driemalen toe met ongekende hevigheid uitbrak en opblaakte. De geschiedschrijvers zeggen het, zij nam een einde; maar als men de roerselen van der menschen daden betracht; als men niet enkel blijft hangen aan hetgeen hen oogenschijnlijk deed handelen, dan rijst er wel eens twijfel bij ons op, of dezelfde beginselen, welke hunne daden bestierden, niet nog ten huidigen dage onder ons hervonden worden, hoewel zij zich, bij veranderden godsdienstigen en staatkundigen toestand, slechts gewijzigd openbaren kunnen. In alle woelige tijdperken ziet men groote mannen opstaan, die door hunne heldendaden de onsterfelijkheid aan hunnen naam weten te verbinden, en als aanvoerders hunner partij uitblinken, door onvermoeibare pogingen om de belangen hunner aanhangers voor te staan; - maar zeldzamer ziet men te midden van dergelijke hartstogtelijke be- | |
[pagina 331]
| |
drijven de zoodanigen geacht of gevierd, die weêrstand bieden aan den vernielenden stroom, door dammen en dijken er tegen op te werpen, en die moeds genoeg hebben om met rustigheid de uitspattingen van verderf aanbrengende driften ernstig te bedwingen; zelfs ten koste van eer en aanzien, en met opoffering van eigen voordeel. Wanneer de tijdgenoot dan onbillijk is; de naneef behoort het niet te zijn, ja, mag het niet wezen. De roem van een waarlijk groot man moge eene wijle verdonkerd worden, weldra moet hij des te heerlijker zich vertoonen. Dergelijke gedachten hielden mij bezig toen ik voor de eerste maal het nu zoo nederige Veere bezocht, en van het voormalig trotsche kasteel Sandenburg niets meer ontwaarde dan de plek, waar het gestaan heeft, benevens eenige steenen, van welke nu, voor een gedeelte althans, eene hoeve aldaar is gebouwd. Zoo dikwerf ik vervolgens mij wederom daarhenen begaf, en het eerwaardig stadhuis betrad, en er eene voorhandene oude schilderij van de nu verdwenen vorstelijke woning beschouwde, herdacht ik den vorigen luister van het overoud geslacht der borselen, en kwamen mij de voornaamste lotgevallen dier Heeren van Ter Veere voor den geest. Heer wolfert van borselen van ter veere, de laatste van dien naam uit dezen tak der borselen, onderscheidde zich luisterrijk in het tijdperk, waarin hij leefde. Bij de laatste stuiptrekkingen der Hoeksche en Kabeljaauwsche twisten, heeft de partijgeest hem noch de rust noch de eere gegund, die hij in zoo ruime mate verdiende; maar voor den eerlijken en onpartijdigen onderzoeker der geschiedenis blijft hij niet te min een edel en verdienstelijk man, wiens leven niet nutteloos is voorbijgegaan. Gunt mij, W.T.! dat ik hem in enkele tafereelen voorstelle, zóó als hij bestond! Mogen u die schetsen door geene meesterlijke hand worden geleverd; wat zij moeten beduiden, is evenwel gewigtig genoeg en der overdenking allezins waardig. En mag mij, ondanks de gebreken, die er in zullen opgemerkt worden, uwe welwillende aandacht ten | |
[pagina 332]
| |
deele vallen, dan zal ik mijn arbeid ruimschoots beloond achten. - Is de bijval der toehoorderen niet de kroone des redenaars?
Op een helderen middag van de maand November 1468 zat Heer wolfert van borselen, in diep gepeins verzonken, voor een der vensterramen, die het kasteel Sandenburg uitzigt gaven op de zee. Het in de schaduw van dat kasteel gelegen, toen allengs in bloei toenemende, en heden ten dage zoo vervallene, Veere weergalmde nog van het gejoel eener menigte van burgers en krijgslieden; maar ofschoon het feest ook in het verblijf van den Heer van Veere was gevierd geworden, Heer wolfert had zich na den maaltijd aan het gewoel onttrokken. Het was hem eene behoefte in de eenzaamheid te zijn. Vol van den indruk der kerkelijke plegtigheden, welke hij had moeten bijwonen, nu zijn vader, Heer hendrik IV van borselen, aan de Hooge Geestelijkheid van Onze-lieve-vrouwe-kerk gifte gedaan had van het hoofd van den H. perpetuus, en van onderscheidene kostbare kerksieraden, die hem, ter belooning van zijne uitstekende dapperheid, in het beleg van Dinant betoond, door karel den stouten waren vereerd,Ga naar voetnoot(*) - Vol van dien indruk hoorde hij nog uit de verte de blijde jubeltoonen der feestvierende menigte; maar de hartelijkheid, waarmede zijn roemrijke vader, en hij-zelf, was ingehaald, zoo door de voornaamsten van den Lande, als door zijne eigene landzaten, had hem nog meer goed gedaan, dan de te zijner eere ingestelde feestdronk in de ouderlijke woning. Met welk eene wakkerheid en onbedwingbare geestkracht had de tot het uiterste gedrevene bevolking van het, aan den zoom der Maas, tegen steile rotsen gelegene, en als daar tusschen in geklemde Dinant, de herhaalde aanvallen van het leger van den Hertog van charolois afgeslagen, en langdurig het weinig geduld van dien | |
[pagina 333]
| |
Vorst geweld aangedaan, tot dat het ten laatste bezwijken moest! Nog deed het herdenken van die hardnekkige en bloedige verdediging, met al de jammeren, welke zij in haar gevolg had, hem, in kalmer uur, terugschrikken. Gelooft niet, W.T.! dat die met staal bekleede mannen, omdat zij op het slagveld wonderen van dapperheid verrigt hadden, hun gevoel hadden afgelegd! Wie den in het open veld bij Dinant, voor het front des legers door karel den stouten tot ridder geslagen edelen wolfertGa naar voetnoot(*) had gezien; toen hij zijne moeder johanna van halewijn bij zijne wederkomst in de armen viel, zou dit althans van hem niet kunnen veronderstellen. Dáár op Sandenburg, in dat woonvertrek, waar hem ieder voorwerp aan het verledene herinnerde, zag men hem meermalen dan eens staren in de zee, dan weêr, geheel in zich-zelven gekeerd, den strakken blik op 't een of ander huisraad gevestigd houden. Aldus in diepe gedachten verzonken, liet hij ook nu zijn oog weiden over den spiegel der zee, en herdacht met een dankbaar hart, hoe God hem had bijgestaan in de menigvuldige gevaren van den jongsten strijd, en wat al eere en voordeel hem, die naauwelijks acht-en-dertig jaren telde, bij het leven zijns vaders, reeds mogt te beurt vallen. Hij had een ruim uitzigt in de toekomst, die nog grooter eer en voordeel kon aanbrengen, en hem nuttig zou kunnen doen zijn aan zijnen Leenheer, en aan zijne eigene onderzaten. Maar wie durft zich plannen maken voor het toekomende, wanneer bittere smart voortdurend aan het harte knaagt? Met welke, juist niet geheel andere, maar ziel en ligchaam meer aangrijpende gevoelens, had hij in het jaar 1444, nog een jongeling zijnde, voor datzelfde venster gestaan, en gedurig uitgezien of lodewijk van schengen, destijds scheepskapitein, onder zijns vaders bevel, hem de beminnelijke maria stuart, dochter van Koning jacobus I van Schotland, nog niet toevoerde.Ga naar voetnoot(†) | |
[pagina 334]
| |
In haar, die aan hem bij verdrag verloofd was, zou hij de eerbare maagd leeren kennen, welke, bestemd om, in meer volwassen leeftijd (vermoedelijk in 1450), zijne gemalin te worden, in het ouderlijke huis verder zou worden opgekweekt. Nog waande hij die oorlogsvloot met de Schotsche en Borselensche kleuren versierd, den mond der Schelde te zien naderen. Nooit zou hij den dag vergeten, waarop hij haar zijne gade noemen mogt, die later voor de armen zich eene zoo weldadige moeder betoonde; want hij had in haar dien schat gevonden, welken hij gehoopt had in haar te zullen vinden, en dien de dood alleen hem ontrooven kon. | |
[pagina 335]
| |
En zoude niet voor zijnen geest dat onvergetelijk oogenblik oprijzen; toen de, nu drie jaren geleden ontslapene, geliefde hem bij zijnen behouden terugkeer uit Rome, in 1451, haar kind aanbood, hetwelk de toen achttienjarige Graaf van charolois (karel de stoute) ten doop gehouden en met zijnen naam beschonken had?Ga naar voetnoot(*) Het graafschap van Bochène, hem als huwelijksgift door maria van Schotland aangebragt, en tot zijnen dood toe door hem behouden, mogt hem hebben doen rijzen in aanzien, de deugden der beminnelijke vrouw, die zijne levensgezellin was geweest, gedurende bijna vijftien jaren, hadden in zijn oog veel meerder waarde, - en hoe gaarne bekleedde haar zijn teeder beminnend hart met al die voortreffelijke hoedanigheden, welke de leer zijner kerk aan de gezegendste onder de vrouwen toeschrijft, en waarmede het gevoel zoo gaarne instemt! Als hij in de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk te Veere, in eenzaamheid, bij haar praalgraf, voor het heerlijk altaarstuk, lag nedergeknield, waarop de Heilige Moedermaagd was afgebeeld, en dáár voor de ziel der vrome afgestorvene bad, dan waande hij dikwerf, door vervoering van zinnen, in die beeldtenis de gelaatstrekken zijner nu zalige maria te hervinden.Ga naar voetnoot(†) - Hij wist toen nog niet, welke andere, niet minder treffende smarten hem zouden aangrijpen op zijnen verderen weg. - Dáár lag nu die grenzenlooze zee voor hem, die zee, waarop zijn vader weldra onsterfelijken roem zou behalen, en hij-zelf als Luitenant en Kapitein-Generaal ten volgenden jare reeds het gezag over verscheidene oorlogsbodems voeren zou, en de bloem der Zeeuwsche Edelen zou voorgaan in den strijd voor de eer des Lands; en de belangen van den Graaf zou helpen handhaven.Ga naar voetnoot(§) Doch niet altijd bleven zijne gedachten bij het verledene bepaald: aangelegenheden, niet minder belangrijk, dan die des harten, vorderden zijne bezorgdheid. Altijd strijdende | |
[pagina 336]
| |
naast zijnen dapperen vader, had hij niet slechts de kansen van den oorlog te land en ter zee leeren kennen; maar de onverschrokkenheid diens vaders en de onophoudelijke strijdlust van karel den stouten moesten hem ook bedacht doen zijn, dat de gelegenheid, om in gevaren roem te verwerven, nog in lange niet zoude ontbreken, en dat het ook een dure pligt was, om, met zijnen vader, of, zonder dezen, doch met diens goedvinden, voor eigen have en goed zorg te dragen. Altijd toch berokkende de geslepen lodewijk XI den doldriftigen karel den stouten velerlei moeijelijkheden in zijne landen, en wikkelde hij dezen Vorst in uitputtende en vernielende oorlogen. Waren er, sedert zijn huwelijk met maria van Schotland, verscheidene kooplieden uit Brugge over Middelburg gekomen, die zich te Veere gevestigd hadden; het was pligtmatig niet alleen, om aan den ontluikenden koophandel middelen van vervoer door het bouwen van schepen te bezorgen; maar ook om te waken, dat Veere bleve eene veilige woonplaats voor de ingezetenen en eene tegen overval gedekte stapelplaats van koopwaren.Ga naar voetnoot(*) Welligt heeft zijn schrander brein reeds toen het plan gevormd of de noodzakelijkheid voorzien, om de muren van Veere aan de landzijde te vernieuwen, en de sedert genoemde Warwijksche poort te bouwen, hetwelk in 1471, dat is drie jaren later, geschiedde.Ga naar voetnoot(†) - Heer hendrik IV van borselen bekwam, wel is waar, voor zijne betoonde diensten in den Luikschen krijg vergoeding, door de begiftiging met Vlissingen, Westkapelle en Domburg, hoewel zij plaats had tegen eene voor die dagen niet onaanzienlijke somme gelds; maar deze beleening of verkooping, zoo als zij heette, bleek later slechts geschied te zijn voor het leven van Heer wolferts vader.Ga naar voetnoot(§) - Nadat hij gedurende eenigen tijd over dit alles in stille gepeinzen was verzonken geweest, stond hij van voor het vensterraam op, toen de avondklok van het kasteel de huisge- | |
[pagina 337]
| |
nooten weder bijeenriep, en begaf zich tot zijne ouders, die in genoegelijke zamensprekingen de laatste uren van den zoo plegtigen als vermoeijenden dag snel deden voorbijgaan. Meent niet, W.T.! dat ik u Heer wolfert hier voorstelle met hoedanigheden bekleed, die niet van zijnen tijd zouden zijn; de oude geschiedschrijvers zijn dáár, om niet alleen van zijne dapperheid, maar ook van zijn goede inborst en wèl ontwikkelde verstandelijke vermogens getuigenis af te leggen!
De schijnbare binnenlandsche rust, waarin de Nederlanlanders onder de strenge regering van karel den stouten verbleven, ten gevolge van de onophoudelijke oorlogen, die de bedrijvigheid van dien Vorst en zijner landzaten steeds hadden bezig gehouden; dreigde, na den ongelukkigen veldslag tegen de Zwitsers bij Nancy, weldra een einde te zullen nemen. De kroon ging over op de nog jeugdige Gravin maria, die, rijk aan deugden en erflanden, door Frankrijks Koning voor zijn zevenjarigen zoon; door Keizer frederik voor den zijnen ter vrouwe begeerd werd. Het hart der Vorstin sprak echter te luide voor den Keizerszoon, dan dat de mannelijk schoone maximiliaan, hoe arm ook aan geld en goed, niet hare hand zou hebben verworven, - en hoe bevallig wist zij die keuze van haar hart, onder den schijn van getrouwheid aan het door haren vader zaliger aan frederik gegeven woord, te bemantelen!Ga naar voetnoot(*) Doch het Land, waarover zij den schepter zwaaijen zou, verwachtte vergoeding van haar voor de onheilen en den druk, die de harde regering haars vaders den landzaten van allen rang en stand, zoo Edelen als Steden, had doen ondervinden. - Binnenlandsche vrede, opheffing van allen onbetamelijken naijver tusschen de Edelen en de Steden, verzoening van de zoolang nu eens verdrukte dan weer verdrukkende partijhoofden en hunne aanhangers, waren noodig tot het welgelukken eener krachtige poging, om ver- | |
[pagina 338]
| |
goeding voor het verledene, waarborgen voor de toekomst te erlangen. Het was dan ook niet enkel Holland, dat de Edelen der onderscheidene partijen zich te Haarlem op den 28 Januarij 1477 verzoenen, en later te Leyden, op den 4 Februarij van dat jaar, en laatstelijk te 's Gravenhage, op den 11 dier maand, beraadslagen en bepalen zag, wat zij als de regten en privilegiën dezer Landen meenden te moeten doen erkennen door de Lands-vorstin;Ga naar voetnoot(*) - ook Zeeland zag zijne Edelen zich bij hen aansluiten, en Heer wolfert van borselen - sedert 1474, bij zijns vaders overlijden, Heer van ter Veere en getreden in alle diens mannelijke leenen - die met blijdschap de verzoening der partijhoofden en de oogenschijnlijke beëindiging der Hoeksche en Kabeljaauwsche factiën had helpen tot stand brengen, ging de ter dagvaard geroepene Edelen naar Gent vooruit, om de Landsvorstinne gunstig te stemmen voor het aan haar te doen verzoek.Ga naar voetnoot(†) Omgeven, gelijk zij was, door vreemde raadslieden, was het voor deze Landen van het uiterste belang, dat een vertrouwd en gemoedelijk man haar 's Lands behoeften en wenschen verklaarde; opdat zij niet, door vreemden raad opgezet, gehoor gave aan de inblazingen van hen, die haar zouden trachten over te halen om te regeren eigenmagtig, alleen met ruggespraak harer raadslieden, en zonder acht te slaan op hetgeen bij elke huldiging des Vorsten aan de Landzaten was ingewilligd geworden. Dat wolferts tegenwoordigheid te regt als hoogst noodig kon worden beschouwd, heeft de ondervinding later doen blijken; of heeft niet de invloed des Heeren van Imbercourt en willem hugonet gewerkt op maria's handelingen, toen zij vertrouwelijk schreef aan Koning lodewijk XI, hoe zij voornemens was te regeren, en Heer wolfert met de verdere leden van het gezantschap verlegen liet staan, toen de Koning hem den eigenhandigen brief toonde, waarin gevoelens en plannen werden bloot gelegd, die in strijd waren, | |
[pagina 339]
| |
èn met hetgeen Heer wolfert van de Lands-vorstin openbaarlijk had vernomen, èn met het waar belang van 's Lands ingezetenen?Ga naar voetnoot(*) Het is hier de plaatse niet, om u in al hare pracht en waardigheid de vereeniging te beschrijven van Edelen, welke, tijdens de vasten van 1477, te Gent, zich ten hove bij de Gravin maria deed aanmelden. Voldoende is het, wanneer ik u herinner, dat een egmond, een wassenaar, een van sevenbergen, een van ijsselsteyn, de voornaamsten der Edelen waren, die bij de Vorstin werden toegelaten, om het verzoek der landzaten voor haren zetel te brengen.Ga naar voetnoot(†) Bemoedigend was het dáár, onder de Edelen, die de Vorstin omgaven, den stedehouder lodewijk van gruithuysen, te zien, tegen wien men geene andere grieve had, dan dat hij uit den vreemde was; en den Edelen wolfert van borselen van ter Veere, wiens aanhankelijkheid aan haren vorstelijken vader zoo heerlijk had uitgeblonken in het langdurig beleg voor Neuss, zoodat hij beroemd was wegens de aldaar bedreven schitterende wapenfeiten: door de Chronijkschrijvers als wonderen van dapperheid geroemd. - Dáár droeg men aan de Landsgravin de in schrift gebragte en ordelijk voorgestelde regten en privilegiën voor, waarop de landzaten de inhuldiging der Vorstin hoopten gegrond te mogen zien; en op den 14 van Lentemaand 1477 werd het Groot-Privilegie door Vrouw maria bekrachtigd, geteekend en bezegeld; dat Privilegie niet ten onregte door den Hoogleeraar trotz de eerste grondwet der Nederlanders genoemd.Ga naar voetnoot(§) Het is waar, dat kort daarna maximiliaan het heeft willen doen voorkomen, als of die erkenning van de regten der Edelen en der overige landzaten, en die bevestiging van de privilegiën der Steden aan eene minderjarige Vorstin | |
[pagina 340]
| |
zouden zijn afgedwongen geweest, en daarom niet moesten nageleefd worden; doch Gravin maria ontwaarde alras, welke treurige gevolgen het kon hebben, anders te handelen, dan beloofd was; toen zij te Gent gedwongen werd den val van hare geheime raadslieden imbercourt en hugonet aan te zien, die aldaar werden om hals gebragt. Te regt hebben grotius en anderen, zóó ook trotz,Ga naar voetnoot(*) aangetoond, dat de Gravin wel degelijk aan die grondwet was gehouden, en de niet inachtneming van erkende regten en privilegiën, door maximiliaan, als eene schennis van trouw en eed moet aangemerkt worden, vermits hij derzelver handhaving bezworen had. Heeft bilderdijk dan niet zich-zelven vergeten, als hij, in zijnen afkeer van de beginselen der Hoeksche partij, van den Hoogleeraar cras zegt, dat deze ‘de onbeschaamdheid’ heeft gehad, het Groot-Privilegie door een zijner leerlingen te laten verdedigen?Ga naar voetnoot(†)
Hartelijk was de verzoening geweest tusschen Hoekschen en Kabeljaauwschen; zij hadden wederzijds beloofd elkander niet weder van het kussen te zullen dringen, maar, bij gelijken last, ook een gelijk aandeel in de eereposten te willen verwaarborgen, en nu, bij het Groot-Privilegie, maria van bourgondië beloofd had, om naar oude herkomsten geene vreemdelingen meer met ambten te bekleeden, zag men met gespannen verwachting de keuze der Vorstin te gemoet, omdat lodewijk van gruithuysen als Stadhouder van Holland en Zeeland zou moeten aftreden. Wolfert van borselen van Ter Veere werd tot die hooge waardigheid geroepen, en ofschoon vele Hollandsche Edelen daardoor te leur gesteld waren, berustte men toch aanvankelijk in die keuze. Verwondert er u niet over, W.T.! dat die keuze niet toegejuicht werd. Ik heb de verzoening der partijschappen | |
[pagina 341]
| |
hier boven, met bilderdijkGa naar voetnoot(*) ‘hartelijk’ genoemd;Ga naar voetnoot(†) doch de uitmonstering van de voorname Hoeksche Edelen, brederode en montfoort uit het gezantschap aan maria, en zulks onder nietige voorwendsels;Ga naar voetnoot(§) en de naijver op Heer wolfert, omdat men hem voor eenen Hoekschgezinde wilde doen doorgaan, daar hij geen ijveraar of partijganger was, bewijzen, dat die verzoening der factiën niet zóó hartelijk geweest is, als het wel scheen;Ga naar voetnoot(**) en de uitgebroken onlusten te Hoorn en te Gouda, omdat de dáár op het kussen zittende Regenten geene behoorlijke rekening en verantwoording konden of wilden doen, of wel omdat zij niet naar den smaak der andersgezinden waren, zetten aan dit gevoelen eenig gewigt bij. Maar Heer wolfert bood waarborgen aan, welke velen niet konden aanbieden. Zoo te land als ter zee; in den Warwikschen zee-oorlog, waar hij, onder het opperbevel zijns wakkeren vaders, de zege had helpen bevechten; en in 1472, toen hij de onlusten te Zierikzee hielp stillen, en in de Rhijnlanden, waar zijne dapperheid zoo heerlijk uitblonk, had hij getoond, welk een aan zijnen Graaf getrouw ridder hij was. Toen hij te Brugge, in 1478, door maximiliaan tot Ridder van het Gulden Vlies verheven werd, en deze eere toen aan geen der andere Edelen in de Nederlanden, behalve aan jan van egmond, ten deel viel;Ga naar voetnoot(††) - heeft men daarin eene erkentenis gezien van | |
[pagina 342]
| |
zijne groote verdienste en onbetwistbare aanspraken op het vertrouwen en de onderscheiding van zijnen Vorst; terwijl jan van egmond vermoedelijk dáárom door den Hertog vereerd werd, dewijl hij de leider was der Kabeljaauwsche factie, die, wel is waar, hare vaan nog niet had opgestoken, maar toch, naar ouder gewoonte, zich wederom meester zocht te maken van des Vorsten gunst. - Wanneer wij ons dien toenmaligen maatschappelijken toestand terugdenken, en ons voorstellen, hoe de aanzienlijksten en oudsten der Edelen elkander onderling den invloed op het landsbestuur waren benijdende; terwijl deze steun zochten bij 's Lands Graaf, gene bij de allengs in magt toenemende steden, die, òf voor geld òf ter belooning voor trouw en hulpbetoon, zich regten en privilegiën zagen toegekend; - hoe die steden-zelve, naar de stemming der Edelen, die er invloed uitoefenden, deze of gene partij waren toegedaan, en zelve tegenover elkander stonden; - hoe van den eenen kant de Kabeljaauwsche factie, te gelijk met de magt des Graven, den krachtigen invloed der Edelen op het beleid der Regering zocht te doen gelden, terwijl de Hoeksche partij streed om dien invloed te matigen; - dan zullen wij moeten erkennen, dat de Raadsheer van heemskerk in zijne Batavische Arcadia slechts in eenen zeer bepaalden en geheel betrekkelijken zin kan gezegd hebben: ‘dat de Hoeksche partij steeds voor de vrijheid gestreden heeft.’Ga naar voetnoot(*)
Het Stadhouderschap, aan Heer wolfert door Gravin maria toevertrouwd, bleef geene drie jaren aan hem opgedragen. Eene door Kabeljaauwschgezind gepeupel uitgevoerde plundering van het Hof te 's Hage, alwaar Heer wolfert als Stadhouder zijnen zetel had, door eene krachtige beteugeling in den smaak dier tijden gestraft, dwong hem niet slechts om zijnen zetel naar Rotterdam over te brengen, maar gaf aan 's mans vijanden het middel aan de hand, om hem bij maximiliaan het vertrouwen te doen | |
[pagina 343]
| |
verliezen. Op het laatst van het jaar 1480 werd het stadhouderschap door hem nedergelegd; moest men de Kabeljaauwschgezinde schrijvers gelooven, dan werd hij daarvan ontheven.Ga naar voetnoot(*) En nu keerde Heer wolfert terug naar zijn geliefd Sandenburg en tot zijne Veerenaars, die hem als mensch hoogachteden zoo als zij hem als Heer eerbiedigden en gehoorzaamden. Maar welk een verschil tusschen dat jaar 1468, waarin wij hem op dat kasteel Sandenburg bespied hebben, en nu! Toen was de rouw in zijne woning, en buiten pakten dikke wolken zamen aan den staatkundigen horizont; maar de lucht was nog grootendeels helder; en nu, was er vreugde binnenshuis, maar de fakkel der tweedragt werd in het land rondgezwaaid. Heer wolfert had vier jaren lang zijne hem zoo plotseling ontvallene maria van Schotland betreurd, toen hij, in Junij 1469, in tweede huwelijk trad met charlotte de bourbon, Hertogin van Montpensier.Ga naar voetnoot(†) Hij had haar onderscheiden, tijdens zijn vader als Groot-Admiraal van Frankrijk zich daar te lande ophield. - Toen hij zijne gemalin te Veere inleidde, juichten de ingezetenen, hopende, dat de jonge vrouw hunnen in zijn mannelijken leeftijd zoo zwaar beproefden Heer het leven zou weten te veraangenamen, door het verlorene te herstellen; vooral nu een hulpbehoevend kind de zorgen eener teedere moeder bij de eerste opleiding zoo zeer behoefde. Heeft het aan charlotte de bourbon mogen gelukken, om aan den man van haar hart, aan den vader harer kinderen een ongestoord geluk te schenken, en steeds met zachte hand de rimpels der zorgen van zijn voorhoofd weg te strijken? - Wat Heer wolfert gevoelde, toen hij zijnen vierjarigen lodewijk den eersten steen liet leggen van het thans nog aanwezig stadhuis te Veere, ten jare 1475, laat zich niet beschrijven;Ga naar voetnoot(§) - en mogt zijne echt | |
[pagina 344]
| |
gezegend worden met de geboorte van nog drie dochters, waarvan de oudste, anna, in geestrijkheid en bevalligheid hare zusters overtrof; het kon hem nooit het verlies vergoeden van dien lodewijk, die hem in nog teederder leeftijd ontviel, dan zijn karel, dat eenigste pand der echtelijke liefde zijner altijd onvergetelijke maria. Doch waar dwaal ik heen? Wat beweegt mij u te onderhouden met voorstellingen van geluk, als zoude in eene omgekeerde rede dáár nu blijdschap zijn, waar vroeger de rouw heerschte! - Dat echtelijk geluk, waarvan ik zoo even gewaagde, was reeds verwoest, toen Heer wolfert in 1480 op zijn kasteel Sandenburg terugkeerde. Toen hij, op 29 Julij 1479, uit Rotterdam schreef, dat men zijne dochter anna uit Veere naar zijne toenmalige verblijfplaats zoude geleiden, om haar bij zich in veiligheid te weten, was die dochter alreeds zijn troost over het verlies, dat hem ten vorigen jare (1478) had getroffen, in het overlijden zijner tweede echtgenoote.Ga naar voetnoot(*) Wie zou het ooit hebben voorzien dat de gematigde, van alle partijzucht afkeerige Stadhouder van Holland en Zeeland, wiens bestuur door onpartijdigheid gekenmerkt werd, zou verpligt worden, eensklaps dat Rotterdam te verlaten, te midden van den maaltijd, om er niet weder in te komen? Neen, die aankomst op dat vorstelijk verblijf zijner, vaderen was niet zóó, als wij het hem gaarne zouden hebben toegewenscht. Hij bleef wel altijd de vermogende Edelman, voorzeker de eerste Edele van Zeeland, wien de Graafschappen van Grandpré en Bochène, en de voornaamste Heerlijkheden op het eiland Walcheren toebehoorden; maar het verdriet van zijne goede bedoelingen miskend te zien; de smart van te moeten bezwijken voor de kabalen van hen, die hem vijandig waren, omdat hij bezworene regten wilde handhaven en door allen wilde doen eerbiedigen; en het somber uitzigt in 's Lands toekomst, dat, met die gezindheid van maximiliaan - in wien de Lands Gravin natuurlijk het volste vertrouwen | |
[pagina 345]
| |
stelde - 's Lands vrijheden geheel en al zouden worden te niet gedaan; - dit alles drukte hem neder. - En welke hand zou hem worden toegereikt, die hem uit dien staat van neerslagtigheid konde oprigten en aan zich-zelven wedergeven? Het was de hand eener vrouw. De geschiedenis heeft haren naam verzwegen; maar hoogst waarschijnlijk was het wel die zijner dochter anna, bij welke in te keeren, voor eenen desiderius erasmus een gunst was, van wege hare schranderheid en wetenschappelijke kennis, verhoogd door beminnenswaardige vrouwelijke zachtmoedigheid.Ga naar voetnoot(*) Die zucht tot overheersching der landzaten door maximiliaan moet u niet vreemd toeschijnen. - Behalve dat, onder allerlei vormen en onder allerlei regeringen, elke magt zich zoekt uit te breiden, of zich van zelve, ten gevolge van onvoorziene omstandigheden, uitbreidt, moest aan maximiliaan van oostenrijk de vrijheidsgeest der Nederlanders als iets ongewoons schijnen. Handel en zeevaart, en daardoor gedurig verkeer met allerlei volken, en een ingeboren zucht naar redelijke vrijheid hadden den regtstoestand doen ontstaan, tot welken die Vorst het Land geregtigd vond, toen hij den trouwring stak aan den hartvinger der Erfgravinne maria. Had hij echter daarvan geene overtuiging gehad, hoe zou hij dan het Groot-Privilegie hebben kunnen bezweren?
Het vuur der tweedragt, dat zoo lang onder de assche had gesmeuld, sloeg alom in laaije vlammen uit, toen Heer wolfert, als Stadhouder van Holland en Zeeland, in strijd met de bepalingen van het Groot-Privilegie, vervangen werd door joost van lalaing, een vreemdeling. De oude leuzen en kleederdragten kwamen weder te voorschijn; doch, zoo als het was te voorzien, de zwakste partij, die der Hoekschen, delfde het onderspit. Maximiliaan, door eenige Kabeljaauwschgezinde Edelen en Steden ondersteund met honderdduizend Philipsschilden van dertig | |
[pagina 346]
| |
grooten ééns, en de toezegging van tachtig-duizend Philipsschilden van dezelfde waarde, gedurende nog acht jaren, telken jare op te brengen; kwam ten volgenden jare in het Land, en verzette met kracht van wapenen de wet in al die steden, waar de Hoekschgezinden nog in het bewind waren. - Maar zou alleen de zucht om de teugels van het stedelijk gezag in handen te hebben, of om in de nabijheid der Landsgravin dagelijks te kunnen verkeeren, Edelen en Steden hebben gedreven tot het opvatten der wapenen? Wij moeten ons niet vergissen; noch met de denkbeelden van den tegenwoordigen tijd de gebeurtenissen van vóór vier eeuwen beoordeelen! Zeker was het niet dáárom alleen, hoewel ook toen, gelijk te allen tijde, het eigenbelang eene sterke drijfveer tot handelen geweest zal zijn. Ook was het niet meer alleen om de bekleeding eens vreemdelings met de hoogste waardigheid in den Lande, dat de oorlogswoede alles blaakte en vernielde, en steden en sloten bestormde, en dat burgers, ingezetenen van dezelfde stad, ja, bloedverwanten en magen elkander meêdoogenloos bestreden en om het leven bragten - een gewigtiger, in dat tijdsgewricht vooral hoogst belangrijk vraagstuk moest worden beslecht. Het gold namelijk de regtmatigheid der aanspraak van maximiliaan van oostenrijk op de voogdij over zijnen, in kinderlijken leeftijd, tot de regering geroepen zoon philips. Algemeene rouw heerschte in al de Nederlandsche gewesten bij het onverwacht afsterven van maria van bourgondië. Zij werd om hare goede hoedanigheden alomme bemind; het eenigzins opvliegende van haren aard, werd getemperd en vergoed door de haar eigene zachtaardigheid, die telkenreize spoedig hare regten hernam. De eerste regeringsdaden der Vorstin hadden alle de gewesten aan haar verbonden, en zoo de Vlamingen 't haar strengelijk hebben doen berouwen, dat zij, gehoor gevende aan de vreemdelingen in haren Raad, eene met 's Lands regten strijdige, bedekte staatkunde had willen voeren; die misstap werd haar persoonlijk met aangerekend. Maar nu, na haar overlijden, maximiliaan van oostenrijk zich de voogdij | |
[pagina 347]
| |
over den minderjarigen Vorst aanmatigde, en dus daadwerkelijk zelf wilde regeren, werd de burgerkrijg algemeen, en onder den naam van den onervaren en jeugdigen Jonker frans van brederode, werd Ridder jan van naaldwijkGa naar voetnoot(*) de ziel der laatste Hoeksche onderneming, om 's Lands regten in veiligheid te stellen; terwijl philips van cleef, als voorstander van de regten der Vlamingen, te Sluis zich manhaftig onderscheidde. In den daardoor ontstanen bajert van verwarring, kon Heer wolfert van borselen zich niet vrijwaren van overlast. In 1482 werd hij gekozen tot medevoogd over den minderjarigen philips; voorzeker een niet gering blijk van het vertrouwen en de achting, waarmede hij bekleed bleef, ondanks zijne verwijdering uit het bestuur der landsaangelegenheden. Maar die keuze was een doorn in het oog van maximiliaan, en ofschoon hij binnen Veere, in 1480, door den slotvoogd paulus, bastaardbroeder van Heer wolfert van borselen, op diens last, met verschuldigden eerbied was ontvangen, kwam echter de Heer van pamelen, in 1485, met een duizendtal Duitsche knechten binnen Veere, en hield de veste voor maximiliaan bezet, ten koste van Heer wolfert, die zijne wapenen niet keeren wilde tegen het in den naam van zijn wettigen Vorst uitgeoefend gezag.Ga naar voetnoot(†) Deze smaad nogtans was te grievender voor een man, die nooit het zwaard getrokken had om partijgangers te ondersteunen; die slechts de orde en het regt had geschraagd, uit besef van pligt niet minder dan uit waarachtige verknochtheid aan zijne wettige Vorsten. Hij wilde niet, dat zijn eenvoudig maar veelbeteekenend wapenschild, hetwelk hij, na het uitsterven van den oudsten tak, zonder breuke voerde, - een zilveren balk op een zwart veld - in den avond zijns levens met het bloed van landzaten zoude worden bevlekt. Had zijne banier in buitenlandschen krijg overal vooraan gewapperd, hare onbevlektheid moest hem schragen onder de rampen | |
[pagina 348]
| |
des levens, die hem nu zijne dierbare woonstede te eng deden worden. Hij week uit, en toog naar Gent, alwaar hij, van verdriet verteerd, op den 29 April 1487 (volgens anderen iets vroeger) het leven liet; zijne menigte erfgoederen nalatende aan zijne dochter anna, die sedert zes jaren gehuwd was met philips van bourgondië, Heer van Beijeren. Zijn stoffelijk overschot werd door zijne hem waardige kinderen en hem hoogschattende Edelen en onderzaten op het kasteel Sandenburg in de kapel bijgezet. Al is zijn praalgraf niet meer in wezen; edele hoedanigheden hebben zijnen naam eene betere bewaarplaats dan in marmer gegeven; want in de harten van alle braven zal hij in zegening blijven, om zijne voortreffelijke inborst en om zijn loffelijk leven als mensch, en als krijgs- en als staatsman.
In dezen wolfert van borselen stierf de laatste mannelijke telg van dien tak van dit aloud geslacht, en hierdoor kwam de Heerlijkheid van Veere in andere handen. Door minzaamheid had hij de liefde der Veerenaars verworven; door godsdienstigheid hunne achting verdiend; door wakkerheid in het oorlogsveld de goedkeuring zijns Vorsten behaald; door gematigde staatkunde aanspraak op ieders achting verkregen. - En heeft hij niet te min zijn ijver en zijne krachten niet aan zijnen Vorst en aan zijne landzaten tot het einde toe kunnen blijven toewijden: - de hitte der tweedragt alleen heeft dit belet. Met den toenmaligen maatschappelijken toestand zijn ook de oorzaken van die partijschappen verdwenen. Heden ten dage zijn de beginselen van dien tijd niet meer van toepassing, en zouden de destijds gebezigde middelen, om ze voor te staan, in strijd zijn met orde en wet. - Maar dit kunnen wij er toch uit leeren: dat het pligtmatig is te waken tegen het ontstaan en voeden van staatkundigen haat, die zoo bezwaarlijk te verzoenen is; - bedacht te zijn op het breidelen van de hartstogten der menigte, ten einde het Land niet alom in vlam gerake; - de overtuiging te vestigen, dat vrede, orde en welvaart alleen dáár | |
[pagina 349]
| |
bestaan kunnen, waar de wetten en instellingen beantwoorden aan de regten en behoeften des volks, en waar die wetten en instellingen door het Bestuur worden geëerbiedigd en getrouwelijk nagekomen. Ik eindig met een gezegde van onzen Zeeuwschen oudheidkenner ermerins: Waar 't regt in staal bestaat, daar moet de vrijheid zwichten.Ga naar voetnoot(*) |
|