| |
Een paar bijzonderheden, betreffende Napoleon.
De nachten onder den keerkring zijn majestueus. In het onmetelijk hemelveld schitteren er ontelbare vaste sterren met eenen luister, van welke de bewoner der gematigde luchtstreken geen denkbeeld heeft. Als eene koninginne van het uitspansel verrijst er de maan met hooger pracht. De heldere stralen der planeten wedijveren met de stralen van dien nachtelijken zonnespiegel, en het geheel wekt, onafgebroken, denkbeelden op, die de ziel in verrukking brengen. Ieder, hoe ongevoelig ook, die de statige tooneelen aanschouwt, welke de onmetelijke ruimte er vertoont, moet, onwillekeurig, met den Koninklijken Profeet in geestdrift uitroepen: ‘De hemelen vertellen Gods eer!’
Napoleon gaf zich op St. Helena gaarne aan de beschouwing dier hemelwonderen over. De geheimzinnige band tusschen den geest des menschen en den geest van Dien, die 't heelal bestuurt, moest bij hem sterker en volkomener zijn. Hij was een gevallen en gevangen Keizer; de vlaag des tegenspoeds had zijn schepter verbrijzeld, en hem-zelven op eene rots geworpen, waar zijn gezigteinder een vergeten graf was in de aarde der ballingschap.
Gedurende zijn verblijf te Briars was het hem, in slapelooze nachten, een genoegen, de kleine kamer van zijn paveljoen te verlaten, en te wandelen over de rotsen, niet ver van den tuin van den Heer balcomb. Met zijn zwaren, vasten tred, de handen op den rug gevouwen, kruiste hij dan over die rotsketen, om op de hoogste harer spitsen te verpoozen en van daar een blik te werpen op den oceaan, de schepen der reede, den onafzienbaren hemel, en de sterren aan het firmament. De kalmte van den gevangen held vormde een scherp kontrast met de ontzagwekkende vloot en de menigte van krijgslieden, welke vereenigd waren om hem te bewaken. In het midden dier stille maar grootsche natuur, herdacht hij zijn vervlogen geluk; maar wat hem omgaf, beschouwde hij zonder ontroering, zonder gramschap, zonder
| |
| |
verontwaardiging. Hij was ook geen marius, op de puinhoopen van Carthago, geen diocletianus in de tuinen van Salone; hij was meer: hij was de mededinger van cesar, van alexander; - napoleon op den kruisheuvel zijner glorie.
Eens, aan den arm van een zijner getrouwen, den blik latende weiden over de reede van St. Helena, trof het geluid van eene klok zijn gehoor. Het klonk op een der koopvaardijschepen, om de manschap te roepen tot het ochtendgebed. Dat geluid wekte aangename herinneringen in hem op, eene heilige huivering greep hem aan, en op zijn gelaat, door de eerste stralen der morgenzon beschenen, lag de uitdrukking van een innig genoegen; de zachte glimlach, door 't herdenken van een zoet verleden opgewekt.
- Het was mij daar, als of ik de klok van Malmaison nog hoorde.’ sprak de Keizer op een onbeschrijfelijken toon. ‘Ja, het is dezelfde klank als van die arme klok van Reuil.... hij doet mij goed.’
Met de aandacht eener moeder, die de ademhaling van haar sluimerend kind beluistert, bleef hij nu luisteren tot dat de laatste toonen van het klokgeklepel, flaauwer en flaauwer, in de verte wegstierven.
- Ik heb,’ zeide hij toen tot zijn vriend en lotgenoot, ‘in veldslagen gekommandeerd, waar meer dan vijftien honderd stukken geschut werkten. Die ontzettende losbarstingen hebben óók hare poëzij, en toch heeft dat rumoer nooit eenigen indruk op mij gemaakt, terwijl het geluid eener klok altijd een onverklaarbaar gevoel in mij opwekt. Zoo ras ik het hoor, schijnen alle bittere gewaarwordingen op de vlugt te gaan. Als ik ooit gramschap of wraakzucht had gevoeld, zou het luiden eener klok mij tot kalmte en verzoening hebben gebragt. De kerkklok zou voor mij zijn geweest, wat david's harpe was voor saul: zij zou mijn toorn hebben gestild.
Als Consul, was het mijn hoogste geluk, dat ik, de zorgen der regering een wijl vergetende, tegen den avond te Malmaison geheel alleen in het park kon wandelen. Dan liet ik josephine de honneurs van het diner waarnemen, en snelde naar de eenzaamste lanen. Het was dan ongeveer acht ure in den avond, en de gebarsten kerkklok van Reuil luidde het Angelus. Dan verliet ik de laan, waar ik mij bevond, om in de digte schaduw van een boschje, tegen een
| |
| |
boom geleund, die muzijk te genieten, die veel harmonieuzer voor mij was, dan de muzijk van mijne kapel. Als de klok ophield, zette ik mijne wandeling voort; maar altijd aangedaan en niet zelden met tranen in de oogen. Nu mogen zielkundigen verklaren wat er dan in mij omging, en de oorzaken van het verschijnsel nasporen. Ik, voor mij, geloof, dat de indrukken van herinneringen aan de kindschheid, of genoegens van het ouderlijke huis, altijd een onweêrstaanbaren invloed hebben, zelfs op hen, die het minst aan zwakheden onderhevig zijn.’
Op zekeren tijd sprak napoleon over de schatten, welke hij gedurende de twee veldtogten in Italië in zijne magt had gekregen; - schatten, die hij, even als turenne weleer, zich nimmer had willen toeëigenen. Hij gewaagde toen van twee feiten, die de verdienste hebben niet algemeen bekend te zijn.
Daags na den intogt der Franschen in Milaan deed de Tresorier haller in al de openbare gebouwen dier hoofdstad een naauwkeurig onderzoek, om eenige spierkracht te geven aan de geldmiddelen van bonaparte, die met niet meer dan tweeduizend Louis d'or uit Parijs was vertrokken. Allereerst doorzocht haller de vermaarde kapel van den heiligen karel borromeus, onder het schip der Milaansche hoofdkerk. De buit was groot. Achter in de kapel in eene lijkkist van doorschijnend kristal rustte het overschot van den beschermheilige. De versierselen en gewijde vazen dier kapel waren van louter goud. Alleen de hostiekast, versierd met een onix van groote waarde en met briljanten omzet, werd op vijftig duizend kroonen geschat. Haller deed aan de regering van Milaan het voorstel om hem, naar evenredigheid van de waarde, eene som in geld te verstrekken. De regering aarzelde, doch ondervond weldra, dat de Tresorier onverbiddelijk was, en besloot derhalve om de voorwerpen uit de kapel door onpartijdigen, van weêrzijde gekozen, te doen waarderen. De kapel werd op twee millioen geschat, die, half in baar geld, half in staven, in bonaparte's partikuliere kas gestort werden.
Bonaparte was niet in die onderhandeling ingewijd, doch kreeg er nu kennis van. Hij deed den Tresorier bij zich komen en haalde hem, om zich van zijne eigene woorden te bedienen, duchtig door. Vervolgens beval hij hem, zonder naar iets te luisteren, die twee millioen onverwijld in de legerkas te storten, tegen een behoorlijk gesteld bewijs; hetgeen
| |
| |
dan ook, niet zonder zuchten en tegenstreven, geschiedde. Napoleon wilde nooit eenig ander geld in zijne eigene kas gedoogen dan dat van de octrooijen en tollen: elk ongewoon middel om zich te verrijken, of van verkregen oorlogsregten partij te trekken, kwam hem onzedelijk en gevaarlijk voor. Van zijne veldtogten in Italië trok hij, voor zijn eigen persoon, weinig of niets. ‘En toch,’ zeide hij, ‘had ik, zonder het leger of de Republiek te kort te doen, mij acht of tien millioen kunnen toeëigenen. Het Bewind vroeg mij nooit om rekening. Ik heb naar de openbare schatkist te Parijs meer dan vijf-en-twintig millioen overgemaakt, en bovendien, gedurende al den tijd van mijn Opperkommando, aan mijn leger voeding, kleeding en soldij verschaft. Vóór mij had men nog nimmer gezien, dat een leger het vaderland van geld voorzag, en 't daarenboven nog verrijkte met gewrochten van kunst, en wonderen van vroeger en later genie.’
Het verhaal van het tweede geval kwam hierop neder:
‘Na de inneming van Mantua maakte marmont zich meester van de vermaarde Lieve-Vrouw van Loretto, en deed ze naar mijn hoofdkwartier brengen. Het was een klein beeld van donkerkleurig hout, en drie voet hoog. Marmont had het doen ontkleeden, en mij in drie wèl gesloten koffers de talrijke tooisels en kostbare sieraden van het beeld doen toekomen, dat bij elk plegtig feest met andere kleederen en andere juweelen werd versierd. Ik bewaarde de koffers en zond het beeld aan het Directoire.
Op den dag, toen het te Parijs aankwam, gaf barras een groot diner aan zijne Collega's, aan Leden van den Raad en aan verscheidene generaals. Bij het nageregt werd het beeld op de tafel gezet en de gastheer zeî lagchende:
- Bonaparte heeft ons de pop gezonden, maar zorg gedragen, de kleêren te behouden.’
‘De heeren vermaakten zich vervolgens te mijnen koste: maar intusschen kon men bemerken, dat zij mij reeds begonnen te vreezen.
- Ik ken bonaparte,’ hernam barras, ‘hij wil wat hij wil. Misschien zal hij te eeniger tijd, naar het voorbeeld van cromwell, ons toeroepen: “Gij zijt geen Directoire meer; verwijdert u! De Hemel heeft andere werktuigen gekozen!” Dan zal hij ons met zijne troepen verdrijven, de poorten van het Luxembourg sluiten, en de sleutels er van op
| |
| |
het kasteel der Tuileriën brengen, om ze aan een' Senaat van Behoud te overhandigen, die niet eens zich-zelven zal weten te behouden.’
‘Barras,’ voegde napoleon er bij, ‘zinspeelde toen op den achttienden Brumaire. Misschien deed de aanblik der Lieve-Vrouw van Loretto hem aldus profeteren. In allen gevalle was die maaltijd voor het Directoire een feest van belzazar. Het zonderlinge er van was, dat zijn val niet, even als bij dien Babylonischen vorst, door eene onzigtbare hand op den muur werd geschreven, maar verkondigd werd door het opperhoofd, door barras-zelven, die sterker dan de anderen geloofde aan de duurzaamheid van zijne magt en van het Directoriaal gezag.
“Wat er van zij,” ging de Keizer voort, “ik heb altijd een onverwinbaren afkeer gehad van het berooven en uitplunderen van plaatsen, aan deze of gene eeredienst gewijd: maar de voorschriften, welke mij het Directoire, bij het opperbevel over het leger van Italie, gegeven had, waren stellig. Alom moesten de kerken en kapellen ontbloot worden van hare rijkdommen en van de voorwerpen, die aan bijgeloof en verblinding voedsel gaven. Ik heb die voorschriften nooit naar de letter opgevolgd, en zelfs wel eens geheel in den wind geslagen, als het klem aan mijne overwinningen, en veerkracht aan mijne handelingen kon geven. Van mijn tweeden veldtogt in Italië af, ook later in Egypte, ontsloeg ik mij van elken dwang tot kerkroof en beeldstormerij. Te Venetië, te Bologna, te Pisa, te Verona en te Florence liet ik alles wat de bewoners sedert eeuwen geëerbiedigd hadden, onaangeroerd. Even zoo te Alexandrië en te Caïro. In die twee steden waren aanzienlijke Moskeeën met onmetelijke rijkdommen; maar nimmer heb ik gedoogd, dat men er de hand naar uitstak. Ook legden de Sheïks en de Imans eene wezentlijke verkleefdheid jegens mij aan den dag, en aan die vriendschap heb ik welligt mijn behoud te danken; want zij hield den arm der moordenaars tegen, die mij uit fanatisme naar het leven zouden hebben gestaan. Ongelukkiglijk volgde kleber die staatkundige handelwijze niet na. Hij dreef den spot met het Mahometisme en de Muzelmansche priesters; maar werd vermoord door een jongen dweeper, die, òm hem te vermoorden, honderd mijlen aflegde, en ongetwijfeld, vóór de uitvoering van zijne misdaad, de priesters met zijn voornemen had bekend gemaakt. Het was de jacques
clement van het
| |
| |
Islamisme, en, even als jacques clement, werd de jonge mahomet, voor zijn afschuwelijk bedrijf, gezegend en heilig verklaard.”
Na deze uitweiding kwam napoleon weder op de Lieve-Vrouw van Loretto terug.
- Toen ik,’ zeide hij, ‘in 1805 in Milaan vertoefde, om er mij tot Koning van Italië te laten kroonen, was de eerste bede der bewoners van Loretto, dat ik hun de heilige Maagd zou terug geven, die sedert eeuwen het geluk en den roem hunner kerk had uitgemaakt. Overal liet ik onderzoek doen naar het beeld; doch alle nasporingen waren vruchteloos. Eindelijk deed ik de twee voormalige leden van het Directoire, barras en moulins, inlichtingen vragen. Zij antwoordden, dat het beeld in het Luxembourg was gebragt, maar dat zij er verder niets van wisten. Men vond het er niet. Nu gaf ik bevel aan den policie-prefect dubois om er naar te doen zoeken, en na twee maanden berigtte mij deze, dat hij het vermeende wonderdadige beeld had terug gevonden.
Een fiacre-voerman had zijne vrouw verloren, en wilde een gedenksteen op haar graf plaatsen. Om die reden ging hij naar een steenhouwer op de boulevard St. Antoine, en deze liet hem eenige in voorraad gemaakte grafsteenen zien. Op eens wordt de koetsier in een hoek van de werkplaats het zwarte beeld gewaar. De kleur verwondert hem, en naar huis gaande, verzuimt hij niet te vertellen wat bij vermoedt. De policie was er weldra van onderrigt. Oogenblikkelijk werd er ook kennis van gegeven aan den Minister van Binnenlandsche zaken. Deze zond eene Commissie naar den steenhouwer, bestaande onder anderen uit den bouwkundige lenoir, toen Bestuurder van het Museum van Monumenten, en den Aide-de-Camp marmont, die bij het wegnemen der Madona was tegenwoordig geweest. Men herkende het beeld, en werd het eens over den koop. De eigenaar, die er zes duizend francs voor vroeg, moest den volgenden morgen aan het Ministerie komen om die som te ontvangen.
Hij verzuimde natuurlijk niet, er op het bepaalde uur te zijn; doch in plaats van den kassier vond hij er den Directeur van Policie, die hem vroeg, hoe hij aan het beeld was gekomen, en verlangde dat hij dit uit zijne boeken zou bewijzen. De koopman zeide, dat hij 't, even als de meeste
| |
| |
voorwerpen in zijn magazijn, van onbekende menschen gekocht had.
- Maar het beeld der Lieve-Vrouw van Loretto,’ sprak de Directeur van Policie, ‘behoort niet onder de voorwerpen, die, sedert de omwenteling, in den handel hebben kunnen gebragt worden. Het beeld bevond zich in het paleis van het Luxembourg, hetwelk toen door het Uitvoerend Bewind werd bewoond.’
De steenhouwer zweeg.
- Daar gij niet wilt antwoorden,’ hernam dubois, ‘moet ik u voorloopig doen gevangen nemen als bezitter van een ontvreemd eigendom van den Staat.’
‘Toen hij echter aan de schel trok om eenige policie-dienaren te doen binnen komen, noemde de koopman den naam des mans, die hem het beeld had verkocht en den prijs, dien hij er voor betaald had. Dubois wist nu genoeg, en de steenhouwer werd schadeloos gesteld. Dien zelfden avond kwam de Minister van Binnenlandsche zaken mij verhalen wat hij vernomen had; maar het Directoire had reeds zoo veel op zijne rekening, dat ik aan deze zaak geen gevolg wilde doen geven.
Ik beval toen om het beeld dadelijk weder naar Loretto te brengen; maar beschonk het vooraf met een nieuw uitzet van drie stellen kleederen, een van satijn met goud, een van wit fluweel, en een van purper. Tevens gaf ik den juwelier der kroon eene hoeveelheid edelgesteenten voor een diadeem, zoo als 't er vroeger een gedragen had; in één woord, ik verzuimde niets om aan het beeld den glans van rijkdom te hergeven, die het zoo lang vermaard en beroemd had gemaakt. De terugkomst er van te Loretto werd plegtig gevierd, en men sloeg bij die gelegenheid eene medalje te mijner eere, die aan de eene zijde het beeld der Madona, aan de andere mijn afbeeldsel droeg. Deze handelwijze, uit louter staatkunde, deed mij al de stemmen van Italië verwerven, en ik ontving gedichten en lierzangen van al de Italiaansche poëten en Academiën. Onder anderen kreeg ik een vierregelig gedicht van den abt casti, die mijn degen vergeleek bij de lans van achilles, welke de geslagen wonden weêr genas. De dichter bedoelde er mede, dat de nieuwe Koning van Italië er behagen in vond, die onvermijdelijke rampen van den oorlog te herstellen, welke de jonge Opperbevelheb- | |
| |
ber van het Italiaansche leger niet geheel had kunnen verhoeden. Dezen lof, dien ik meende te verdienen, blijft altijd levendig in mijn geheugen bewaard. Er is niets dat zoo diep en duurzaam in de ziel dringt, als eene fraaije gedachte, uitgedrukt in fraaije verzen.’
Zoo lang het schip met de klok in de haven van St. Helena voor anker lag, verzuimde de Keizer nooit, zich naar de rots te begeven, waar hij het geluid, dat hem zoo aangenaam was, hooren kon. Bij voorkeur koos hij daartoe het invallen van den avond.
- Wij gaan op de jagt der toonen,’ zeide hij tot las casas.
Die jagt der toonen was voor hem een terugkeer tot het verledene, tot zijne familie, tot zijn vaderland.
Naauwelijks zweeg de klok, of napoleon gaf zich weder aan zijne herinneringen over, en drukte die in een zoo vloeijenden stijl, met zulk een zwier van beelden, en zulk eene stoutheid van vergelijkingen uit, dat men hem een der beste oorspronkelijke schrijvers had kunnen noemen, wanneer hij niet een held ware geweest zonder wedergade.
Zijn dierbare klok van Malmaison, zoo als hij haar noemde, kreeg meermalen, doch ongedwongen aandeel, in het gesprek.
- Toen ik Keizer was,’ zeide napoleon, ‘verzocht mij de pastoor van Reuil eenige gelden, om twee klokken voor de kerk aan te koopen, wijl de Republiek de vroegere had gesmolten.’
- Op ééne voorwaarde stem ik er in toe,’ was mijn antwoord, ‘gij zult namelijk de oude, gespleten klok, die er nog is, in den toren laten.... Zij is eene oude vriendin van mij.’
‘De goede pastoor zette groote oogen op, en begreep niets van mijne liefde voor 't afgekeurde voorwerp; doch ik bleef er bij, en hij gehoorzaamde, in weerwil van vele aanmerkingen op de wanklank, die er uit twee nieuwe en eene gespletene klok zou voortkomen. Hij begreep niet, dat er tusschen mij en dat onbehouwen stuk metaal eene geheimzinnige sympathie kon bestaan. En toch was dat zoo. Mijne zucht, mijne liefde voor de klok maakte een gedeelte van mijne familie, van mijn aanwezen uit. - Ook,’ voegde hij er met nadruk bij, ‘doet ze mij nog heden aan eenige dier geluk- | |
| |
kige oogenblikken denken, welke zoo zeldzaam zijn in het leven van hen, die geroepen worden om te regeren, maar die toch zoo veel bekoorlijks hebben in al de omstandigheden van het leven.
Die klok van Reuil of Malmaison - want dit komt op hetzelfde uit - was de spil van mijn tijdverdrijf. In het kasteel had men misschien vijf-en-twintig pendules; en toch bestonden zij niet voor mij. Ik regelde mij alleen naar het geluid mijner oude gescheurde klok. Als ik haar des morgens bij het krieken van den dag hoorde, stond ik op, als ware ik nog te Brienne geweest, bij mijn goede vaders de Franciscaner monniken. Des middags sprak ze mij andermaal toe, en gaf mij het sein om naar Parijs te vertrekken en er in den Raad van State voor te zitten. Des avonds ten acht ure kondigde zij mij de rust aan, dat gelukkige uur van uitspanning en huiselijk genoegen. Nooit heb ik haar zwijgend gevonden als zij die twee groote verdeelingen van het menschelijk leven - arbeid en rust - moest aankondigen.’
Toen sloeg napoleon de blikken naar de ondergaande zon en sprak:
- Hoe gaarne zou ik er tien jaren van mijn leven voor willen missen, om die klok nog eens te hooren; mijne kastanjelaan nog eens te zien, en op de Seine nog eens een blik te werpen!.... Die klokketoonen, dat liefelijke lommer, die kalme vloed.... is het vaderland, het schoone Frankrijk!.... Wie weet, of wij het immer wederzien!’
Bij de laatste woorden boog napoleon het hoofd en scheen diep na te denken; doch na een kort stilzwijgen, hetwelk niemand zijner vrienden durfde afbreken, hief hij het hoofd weêr op, en sprak met zijn gewone helderheid:
‘Ziet eens aan, mijne heeren! welk een onmetelijken afstand heeft het geluid eener klok ons doen afleggen!... In minder dan een uur gingen wij van Malmaison naar Milaan, van Milaan naar Egypte, en vervolgens van Brienne naar.... ja, waarheen? Doch in die reis lag ten minste dit goede, dat wij er een oogenblik door vergaten te staan - op St. Helena.’
En somber herhaalde de echo 's Keizers laatste woord: ‘St. Helena!’
|
|