Scherpzinnigheid van August Lafontaine.
Lafontaine was gewoon des morgens een gebraden appel te eten. Eens liet hij dien, om te bekoelen, op zijne tafel staan, terwijl hij eene poos uit de kamer ging. Terstond daarna trad een zijner vrienden binnen, zag den smakelijken appel, en at dien op. Lafontaine, den appel verdwenen ziende, begreep terstond wat er gebeurd was. Met drift vroeg hij: ‘Wie heeft den appel opgegeten, die dáár op het bord lag?’ - ‘“Ik niet,”’ sprak de ander. - ‘Dank zij den hemel!’ riep lafontaine. - ‘“Waarom zegt gij: dank zij den hemel?”’ vroeg zijn vriend, eenigzins ongerust. - ‘Wel,’ zeî lafontaine, ‘omdat hij vergiftigd is; ik heb er arsenicum in gedaan voor de ratten.’ - ‘“Arsenicum!”’ schreeuwde zijn vriend, ‘“dan ben ik verloren! Een tegengif! Een tegengif!”’ - ‘Neen, beste vriend!’ hernam lafontaine,’ wees niet ongerust. Ik wilde maar weten waar mijn appel gebleven is.’